Is het kader met afbeeldingen rond dit frame NIET zichtbaar: klik hier

Reageer op deze site!
Verhalen

                                          

Marokko
Verhaal van sergeant Ben Daoud over Kapelle

Nederland
Truus Menger, vriendin van Hannie Schaft

Nederlandse Antillen
Abigaël Santcroos en Thelma Polak in 'Het Apeldoornse Bos'

Nederlands Indië / Indonesië
Han Bawits en WO II
Ronald Scholte over Nagasaki
  • Java
    Kampaantekeningen prof. dr. I.J. Brugmans
    Herinneringen van Broeder Angelus
  • Molukken
    Belevenissen in de oorlog van Max Tauran
    Getuige Jacob Litamahuputty

    Suriname
    Getuige Theophilia D'Hondt-Berkenveld

    Turkije
    Haci Karacaer: 'We moeten de verhalen uit ons verleden delen'

    Verder lezen


    Marokko


    Het verhaal van sergeant Ben Daoud over Kapelle



    Leden van de Marokkaanse gemeenschap bij de graven van Messaoud ben Ahmed, Mohamed ben Abdesselem en Ahmed ben Laski in Kapelle. Foto: NRC, Evelyne Jacq.

    In 1938 kreeg Moughit Ben Daoud en met hem duizenden landgenoten een korte militaire training in Taza, in het noorden van Marokko. Hij werd sergeant en kreeg de leiding over 34 soldaten.
    Na zes maanden vertrok hij met zijn eenheid naar Frankrijk, waar ze twee maanden in Lyon verbleven.
    Na de inval in Oostenrijk in 1938 stationeerde Frankrijk een grote troepenmacht bij Duinkerken. Deze troepenmacht bestond uit 30.000 Marokkanen. Zij werden bij Duinkerken in de vuurlinie gelegerd om de opmars van de Duitsers richting België en Frankrijk tegen te houden. Onder andere ‘omdat zij veel te licht bewapend waren' werden zij verrast door de sterk bewapende Duitse militairen. Duinkerken werd vanuit de lucht gebombardeerd. De Duitsers richtten vervolgens met tanks een slachting aan. Ook werd in verschillende dorpen van man tot man gevochten, onder andere - als te laat gekomen verdediging van de Schelde – in Kapelle in Zeeland. De Franse generaals gaven de militairen één opdracht: 'zorg dat je je leven redt.'

    Twaalf mensen van de eenheid van Ben Daoud vonden bij Kapelle de dood.
    Acht soldaten van de eenheid van Ben Daoud werden krijgsgevangen genomen. De lokale bevolking bewaart nog goede herinneringen aan hen.
    Veertien soldaten hebben de slachting overleefd. Zij zijn op de vlucht geslagen, in ondergoed, want in uniform was het te gevaarlijk, langs de Schelde. Op een gegeven moment hebben zij kilometers door de Schelde gezwommen, tot zij uiteindelijk door een Nederlander uit het water zijn gehaald. Hij bracht hen naar zijn huis en heeft hen droge kleren en onderdak geboden.
    Ben Daoud weet niet meer in welke plaats dit was. Na drie dagen onvergetelijke gastvrijheid van deze Nederlander keerde Ben Daoud met het restant van zijn eenheid terug naar België. Vanuit België wisten zij Frankrijk te bereiken.

    Dineke Stam
    Bron: www.oorlogsgetuigen.nl


    Nederland


    Truus Menger, vriendin van Hannie Schaft



    Foto: privébezit Truus Menger

    Wat zal ik over me zelf vertellen? Ik ben in 1923 in Haarlem geboren, Freddie Oversteegen is mijn zus. Ik heb vier kinderen en ook vier kleinkinderen. Hannie, mijn oudste dochter, is naar Hannie Schaft genoemd. Ik woon nu in Grootebroek en werk als beeldhouwster.
    Ik heb een kindertehuis in Soweto opgericht (Bambisanani) voor geestelijke en lichamelijk gehandicapte kinderen. Die mensen daar zijn straatarm, we moeten echt helpen.
    Veel mensen noemen me dapper, levenslustig en strijdbaar. Dat klopt ook wel. Als iets niet deugt, ga ik er op af. Daar denk ik niet zo lang over na. Als ze me vragen waarom deed je dat, hoe durfde je dat, zeg ik vaak "daarom".
    Zo ben ik in 1940 ook in het verzet gekomen. In een groep met Freddie, Jan Bonekamp en later ook Hannie Schaft. "Je bent niet brutaal als je iets niet pikt." Soms waren we doodsbang bij een overval of toen we een brug moesten opblazen. Soms ook blij en dankbaar bijvoorbeeld als we onderduikers en kinderen konden redden. Soms ook woedend als we verschrikkelijke dingen zagen. Echt wanhopig was ik toen Hannie vlak voor het eind van de oorlog gevangen werd genomen en ik haar niet kon bevrijden. Ze hebben haar vermoord.
    Mensen zijn niet altijd aardig tegen me geweest, dat komt omdat ik communist was. Daar ben ik wel eens bitter over. Maar ik ben altijd idealist gebleven, ondanks alles.
    Wij hadden het thuis arm, op school tekende ik graag en goed, maar er was geen geld voor de kunstacademie. "Ik ben idealist gebleven, ondanks alles." In de oorlog was ik ondergedoken bij Mari Andriessen. Hij heeft het bekende beeld van de dokwerker gemaakt over de Februaristaking in Amsterdam. Van hem heb ik veel geleerd, ook later nog. Veel van mijn werk gaat over de oorlog. Ik probeer in mijn beelden fierheid, trots en innerlijke kracht aan te geven. Het Kindermonument in Amsterdam heb ik ook ontworpen. "Samen spelen - Samen leven" heb ik daar op gezet.
    Ik ga graag naar scholen om met jonge mensen te praten, om te vertellen hoe het in de oorlog was en hoe we ons voelden, om uit te leggen dat je niet brutaal bent als je onrecht niet pikt. Als ik nu 16 was zou ik bij Greenpeace gaan of voor Amnesty International gaan werken.


    Foto: www.kindermonument.nl

    Ik heb een boek geschreven 'Toen Niet - Nu Niet - Nooit'. Ik heb het opgedragen aan mijn zusje Freddie. Het gaat ook over ons. Over onze jeugd toen mijn moeder en dus wij ook vluchtelingen uit Duitsland hielpen, over mijn eerste baantjes. Maar vooral hoe we in het verzet kwamen (het verspreiden van illegale kranten als de Vonk en de Waarheid, de oproepen voor de Februaristaking), hoe we onderduikers hielpen en hoe we bij de verzetsgroep kwamen van Jan Bonekamp. In 1943 moest ik ondergedoken Joodse kinderen naar een veilig adres brengen, dat was een verschrikkelijk moeilijke opdracht. Later kwam Hannie Schaft bij onze groep, die we eerst niet eens vertrouwden. In mijn boek heb ik over ons verzetswerk verteld en ook hoe we ons voelden.
    Over Hannie is veel geschreven. "Waarom? Daarom!" Het bekendst is wel "Het meisje met het rode haar" van Teun de Vries; daar is ook een film van gemaakt. Ik ben nog steeds betrokken bij de Hannie Schaft Stichting, mijn dochter Hannie is voorzitter. Elk jaar op de laatste zondag van november herdenken we in Haarlem Hannie Schaft. Zij is op 27 november 1945 herbegraven.


    Nederlandse Antillen


    'Het Apeldoornse Bos'


    Abigaël Santcroos werd in Curaçao geboren in 1865. Haar laatst bekende adres was het Centraal Israëlitisch Krankzinnigengesticht ‘Het Apeldoornse Bos’. Uit de site van het Joods Monument: ‘In de nacht van 21 op 22 januari 1943 werd het Apeldoornse Bos 'leeggehaald''. De naam van mevrouw Santcroos is nummer 33 op een naamlijst met ruim duizend patiënten en andere slachtoffers van de Sjoa. Zij behoorde bij de oudste bewoners. De in Suriname opgegroeide Thelma Polak (1920) die echter op het eiland Saba werd geboren, komt ook op de naamlijst van ‘Het Apeldoornse Bos’ voor. Zij was wellicht verpleegster.


    foto: www.sheerenloo.nl - Spectrum 2005

    Mevrouw Santcroos werd drie dagen na de ontruiming in het Poolse Auschwitz vergast, Thelma zes weken later in Sobibor. Dr. Presser vat in zijn boek 'De Ondergang' de verhalen over de ontruiming van de inrichting samen.

    Het doorslaggevende bevel tot de ontruiming heeft Harster via Zöpf uit Berlijn gekregen en wel van Eichmann, die een trein van 25 wagons stuurde om de patiënten weg te voeren. …. Op 19 januari, vermeldt Wielek, deelde de Apeldoornse commissaris van politie in gesprekken met ingezetenen en de geneesheer-directeur mede, dat de hele plaats nu 'jodenvrij' gemaakt zou worden…

    Maar uit meer dan één document van die tijd mag men opmaken, dat zich in de inrichting ook personen bevonden, die er a.h.w. in waren ondergedoken … dat geldt vrijwel zeker voor een aantal z.g. leerling-verplegers en -verpleegsters; daarnaast hoogstens een enkele andere ondergedokene. Maar vele gezonden gingen tegelijk met de zieken en deelden hun lot…

    Reeds bij die inlading in de vrachtauto's liep de zaak volkomen in het honderd. Vaak kwamen slagen en schoppen eraan te pas om de mensen in de auto's te krijgen, kinderen ondergingen hetzelfde lot. Niet weinigen waren nauwelijks gekleed. ‘Ik heb zelf gezien, dat de patiënten, meest oudere vrouwen, op matrassen op een vrachtauto werden gelegd en een volgende mensenlaag eroverheen’, aldus een ooggetuige…

    De volgende ochtend, in de vroegte, riep Aus der Fünten vrijwilligers op onder het verplegend personeel, om met de trein mee te reizen. Uit eigen beweging kwamen er 20, hij zelf wees 30 aan; zij gingen in een aparte wagon, achter de andere aangehaakt. Zij hadden de verzekering gekregen, dat zij daarna zouden terugkomen, of vrijwillig in een modern ziekenhuis werken. Niemand hunner heeft het overleefd. Niemand van de patiënten ook…



    Nederlands-Indië/Indonesië


    Han Bawits en WO II

    Op 25 mei 2004 organiseerden het Haarlems Migranten Platform en Multiple Choice een avond over het thema '60 Jaar bevrijding voor iedereen'. Han Bawits sprak daar als individu en niet namens een vereniging of Platform. Hij vertelde hoe dubbelzinnig de Tweede Wereldoorlog voor hem is. Het was een dubbele oorlog.


    Foto: Pim Ligtvoet

    Zijn opa was kok in het Nederlandse koloniale leger (KNIL) en werd krijgsgevangen gemaakt. Hij werd naar Japan verscheept en kwam in Nagasaki terecht. Daar stierf hij vanwege de Amerikaanse atoombom van 9 augustus 1945.

    Zelf zat hij als kind na 1945 op een Indonesische school. Daar leerde hij als belangrijkste feestdag 17 augustus. Op die dag, in 1945, had de nationalist Soekarno de onafhankelijkheid van de kolonisator Nederland uitgeroepen.

    Maar thuis leerde hij dat 15 augustus de belangrijkste dag was. Want op die dag in 1945 had Japan gecapituleerd, onder druk van de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. De Indische Nederlanders hadden vreselijk onder de Japanse bezetting geleden en voelden zich toen bevrijd. Het Indonesische nationalisme was met de Bersiap-periode verbonden (sept.-dec. 1945), waarin radicale nationalisten huishielden tegenover Indische Nederlanders en andere als verdacht geldende groepen.

    Uiteindelijk leidde dit ertoe dat de meeste Nederlanders in Indonesië in de jaren 1950-1960 ‘repatrieerden’ en naar het ‘moederland’ kwamen, ongeveer 250.000. De eerste en tweede generatie tellen rond 500.000 personen (CBS 2001). Het CBS beschouwt de derde generatie niet als speciale groep.

    Han Bawits onderstreepte dat het bij de Bevrijding vooral zin heeft om de vrijheid en de mensenrechten van nu te vieren. Je moet uitgaan van de universele mensenrechten, die mede vanwege de verschrikkingen uit de jaren 1939-1945 door de Verenigde Naties op schrift zijn gesteld. Hierop is ook artikel 1 van de Nederlandse Grondwet gestoeld.


    Ronald Scholte over Nagasaki


    Foto: De Volkskrant

    Ronald Scholte (1924) was voor de oorlog ingenieur bij Shell. Hij werd bij de bezetting krijgsgevangen gemaakt en naar een kamp in Nagasaki, Japan gedeporteerd (zie ook de toespraak van Han Bawits). De groep werd er met een regen van stenen verwelkomd. Scholte maakte de atoomaanval van 9 augustus 1945 mee. Hij deed in 2008 zijn verhaal tegenover Samira Ahli van de Volkskrant (8 okt. 2008).

    Augustus 1945
    ‘Met een aantal andere gevangenen was ik in de heuvels buiten Nagasaki een schuilkelder aan het graven. We hoorden het ronken van een vliegtuigmotor boven ons. Instinctief deed ik een stap achteruit, de tunnel in die we net hadden gegraven. Buiten riep iemand: een parachute! Ik zag een flits en werd met kracht de tunnel in geslingerd. Dat was mijn geluk. We zaten 1800 meter van de plek waar de bom viel. Mensen die buiten waren gebleven, zaten onder de brandwonden. De stad onder ons stond in lichterlaaie.’

    Na de oorlog
    ‘Na de capitulatie van Japan brachten de Amerikanen ons, de krijgsgevangenen, over naar het eiland Okinawa. Vandaar keerde ik terug naar Java. Daar was intussen opstand uitgebroken, dus ik ben meteen weer in dienst gegaan. In 1948 had ik daar genoeg van. In 1950 kwam ik naar Nederland. De entree hier was beroerd. Mijn vrouw had tuberculose. Ik ging als ingenieur bij het leger werken, waar ik weer onderop moest beginnen. Ik ging van een dik salaris bij Shell naar 52 gulden per week. Maar het is allemaal goed gekomen. En ik heb nooit een slapeloze nacht gehad. Dat is bij veel lotgenoten die ik heb gekend wel anders geweest.’

    Schadevergoeding
    Door een wetswijziging van juni dit jaar kunnen ook buitenlanders erkend worden als overlevenden van de atoombommen (hibakusha’s). Ronald Scholte: ‘Een Japanse journalist vroeg mij in september een aanvraagformulier in te dienen. Dat heb ik gedaan. Het geld boeit me niet, maar erkenning heb ik wel altijd belangrijk gevonden.’

    Geen wrok
    ‘In 1998 ben ik op uitnodiging van de overheid teruggekeerd en werd ik als held verwelkomd. De Japanners hebben er veel aan gedaan om de internationale publieke opinie over hun land te beïnvloeden. Maar veel overlevenden van de kampen kunnen niets en niemand uit Japan luchten of zien. Ik heb in Nagasaki zoveel Japanse slachtoffers gezien, die net zo onschuldig waren als wij. Ik koester geen wrok.’

    Bron: Volkskrant 8 okt. 2008


    Kampaantekeningen prof. dr. I.J. Brugmans


    Ieb Brugmans werd in 1896 in Groningen geboren. Hij studeerde geschiedenis en sociale wetenschappen in Amsterdam en promoveerde in 1925 cum laude op ‘De arbeidende klasse in Nederland in de negentiende eeuw’. Ieb Brugmans was inmiddels met Louise Irene Martens getrouwd; het echtpaar kreeg drie dochters. Vanaf 1929 werkte hij in Nederlands-Indië bij het Ministerie voor Onderwijs en Eredienst. In 1934 keerde het gezin terug naar Nederland. Het voegde zich weer bij hem in 1940. Professor Brugmans was toen rector magnificus geworden van de zojuist in Batavia door hem opgerichte Literaire Faculteit. Op 10 mei 1940 werd Nederland door Duitse troepen bezet. Op 1 maart 1942 onderging Nederlands-Indië hetzelfde lot door de hand van de Japanners. Het gezin Brugmans bevond zich toen in Bandoeng, 150 km ten zuiden van Batavia.

    Op 13 oktober 1942 werd professor Brugmans ’s nachts opgehaald en naar een interneringskamp in Bandoeng gebracht, de voormalige Hollandsch-Chineese Lagere School en Fröbelsopleiding ‘Maria Sterre der Zee’. Hij kan de heuvels zien waar ook zijn vrouw en kinderen op kijken. Aanvankelijk komen er pakjes van hen. Na iets meer dan een jaar gaat zijn groep met veel hoogopgeleide burgers naar kamp Tjimahi, afdeling Baros Njontrol, waar hij tot 21 oktober 1945 zal blijven. Zijn vrouw Loes en de drie dochters Gerda, Adèle en Irene worden aan het eind van 1942 ook geïnterneerd, in Tjihapit te Bandoeng. In 1945 worden zij naar het vrouwenbarakkenkamp ADEK in Batavia gestuurd, waar ze worden bevrijd. De 1.88 m. lange Brugmans weegt bij zijn bevrijding 47 kilo. Na een revalidatieperiode keert het gezin in 1947 terug naar Nederland. Brugmans wordt in 1948 tot hoogleraar Economische Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam benoemd.
    Eind juni 1950 overhandigde hij de gecorrigeerde en door zijn dochter Irene overgetypte kampaantekeningen (potloodschrift op allerlei papiertjes) aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. In 1966 ging hij met pensioen. Tien jaar na zijn overlijden in 1992 werden de aantekeningen ‘ontdekt’. In 2004 werden ze gepubliceerd in boekvorm.

    Professor Brugmans maakt zijn verboden aantekeningen meestal enkele keren per week, soms dagen of weken niet. Aan het eind van de kampperiode is hij vrijer en schrijft hij dagelijks. Hij geeft zichzelf moed door ‘gedenkdagen’ in ere te houden: de trouwdag, de verjaardagen van vrouw en dochters, de verjaardagen van de leden van het Koninklijk Huis. Ook wordt hoop geput uit de vorderingen van de geallieerden in Europa en Azië. Van de atoombommen op Japan lijkt hij niets te hebben geweten.
    Maar vooral neemt hij in het kamp zijn vak weer op: les geven, inleidingen houden, examens middelbare school en hoger organiseren. Dat wordt bijna altijd oogluikend toegestaan. Het schrijven van de aantekeningen zelf wordt steeds rijker. Hij geeft vanaf juli 1944 ‘maandoverzichten’, zo positief mogelijk, neemt enkele officiële Japanse bekendmakingen op, en stort een enkele keer zijn hart uit bij zijn vrouw. Hij beschrijft zware mishandelingen van anderen.
    Zijn eigen grootste probleem lijkt ernstige ondervoeding en ziekte te zijn. Tussen 4 april en 24 juni 1944 ligt hij bijna drie maanden in de ziekenbarak. Tussen 28 november en 13 december weer en opnieuw tussen 21 april en 14 mei 1945. In mei-juni krijgt hij tot drie keer toe influenza. Dan noteert hij voor het eerst ‘in de put te zitten’. De laatste loodjes noemt hij die periode zelf.
    Vanaf begin augustus zijn er geruchten over een wapenstilstand, op 14 augustus over de ‘laatste stuiptrekkingen’. Op 22 augustus 1945 laten de Japanse autoriteiten aan de kampbewoners meedelen dat de oorlog is afgelopen.

    13 oktober 1942: Bandoeng
    "3.45 uur uit huis per vrachtauto opgehaald. Naar de Schouwburg (Pieterspark). Vandaar in colonne gemarcheerd naar Waringinlaan. Krijgen tikar [rieten slaapmatje] verder niets. …. De kleding der bewoners zeer summier, veel pyama’s. Indo-Europeaan bijna alles (enkelen spreken Maleisch).

    31 juli 1943
    Wij krijgen geen krant meer. Woensdag 21 is de laatste geweest. Het blijkt dat dit niet tot ons kamp beperkt is: uit het hospitaal binnengekomen berichten hetzelfde. Zoo weten wij nog slechts bij geruchte hoe de expeditie op Sicilië verloopt. Het is afschuwelijk, maar in het algemeen voedt de maatregel het optimisme, want men zegt: wij mogen niet meer lezen hoe de geallieerden opschieten. Men zoekt ook verband met het feit, dat op zondag den 18den een geïnterneerde door de Kempetai is weggehaald, omdat hij tot een politieagent had gezegd: over drie maanden is Amerika hier. De man moet zonder verhoor geweldig mishandeld zijn. [....]
    Sinds vorige week week krijg ik Italiaanse les van de Ferrante. En ook zijn nieuwe kringen opgericht: één voor internationale vraagstukken onder leiding van de den heer A. (waar ik zal spreken over de Volkenbond), en een over de sociale verhoudingen, speciaal de bevolkingsgroepen onderling in Indië, onder leiding van V. Daar zal ik ook binnenkort een inleiding houden.
    Voorts drukke besprekingen over H.B.S. en Mulo [twee types middelbaar onderwijs], die wij zullen oprichten. [....]

    4 december 1943: Tjimahi
    Gedenkdag! [verjaardag Loes] Veel vertoefde ik in Bengawanlaan 11 [kamp Loes en dochters]. Wanneer terugzien? Het was hier een volle, welbesteede dag. ’s Ochtends jeugdraad (doet veel goeds), daarna voor het eerst Tacitus gelezen met Sandkuyl en Lamsvelt. ’s Middags oprichting landbouwcursus besproken. Met den a.s. leider. ’s Avonds uitvoering van ‘O. en O.’ [Onderricht en Ontspanning?] Mijn laatste goede sigaar opgerookt. 3 maart gekregen. [laatste pakket Loes]


    Wandbord ingegraveerd door de gevangene met de initialen FCV. Japans Kamp Tjimahi. 10 augustus 1942

    23 januari 1944
    Voor het eerst weer rijst sinds eind December. Het heele kamp is er vol van en besprak al eenige dagen niets anders dan de te verstrekken hoeveelheden, het aantal rijstdagen enz. De voeding schijnt nu te verbeteren, zoodat ik nu ook weer afgevoerd ben van de lijst dergenen, die extra eten krijgen. Dit alles draagt, evenzeer als de betere berichten van buiten, zeer tot opvoering van de stemming bij. Direct weer geruchten dat ‘Germany collapsed’. Ze leeren het nooit.

    6 maart 1944
    Gisteravond 11.30 – ieder lag te bed – opeens appèl: allen aantreden op het veld, op onze nieuwe volgnummers (ik ben 377). Het blijkt, dat we een toespraak krijgen van Araki, onzen nieuwen chef. De heer Rynders Folmer vertaalt. Er zijn een drietal geïnterneerden ontsnapt uit een der Tjimahikazernes, zeggende dat zij honger hadden. In een onzinnig lange toespraak, warbij de spreker zich ook nog herhaalt, tracht hij ons te waarschuwen, dat vluchten zelfmoord beteekent en … dat hij zal doen wat hij kan op etensgebied. Het is alles een typisch staaltje van Japansche psychologie en bewijst dat de man in angst zit: die vluchtelingen zullen urenlang op een veld te kijk worden gesteld, ondanks regen en zon … ze zullen wel gefusilleerd worden … wie wil vluchten moet zich eerst bij hem, Araki, vervoegen … wie zoo’n honger heeft, dat hij het niet meer uit kan houden, trede naar voor … enz. En dat moeten we beslist nog vóór het daglicht hooren! De tolk vertaalde beknopt; vaak één of twee zinnen nadat de Japanner minuten lang had georeerd.

    21 juni 1944
    Thans definitieve bijzonderheden ontvangen (rechtstreeks) over de straffen van de briefjesschrijvers, die nu weer in het kamp terug zijn [er werden berichten uitgewisseld met een andere sector van het kamp]. (Een groot aantal nieuwe schuldigen is blijkens het publicatiebord thans tot veertien of een en twintig dagen celstraf veroordeeld). De straf zelf is niet onjuist, maar er zijn ernstige bedenkingen te maken tegen de behandeling door de militaire politie, die de menschen o.a. met stekkers in oor en neus electrificeert. Wellicht nog ernstiger is de behandeling in de gevangenis. Elk ogenblik kan een Jap hen uit de cel halen en mishandelen met zweepslagen of slagen met de vlakke hand. Het is voorgekomen, dat dronken Japanners bij wijze van vermaak de celdeuren openden en de gedetineerden mishandelden (ook schoppen tegen de borst). [....]

    24 juni 1944
    Terug in de barak na tachtig dagen ziekte. Het gaat best. Blijkt echter niet genoeg plaats voor mij te zijn, daar eenige lieden geen centimeter willen opschikken. Een voorloopige oplossing wordt nu gevonden, doordat een plaats van een zieke wordt ingenomen. […] Bij het afscheid uit het hospitaal vernam ik nog bijzonderheden van de verpleger over de be- of liever mishandeling der gestrafte briefjesschrijvers. Met zijn achttienen zitten ze in een donker lokaal van vier bij vier meter, met naakte muren en tegelvloer. Er staat niets, letterlijk niets. Britsen, matrassen, dekens enz. ontbreken. De gevangenen loopen op bloote voeten; schoenen en kousen zijn hun afgenomen. Verschillenden vertoonden sporen van mishandeling. […] Allen waren ze met de bullepees geslagen; maar zij, die voor de belhamels doorgingen waren zoo geranseld, dat ze er bewusteloos bij neervielen. Een geliefkoosde stand is ook: met de rug tegen de muur plaatsen en kaakslagen geven; mijn zegsman hoorde vanuit zijn cel de achterhoofden bij elke slag tegen de muur bonzen. Het eten was behoorlijk geweest, maar er waren slechts enkele borden en lepels; dikwijls at men met de handen.

    31 januari 1945
    Beatrix’ verjaardag gevierd met een voor ons doen vorstelijk maal: ’s ochtends koffie, voorts extra rijst, extra bonensoep, en gestoofde worteltjes. De maand Januari gaf beter eten (nog altijd punt nr. 1!), maar wij betalen het goeddeels zelf: dagelijks 15 cent voor bonensoep, voorts tweemaal per week 22 cent voor oebi [rode tweederangs aardappel] en dan wordt een deel van de groente verschaft door onze eigen tuindienst! […]
    Onze boeken zijn nog steeds in beslag; daar echter de godsdienstige boeken zijn teruggegeven (gestempeld) is het clandestien lezen minder gevaarlijk dan tevoren.
    De gezondheidstoestand – hoewel niet bepaald slecht te noemen – gaat toch achteruit blijkens het steeds stijgend aantal zieken. Behalve bacillaire dysenterie komt veel ziekte voor als gevolg van wonden, die niet normaal genezen, doch tot tropische zweren, wondroos e.d. leiden. Dit is het resultaat van onze ondervoeding, evenals de vele menschen met ‘kampbeenen’ (gezwollen of door bloeduitstortingen geteisterde beenen).
    Het geld van de verplicht ingeleverde kleedingstukken is nu teruggegeven, d.w.z. bijgeschreven op ieders tokorekening [winkeltje]. […]

    10 juli 1945
    Vannacht droomde ik, hoe ik tegen je schouder wat uithuilde, Loeie, erbij zeggende: ‘Het is soms zoo moeilijk om flink te blijven’. Dat is een algemeene stemming hier: ondanks de daverende berichten zijn we wat gedrukt in onze stemming. De laatste loodjes! […]

    21 september 1945



    […] Terugreis geregeld: enkel op een briefje van het Roode Kruis kon ik een kaartje voor de trein krijgen. Roode Kruisbrieven naar Holland: één aan Eul [zwager], één naar mijn familie in Groningen. Afscheid van Adek [vrouwenkamp Batavia], Ger en Dèle brengen mij naar het stationnetje Pegangsaän, waaruit blijkt dat drossen uit het kamp gemakkelijk is geworden. Op Pengsaän woont Soekarno in het oude huis van Van Asbeck, later Feith. […]
    Door het mislukte bezoek aan Tjideng ben ik niet bin staat geweest, het Tjidengsche schandaal – zoo noemt men het al – persoonlijk in oogenschouw te nemen. Wat ik in betrouwbaren zin vernam, was intusschen al erg genoeg. In huisjes, bestemd voor middenstandsgezinnen met 2 à 4 kinderen, werden soms veertig of vijftig vrouwen geplaatst. […] De vrouwen waren gedwongen hun eten meerendeels zelf te koken; daar zij hiervoor niet voldoende hout ontvingen, waren zij gedwongen het houtwerk (deuren, kozijnen enz.) uit de huizen te sloopen.
    En ten slotte: de behandeling door den bevelvoerenden Jap was meer dan schandalig: vrouwen geschopt en geslagen om nietige vergrijpen en vooral: hongerstraffen. Op een dag, dat wegens een of ander vergrijp geen eten werd verstrekt, heeft [de bevelvoerende Jap] het brood laten rondrijden door het kamp, om het vervolgens in een put te begraven. […] Hoe onze Reen [Irene] in Tjihapit is geslagen, tegen den grond geworpen, opgetrokken en weer neergeslagen en dat enkel om een (overigens vermeend) niet groeten, kan door geen redeneering of zelfs drogreden worden goedgepraat.
    Nog verdient aanteekening, dat de Kempei [militaire politie] in Batavia alreeds den Javatijd had ingevoerd; de spoorwegen echter liepen nog op Nippontijd.

    21 oktober 1945
    Zondag. Aan de wacht komt een vrachtauto met een aantal Britsch-Indiërs. Na poolshoogte te hebben genomen vertrekken zij weer! Ik wandelde op mijn eentje de poort uit, langs de spoorbaan. Alles is stil en rustig deze Zondagochtend. Als ik terugkom, blijken de Japanners aan de wacht door Britsch-Indiërs te zijn vervangen. Slechts een enkele Jap is te bekennen. Zoo is mijn Japansche interneering stil en geruischloos geëindigd."


    Herinneringen van Broeder Angelus


    Foto: Marja Eijkhoudt

    Toen de oorlog uitbrak was ik in Bandjarmasin. Dat ligt op Zuid-Borneo (Kalimantan). Op 10 februari 1942 naderden de Japanners Bandjarmasin. Eerst wilden we (broeders en vele andere Nederlanders) het binnenland invluchten, maar toen we reisvaardig waren, stonden ze al in de stad. We probeerden toen met een volgeladen motorprauw over te steken naar Java. Na een avontuurlijke reis van 6 dagen was het bootje afgedreven naar Madura (eiland aan de noord-oost kant van Java). Een Nederlands patrouillevaartuig pikte ons op en bracht ons naar Surabaya (noord-oosten van Java). Daar werden we opgevangen in het klooster van de Broeders van Oudenbosch.
    Een half jaar werden we betrekkelijk ongemoeid gelaten, maar op 28 augustus 1942 werden we met geweld opgepakt. Omdat de Japanners dachten dat we vermomde militairen waren, werden de gearresteerde broeders en priesters mishandeld: met stokken geslagen en met een judogreep op de betonnen vloer gesmeten.


    Tekening: Broeders van Huijbergen

    Hierna belandden we een half jaar in de gevangenis in Kediri: met zijn twaalven in een cel van 3 bij 3 meter.
    Begin 1944 werden we vermagerd en bebaard in een geblindeerde trein zonder water of voedsel naar een groot mannenkamp in Tjimahi (bij Bandung, westen van Java) gebracht, samen met het ex 4de en 9de bataljon (zie aantekeningen
    prof.dr. Brugmans).
    Er zaten bij mijn weten geen inheemse broeders of zusters in het kamp. Ik herinner mij nog wel een inheemse pater die niet is opgepakt en die in de oorlog nog veel goed werk heeft kunnen doen. Ons groepje bestond uit 9 broeders, maar men vertelde dat er in het kamp wel 10.000 personen zaten. Het kamp was uiteraard niet alleen voor religieuzen, maar dezen vormden wel aparte groepjes.
    Toen we in het begin in het kamp zaten kregen we veel klappen met de hand en slagen met een stok in het gezicht en op de rug. De Broeder Overste van onze groep kreeg herhaalde malen de beruchte waterproef te ondergaan als dwangmiddel om hem te laten zeggen dat de broeders uit Bandjamarsin militairen zouden zijn, maar hij heeft dat nooit gezegd.
    De hoeveelheid eten was niet groot: ’s morgens gekookte maiskorrels met een stukje tempé en dan nog twee keer rijst met mais en ’n stukje tempé met op zondag ’n klein stukje vlees.
    Vergeleken met andere kampen was het bij ons op Java nog niet eens zo slecht. Er werd af en toe zelfs gelachen. We konden de mis bijwonen en konden ook als verpleger in het kampziekenhuis worden ingezet.
    Het dagelijks leven in het kamp bestond uit op corvee in de tuin werken of ransels maken en ander werk doen.
    Ondertussen werd er ook veel aan cultuur en recreatie gedaan. Het Hongaars Ensemble, dat in zijn geheel hier in het kamp zat, gaf dikwijls een uitvoering. Dat waren echte musici zoals: Simon Goldberg, Setet, Dan Coletz, e.a. Maar ook ons kerkkoor mocht er zijn. Dat stond onder leiding van frater Aurelius (van Utrecht) en voerde mooie werken voor koor en orkest uit. (red.: Goldberg maakte o.a. deel uit van het Lilie Kraus Simon Goldberg Duo. Er zijn twee 78-toeren opnames bekend voor de Mozart Chamber Music Society. Ook is in 1932 op de Duitse radio een sinfonia concertante door de Berliner Philharmoniker met Goldberg als violist uitgezonden. Hier is waarschijnlijk nooit een opname van gemaakt. Van de andere twee genoemden is de red. niets bekend.)
    Over de bevrijding werd niets officieel meegedeeld. We hoorden het van de mensen die in de keuken werkten, waar een radio onder een bank verborgen was waar geregeld een bewaker op zat. Wel werd op 15 augustus 1945 het corvee afgeblazen en kregen we iets beter te eten. Daarna ben ik naar Perth (West-Australië) gegaan om weer aan te sterken (4 maanden). Na die tijd ben ik weer teruggegaan naar Bandjarmasin.
    Broeder Claudius Sommen heeft echter de ontberingen van kamp Tjimahi niet overleefd: op 31 augustus 1946 overleed hij in een ziekenhuis in Batavia aan de nasleep van de dysentrie die hij in het kamp had opgelopen. Broeder Ireneus van de Avoird heeft het na de kampervaringen in Tjimahi erg moeilijk gehad omdat hij zich steeds mensonterende behandelingen op de hals haalde door het steeds voor zijn medebroeders op te nemen.

    Broeder Angelus van de Broeders van Huijbergen (Antonius Fr. Van der Zanden, 23-10-1912)


    Belevenissen in de oorlog van Max Tauran


    Zijn belevenissen in de oorlog op Ceram maakten Max Tauran (1932) voor zijn dertiende al volwassen. Hij is een actieve Molukker. Herdenken gaat voor hem gepaard met gemengde gevoelens. Zijn hele leven heeft hij tussen de partijen in gestaan.


    Max en Thabita Tauran (foto: www.oorlogsgetuigen.nl)

    “Ik was pas dertien jaar toen de Tweede Wereldoorlog afgelopen was, maar mijn jeugd was voorbij. Als oudste zoon was ik al volwassen op het moment dat mijn vader weg was, in 1938. Mijn vader is door onrechtvaardig optreden van het Nederlands gouvernement op Ambon in de gevangenis gestopt. Hij zat met zeven anderen zonder proces vast tot 1941. In die jaren moest ik mijn moeder helpen.
    Als ik terugdenk aan de oorlog denk ik vaak aan mijn oom Amos. Japan was al vroeg in 1942 begonnen met infiltratie op de Molukse eilanden. Op een dag gingen mijn vader, oom Amos en ik naar onze klapper-plantage vlakbij Kamarían. Een tuinman daar had de Kempeitai, de Japanse geheime politie, op de hoogte gesteld van onze komst. Mijn vader en oom werden toegetakeld, en mij gooiden die Kempeitai naar de kali, de rivier. Ik kwam met mijn rug op de stenen, waardoor ik tot op de dag vandaag last van mijn rug heb. Oom Amos was zo zwaar gewond dat hij de volgende dag overleed.


    Max en Thabita Tauran (foto: oorlogsgetuigen.nl)

    Na de oorlog werd mijn vader politieman op Ambon. Ik was toen dertien jaar en kon eindelijk weer naar school. Mijn vader heeft ervoor gezorgd dat ik na mijn ambachtsschool bij de politie kwam. Zodoende begon ik in 1953 als politieagent vierde klas op Nieuw-Guinea. Later ben ik overgeplaatst naar de mobiele brigade op het eiland Sorong-doom.
    In 1962 was ik een paar dagen van huis weg, op patrouille. Toen ik terugkeerde, was mijn vrouw Nonja met onze zeven kinderen al naar Nederland gestuurd. Het Nieuw-Guinea-akkoord was ondertekend, de soevereiniteit werd overgedragen aan Indonesië. Ik ben toen met de hele groep ambtenaren ook naar Holland gekomen. Het weerzien met mijn gezin was voor mij een bevrijdingsdag.
    Twee dagen na de capitulatie van Japan riep Indonesië de onafhankelijkheid uit. 17 Augustus is een rotdag voor mij. Aanvankelijk leek het erop dat Soekarno land en volk van de koloniale onderdrukking had vrijgemaakt. Maar al snel bleek dat in de eenheid geen plek was voor de eigenheid van de Molukken. De RMS wil die eigenheid wel. Ik ben Molukker, maar ik ben ook trouw landsdienaar van het Nederlands Koninkrijk. Dankzij de oud-KNIL'ers, konden de Nederlanders die in Indonesië achtergebleven waren, veilig naar huis. Maar de Nederlandse regering doet maar heel weinig voor ons. Nederland heeft vrede gesloten met Indonesië, maar de waarde van ons volk helemaal genegeerd. De Molukkers voelen zich in hun vriendschap tekort gedaan. Als ik tegenwoordig berichten over mijn land hoor, is mijn hart verscheurd.

    Ik ben voorzitter van de Nederlandse dorpsvereniging Kamarían. We hebben voor mijn geboortedorp een drinkwaterproject opgezet. Maar ik ben ook genaturaliseerd als Nederlander en geïntegreerd in de samenleving. Ik sta vaak tussen twee vuren.
    Op iedere RMS-dag vlag ik. Natuurlijk op 25 april, de datum waarop in 1950 de RMS werd uitgeroepen. Op 12 april, de datum dat in 1966 onze RMS president Chris Somoukil is geëxecuteerd door Indonesië. En op 27 december, de dag waarop Nederland de soevereiniteit overdroeg aan Indonesië in 1949. Zo wil ik de Nederlandse regering en het Nederlandse volk herinneren aan de toenmalige afspraken voor een Verenigde Indonesische republiek, met een aparte status voor de Molukken.”

    Miriam van Colijn
    Bron: 'Goed voor een lintje', in Contrast 22/23 (3 juli 2003)

    Hans Ursepuny, Multiple Choice


    Getuige Jacob Litamahuputty


    KNIL-soldaat, soldaat tweede klas artillerie Inheemse Militie

    Jacob werd rond 1918 geboren op Saparoea (een der Lease-eilanden, Z.O. van Ambon) in het dorp Itawaka. Zijn christelijke ouders waren Domingus Litamahaoputty en Johanna Matatula. Hij was het achtste kind en ging al jong in dienst bij de KNIL. De Japanners vielen op 31 januari 1942 met een enorme overmacht en hevige bombardementen Ambon aan. Ze wilden een basis hebben voor de aanval op Darwinland, Australië. Het fort-garnizoen, wachtend op Amerikaanse hulp, stond machteloos. Litamahputty overleefde en kon terugkeren naar Saparoea. Daar begon hij met compagniegenoten een verzetsgroep.
    De groep verzamelde informatie over de Japanse troepen en bereidde zich voor op hulp bij een geallieerde landing in de Molukken. Begin 1943 pleegde de groep enkele sabotageacties op kantoren en opslagplaatsen. Ze doodden een aantal Japanse soldaten. De Japanse bezetter jaagde op Jacob, leider van de guerillagroep. Door zware straffen voor elke vorm van verzet wisten ze hem te isoleren van de overige eilandbewoners. Toen men dreigde zijn vader en zuster zo lang op te sluiten tot hij zich gemeld had, gaf Jacob zich over (14 augustus 1943).
    Met de overgebleven leden van de groep zat hij eerst vast in Saparoea-stad en daarna in Amboina. Na martelingen werd Jacob Litamahuputty samen met 25 anderen op 2 maart 1944 geëxecuteerd. Er is nooit en standbeeld voor hem opgericht.


    Suriname


    Getuige Theophilia D'Hondt-Berkenveld


    Theophilia D'Hondt-Berkenveld (1916) kreeg door de Tweede Wereldoorlog de kans haar vleugels uit te slaan en Suriname te verlaten. Wanneer zij de oorlog herdenkt, memoreert ze een mooie tijd uit haar leven.


    Foto: www.oorlogsgetuigen.nl

    “Ik was vierentwintig jaar toen de oorlog uitbrak. Op dat moment was ik onderwijzeres, maar ik had geen vaste betrekking. Het beviel mijn vader niets. Hij wilde dat ik ging werken en bracht me naar de nonnen die me steno en typen leerden. Mijn zus vond een advertentie van de marine waarin een secretaresse gevraagd werd. Met het uitbreken van de oorlog moesten alle mannen in het leger en kwamen er plaatsen vrij op kantoor. Die moesten opgevuld worden door meisjes. Ik kon meteen beginnen.
    Het was verantwoordelijk werk. Mijn baas was hoofd inlichtingendienst en hoofd censuur. Ik had de marinecodes geleerd en zette de berichten die via de telex binnenkwamen om in notities voor mijn baas. Op een dag kwam er een brief dat een van de Hollandse vluchtelingen die naar Suriname kwamen, mijn plaats moest innemen. Een bruintje met zoveel verantwoordelijkheid; die moest vervangen worden. Mijn baas heeft het voor me opgenomen, want hij wilde me niet kwijt. Ik wist al die codes en hij was tevreden over mijn werk.


    Foto: www.oorlogsgetuigen.nl

    Toen ze in Europa Hitler onder de duim kregen, werden Surinaamse jongens en meisjes geworven om Indië te helpen bevrijden. Mijn zus en ik meldden ons allebei aan voor de Stads- en Landwachten, het Surinaamse vrouwenleger dat verbonden was met het KNIL. Ik werd benoemd om als sergeant een groep van zeventien meisjes naar Australië te begeleiden. Stel je voor: de tocht door de VS ging in een lange trein met allemaal militairen en ergens in het midden de wagon met mijn meisjes. Ik moest erop toezien dat ze niet zwanger in Australië aankwamen.
    Toen ik nog in Suriname zat, had ik een leuke Nederlandse beroepsmilitair ontmoet. Hij wilde met me trouwen, maar ik weigerde. 'Oh nee', zei ik hem, 'dat heb ik al te vaak gezien. Ik word volgestopt met kinderen en kan hier blijven terwijl jij weggaat... Ik wil ook weg uit Suriname.' We bleven schrijven. Heel veel later, in Indië, zag ik hem weer. Per brief had hij me gevraagd of ik in Batavia met hem wilde trouwen. Onze commandanten hebben geregeld dat het kon. We bleven in Indonesië wonen totdat Soekarno ons eruit schopte. Met onze eerste twee kinderen kwamen we voorgoed naar Nederland.

    Ieder jaar herdenken we met het vrouwenleger de oorlog. Bij een gedenkteken bij Bronbeek leggen we een krans, en ook op 4 mei op de Dam.
    We halen verhalen op van vroeger. Sommigen hebben akelige verhalen. Ikzelf heb eigenlijk een hele leuke tijd gehad in het leger. Ik heb Amerika gezien, Australië, Indonesië. Er werden dansavonden georganiseerd om de jongens te vermaken, en dan werden wij uitgenodigd zodat ze meisjes hadden om mee te dansen. En de mooiste dag van mijn leven - mijn trouwdag - beleefde ik in oorlogstijd.”

    Mieke de Waal
    Bron: www.oorlogsgetuigen.nl


    Turkije


    Haci Karacaer over herdenken



    Foto: Pim Ligtvoet

    We moeten de verhalen uit ons verleden delen

    Vier mei heeft me nooit iets gezegd. Ik bedoel, het kwam niet vanzelf. Het was niet iets van mij, ik werd er buiten gehouden. Vier mei was van de Hollanders en op vijf mei werd ik gedoogd omdat multiculti de erfenis was van vier mei, van de Tweede Wereldoorlog. Nooit meer oorlog, nooit meer rassenhaat, dat soort dingen.

    Vier mei heeft me nooit iets gezegd. Ik bedoel, ik heb nooit gesnapt hoe je de ontelbare slachtoffers van een misdadige overvaller op één lijn kunt herdenken met de soldaten die je zelf de dood hebt ingestuurd in de nadagen van je kolonialisme.

    Vier mei heeft me nooit iets gezegd. Ik bedoel, tot het moment dat ik sprak met de buurvrouw van driehoog die bij het piepkleine monumentje voor de Riva-garage een bosje tulpen neerlegde. ’t Was voor haar broer en voor haar buurmeisje die allebei niet waren teruggekomen. Toen zei vier mei me wat.

    Wat zou vier mei me moeten zeggen?
    Ons onderwijs loopt achter. Zestig procent van onze schooljeugd heeft geen grootouders die de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt. Of op een andere manier. In de bagage van Turkse jongeren is de slag om Gallipoli uit 1915 diep in het geheugen ingegrift. Honderdduizenden Turkse burgers en soldaten werden afgeslacht in een veldslag die de Engelsen en Duitsers op Turkse bodem wilden uitvechten. Wie heeft toen een poot voor ons uitgestoken? En toen in de wordingsgeschiedenis van het moderne Turkije er voor de Armeniërs geen plaats was: wie heeft toen een poot voor hen uitgestoken?


    Verder lezen / Bronnen


    Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR) - Lezing 3 mei 2003, Laurenskerk Rotterdam www.lbr.nl

    www.kindermonument.nl

    Stichting Herdenking 15 augustus 1945

    www.verzet.org

    Verzetsmuseum Amsterdam

    Broeders van Huijbergen, Broeder Angelus van der Zanden