Reageer op deze site! | ||||
Suriname in WO II |
||||
Inhoudsopgave Suriname in WO II
Hugo Pos Twee militairen: Hugo Desire Ryhiner en Harry Frederik Voss Andere militairen (A-Tjak, Alvarez Balinge, van Bazel, Burgzorg, Chateau, van Eick, Emanuels, Gitz, Heidweiller, van Helvert, Hilfman, van der Hoogte, Huiswoud, Juta, Meijer, Netto, del Prado, Salm, Spreeuw, Strauss, de Vries, Vrieze, Wesenhagen, Wiers, Wooter) Een groep mariniers uit Suriname, Antillen en Nederlands-Indië (Dissels, Kenson, Koulen, Kroes, Meeng, van Meerveld, Menig, van Niel, Renar, Wijngaarde, de Windt, Arlaud) Omgekomen zeevarenden van de koopvaardij (van Aksel, Alie, Beeldstroo, Boldewijn, Bijnaar, Chateau, Colader, Cruden, Elmont, Emnes, van Exel, Flu, Gesser, Kerster, Klooster, Markiet, Mecidi, Moore, Muller, Naarendorp, Olff, Oostburg, Parisius, Pools, Rolador, de Rooy, Slagtand, Smiet, Stelk, Vrieze, Wikkeling, Woiski) Namen uit het verzet (Bijleveld, Bosschart, Does, Ezechiëls, Fernandes, P.C. Flu, H. Flu, Gitz, Jüdell, Kanteman, Lashley, Lichtveld, Lu-A-Si, C. van de Montel, van de Montel-Boeken, L.H. van de Montel, Nods, Nods-van der Lans, F. Rijk van Ommeren, H.N. Rijk van Ommeren, H. Rijk van Ommeren, L.H. Rijk van Ommeren, de la Parra, Rodriguez, M. Samson, Samson-Ezechiëls, P. Samson, A. Samson, Tolud, Wittenberg, Wolff) Surinaamse jazzmusici in Nederland (1940-1945) (Van Kleef, Johnson) Surinaamse joden, gestorven in Holocaust en oorlog (M.J. Alberga-de Vries Robles, R. Bramson-Samuels, J. Bueno Bibaz-Morpurgo, J.M. Bueno Bibaz, R.S. Bueno Bibaz, E.C. Bueno de Mesquita-Bueno de Mesquita, H.D. Bueno de Mesquita, R. Bueno de Mesquita, E. Bueno de Mesquita-da Costa, D.J. Cahen-Tay[ij]telbaum, B.I. Citroen, J.I. Citroen, R.E.A. Colaço Belmonte, D.E. Dünner[Dinner]-Benjamin, A. Fernandes, B.T. Fernandes, J.D. Fernandes, R. Fernandes-Swijt, T.B. de la Fuente-Fernandes, A.S. Fernandes, D.C. Gomperts, S.E. Gomperts-Samuels, C.A. Gomperts, D.E. Gomperts, S.H. de Granada, P. [B/A] Hilfman, G.J. Hilfman-Bueno de Mesquita, R. Hilfman, B.N. van der Horst-Polak, S.L. Jacobsen-Samson, S.E. Kopinsky, S./C. Kopinsky, L. Kopinsky, S. de Lange-Salomons, H.E. Leefmans-Bal[l]in, E.R. Leefmans, W.H. de Leon, G.E.H. de Leon, H.S. Levie, L. Levie, S.H. Levie, J.M. Levie-Levie, J.I. Levie, N. Levie-Samuels, S.I. Levie, A.I. Levie, M.I. Levie, B.I. Levie, S.C. Levie, B. Levie, R. Levie, H. Levie, W.A. Levy, B. Lopes de Leao Laguna-da Silva, E.E. Ly[ij]ons, S.A. Monsantofils, W.A. Morpurgo, I.G. Fregge-Morpurgo, J.G. Nassy, J.L. Nassy-Polak, L.J. Nassy, M.A. de la Parra, J. de la Parra-Swijt, H.J. de la Parra, H.M. de la Parra, H.R.G. de la Parra, J. de la Parra-Samson, V.A. Polak-Pinto, H.J. Polak, A.S. Polak, R.M. Polak, M.S. Polak, S.J. Polak, T.E. Polak, H. Polak, R. Polak, J.I. Polak, R.M. Polak, L.E. Polak, E.G. Polak, H.J. Pos, S.J. Pos, S.H. Pos, R.R. Querido, H.M. Reiss-Root, S. Roos, A.H. Root, E. Samson, F.M. Samson, H.E. Samson, M.A. Samson, D.H. Samson-Ezechiëls, A.E. Samuels, B.E. Samuels, S.E. Samuels, D. Samuels-Roos, B.E. Sanders-Fernandes, I.D. da Silva, A.D. da Silva, J.J. da Silva, D.J. da Silva, S.J. da Silva, B.H. Souget-Citroen, C./S. T. Swijt, J.M. Tay[ij]telbaum, B. Tay[ij]telbaum-Levie, C.T. Vas Nunes-Fernandes, M.M. van West-Samuels, J. de Wilde, H. Smeer, J. Wolff, E.L. Zinger-Root) Bronnen / Verder lezen Suriname in WO II Vlag: nl.wikipedia.org Kaart van Suriname, mèt aanspraken op verschillende grensgebieden (bron: www.suriname.nu - met dank aan dhr. Lutz) Bauxiet en de komst van US-troepen De Aluminium Company of America (Alcoa) had in 1916 de toen bekende bauxietgronden in Suriname opgekocht - vooral rond Moengo, langs de rivier de Cottica. Bauxiet is een ertssoort die wordt gebruikt voor het maken van aluminium en daarmee voor het bouwen van onder andere vliegtuigen. Vanwege de Tweede Wereldoorlog nam de export toe. Niet ver van Paramaribo, in het district Para, had Alcoa langs de Surinamerivier sinds 1938 een nieuwe vestiging in voorbereiding. Tussen het bedrijf en de hoofdstad bouwde men de nog steeds bestaande, enige 'Highway' van Suriname. In februari 1941 opende gouverneur Kielstra de Paranam-fabriek (zie www.alcoa.com). Hiernaast verscheen ook het Nederlands-Indische bedrijf Billiton op het toneel. In 1943 leverden de mijnen van Suriname 60% van de bauxiet-behoefte van de VS. Een jaar later kwam daar echter de productie in de staat Arkansas op gang en werd het aandeel kleiner. Bauxietwinning in Moengo (foto: Bos & Van Palen Platenatlas) De Surinaamse geschiedenisdocent Heinrich Ernst Helstone (1926-2010) legt uit hoe het vervoer van de bauxiet in zijn werk ging. Omdat de bedding van de Surinaamse rivieren ook toen niet diep genoeg was werden de schepen maar voor 30-40% geladen. Vanuit Moengo ging het via de naastgelegen Cottica en de Commewijne naar de monding van de Surinamerivier en verder naar Trinidad. Daarna was de lading van een tweede schip nodig voordat de reis naar Mobile in de staat Alabama kon beginnen. Mobile was de Noord-Amerikaanse overslagplaats. De bemanning van de schepen was overigens niet Surinaams. De scheepslui waren voornamelijk afkomstig uit Brits Gyuana en Trinidad, de officieren waren Noors e.d. De Verenigde Staten wilden na het uitbreken van de oorlog niet dat deze strategische grondstof en de installaties van Alcoa in handen van een andere partij zouden komen. Die vrees was niet zonder grond. Frans-Guyana viel onder de Duitsgezinde Vichy-regering en er waren veel Duitse immigranten in Zuid-Amerika. Roosevelt bood daarom op 1 september 1941, nog voordat de Japanse aanval op Pearl Harbor de Amerikaanse oorlogsverklaring uitlokte, koningin Wilhelmina aan om 3.000 US-infanteristen met luchtafweergeschut in Suriname te stationeren. De Nederlandse oorlogsregering en gouverneur Kielstra werden verrast maar moesten de 'hulp' accepteren. De militairen zouden (formeel) onder Nederlands opperbevel komen te staan en door Nederland worden betaald. De eerste troepen kwamen op 25 november 1941 aan. Voor het eind van het jaar waren het er duizend, en in 1943 ruim tweeduizend. Overigens vervingen de VS in september 1943 de blanke troepen door Puertoricanen. Intocht VS-troepen, november 1941 (foto: www.verzetsmuseum.org) De heer E. Bleijert (1934) herinnert zich een oorlogsliedje van straatzanger Halfway. Het ging als volgt: "Veel Amerikanen/ zag men daar in die lanen/ met hun jongedames/ al wandelend paar aan paar./ Het fijnste vond men er te koop/ men was toch zo verzot/ op wat die Yankee bood". Dat laatste gold niet voor iedereen. Naar zeggen van de heer C. Mehciz (1929) klaagden sommigen bij de Amerikanen over de condooms die 's zondags op straat werden gevonden als men ter kerke ging. De kerken richtten een comité op tegen de zedenverwildering. De klachten haalden weinig uit. De Amerikaanse aanwezigheid had een bevrijdende werking, economisch en cultureel. De zwarte bevolking werd over het algemeen ouderwets koloniaal behandeld. Nederland moest nog erg wennen aan het Atlantic Charter (9 augustus 1941), dat onder meer de afschaffing van het kolonialisme na de oorlog inhield. EBS-gebouw, in de oorlog militair tehuis (foto: www.verzetsmuseum.org / eigendom: Dagblad Suriname) De troepen die in Suriname werden gestationeerd waren tot in 1943 weliswaar niet gekleurd, maar de mannen maakten graag en veel plezier met de Surinaamse tienermeisjes. Waar nu het gebouw van het Energiebedrijf is (EBS) stond toen hun Militair Tehuis, met de Stagedoor Cantine. Dat was een van de plaatsen van vermaak. Er was ook prostitutie. Vanwege het opduiken van geslachtsziekten openden de Amerikanen een Prohylactic Centre. En een maand voordat prinses Juliana vanuit Canada het land bezocht liet territoriaal commandant Meyer een razzia houden, waarbij 97 jonge mannen ('bendeleden') en 76 jonge vrouwen ('prostituees') werden opgepakt (7-8 oktober 1943). Ze bleven, zonder nader onderzoek of proces, tot eind 1944 geïnterneerd. Een van de mannen, A. Oostwijk, werd bij een herhaalde vluchtpoging op 19 juli 1944 doodgeschoten. VS-soldaten met Surinaamse meisjes (foto: www.verzetsmuseum.org) De VS-militairen brachten ondanks alles leven en iets van het moderne tijd in de verwaarloosde en door crisis verarmde kolonie. Hun aankomst in de haven, vertelt Helstone die toen 15 was, bracht de stad in opschudding. Militaire schepen zetten moderne trucks aan land. Met bulldozers gingen ze Mosquito Boiti in de wijk Zorg en Hoop te lijf. Ze bouwden er barakken en legde er een vliegveldje aan - dat nog bestaat. Het kleine Zanderij, waar in 1933 het eerste Nederlandse postvliegtuig 'de Snip' was geland, werd uitgebouwd tot een bruikbare militaire basis annex vliegveld. De weg erheen, het 'pad van Wanica', werd voor trucks en tanks geschikt gemaakt door hem met een bauxiet-achtige grond, lateriet, te bedekken. Suriname was voor de Nederlandse regering altijd al een 'schip van bijleg' geweest. Individuele slaveneigenaren, administrateurs van plantages en gouddelvers konden er met enig geluk een fortuin verdienen, maar de koloniale overheid ('Lanti') was armlastig en vroeg het 'moederland' vaak om de gaten in de begroting te dichten. De Nederlandse minister van Koloniën Colijn verzuchtte in 1935 in de Tweede Kamer: "Alles wat in Suriname is beproefd, het is alles eenvoudig mislukt." (http://home.iae.nl/users/arcengel/Suriname/geschiedenis.htm). In Suriname kent men van Colijn de zin: "Laten we het maar een paar meter onder water zetten." De 'Oost', Nederlands-Indië, was daarentegen zeer winstgevend en bloeide. Jonge mannen uit Suriname tekenden voor zes jaar om in Indië als onderwijzer te gaan werken. Anderen gingen er dienen bij het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL). In Suriname zelf was geen enkel perspectief. Helstone herinnert zich de uitroep 'teki konkomero', 'neem een komkommer mee', naast een koffertje met wat kleren, een bewijs van goed gedrag en een geldbedrag als toongeld. Of men ging naar de VS, Nederland, Curaçao en Aruba, of naar de grote vaart. Koningin Wilhelmina hield op 7 december 1942 in Londen een redevoering, waarbij zij aan Nederlands Oost-Indië, Suriname en Curaçao na de oorlog zelfbestuur beloofde. Hulpacties voor Nederland Al aan het begin van de oorlog werd in Suriname (en in de andere koloniën) een inzamelingsactie gehouden om een jachtvliegtuig te kunnen kopen voor de Geallieerden ('Spitfire-fonds'). Op de 5 mei-bijeenkomst 2008 in Amsterdam Zuid-Oost (CEC-gebouw) vertelden mevrouw Stoffels en andere oudere Surinaamse dames over de cent die ze 's maandags mee naar school moesten brengen. Het liedje dat ze op school zongen ging als volgt: 'Kinderen vergeet je maandagcentje niet Kinderen vergeet het maar niet Wat er gebeurt of wat er geschiedt Kinderen vergeet je maandagcentje niet.' Onder leiding van journalist J. Wijngaarde van de krant 'Suriname' werden in 1940-1941 38.000 Surinaamse guldens opgehaald. De filatelist Paul Daverschot houdt het overigens op 28.000 en vermeldt erbij dat dit net genoeg was voor 1 Spitfire. Volgens de site van het Verzetsmuseum kreeg de jager, uiteraard, de naam Suriname. Daverschot schrijft ook over een zegelactie (Filatelie, oktober 2007). Zegel hulpactie (Bron: Filatelie, oktober 2007). Tussen 30 augustus en 31 december 1941 werden door de Surinaamse posterijen, in navolging van Nederlands-Indië, en daar gedrukt, speciale toeslagzegels uitgegeven. De opbrengsten gingen naar het Prins Bernhardfonds, dat er ook weer Spitfires en andere militaire zaken voor de Geallieerden mee kocht. Het Verzetsmuseum schrijft op zijn site dat het concreet om een torpedojager ging, 'ter vervanging van het schip Van Galen, dat in Rotterdam is vergaan tijdens de meidagen van 1940.' (zie www.verzetsmuseum.org). Andere schenkingen gebeurden tijdens en aan het eind van de oorlog. Het eerste schip dat na de bevrijding van Paramaribo naar Amsterdam voer had hulpgoederen van de Surinaamse bevolking bij zich, vooral verzameld door vrouwen. Dankbaarheidsmonument Sivaplein (kunstenaar: Mari Andriessen) (foto: Pim Ligtvoet, 2007). In 1955 onthulde koningin Juliana een monument van dankbaarheid. De drie meisjes staan voor de Creoolse (links) en Hindoestaanse (rechts) Surinamers, die hun armen om de rug van het Nederlandse volk slaan (midden). De kleine kopjes op de sokkel staan voor de kleinere bevolkingsgroepen van Suriname: Libanezen, Marrons ('bosnegers') en Javanen. Indianen en Chinezen lijken niet te zijn afgebeeld. De opdracht aan de achterkant leest: 'Nederland gedenkt dankbaar de hulp tijdens de oorlog 1940-1945 en daarna door Suriname uit gevoel van saamhorigheid verleend'. De schrijfster Cyntha McLeod, dochter van de laatste Surinaamse gouverneur, memoreert in haar 'Herinneringen: Suriname - oorlog - Holland - Suriname' (1993) de hulpactie. "Kleding, vooral kleding. Geen gedragen kleding, o nee, welke Surinaamse moeder zou afgedragen kleding naar Holland sturen? .. het moest vooral warm zijn, dus men kocht flanel en naaide. Ook die gezinnen waar men elk dubbeltje wel driemaal moest omdraaien gaven. .. ook andere zaken. Trommels vol pindakoekjes, cocoskoekjes, gommakoekjes werden in kisten gepakt en verstuurd, en niet te vergeten cacao, onze eigen, voedzame, zelfgemaakte cacao, dat was net wat die bloedarme kindertjes in Holland nodig hadden om weer aan te sterken. K'e Poti! Zouden ze het nog weten? - Ach, ik denk dat ze het reeds lang vergeten zijn". Interneringskampen Duitse zendelingen en onderwijzers Gouverneur Kielstra liet aan het begin van de oorlog alle mannelijke Duitsers boven de vijftien jaar opsluiten in Fort Zeelandia. Dit werd aangekondigd, zo herinnert de heer Mehciz zich, door middel van een 'proclamatie'. De frater van zijn school legde uit wat het woord betekende. De 'bekendmaking van hogerhand' hield in dat Nederland in oorlog was met Duitsland, en Suriname dus ook. Zodoende werden onderdanen van het Duitse Rijk in Suriname als vijand beschouwd. De oorlogsproclamatie (bron: www.verzetsmuseum.org) Een week na opsluiting in het kleine Zeelandia gingen de ongeveer vijftig Duitse mannen naar het omgebouwde rooms-katholieke missie-internaat aan de Copieweg, ruim 15 kilometer uit de stad, langs de toenmalige spoorlijn naar Zanderije. Zowel het internaat als de spoorlijn zijn er niet meer. Huize 'Melati' was gebouwd voor kinderen van Javaanse afkomst en herbergde zo'n 200 leerlingen. Na enige tijd werden de Duitse vrouwen en kinderen geïnterneerd op de oude plantages Mariënburg en Voorburg. In juni 1941 was achter het klooster aan de Copieweg de bouw van twaalf familiebarakken klaar, en kwamen de vrouwen en kinderen over. Zo werden 134 personen van Duitse afkomst, zes Surinaamse partners en drie NSB'ers vastgezet. Barak aan de huidige Copieweg (foto: Pim Ligtvoet, 2007) De overgrote meerderheid van de gevangenen waren zendelingen en onderwijzers van de Evangelische Broedergemeente of ook 'Herrnhutters' en hun gezinnen. Zij stonden in hoog aanzien bij de bevolking. Dankzij haar inzet voor de slaven in de negentiende eeuw was de Broedergemeente de kerk van de Surinaamse creolen geworden. De 'mofo koranti', het gerucht van de straat, wilde dat er enkele fanatieke nazi's onder waren. Feitelijk werd de Broedergemeente nog steeds aangestuurd vanuit Hernnhut in Duitsland, waar graaf Von Zinzendorf de beweging in de 18e eeuw had opgericht, maar van sterke Hitlergezindheid schijnt geen sprake te zijn geweest. Op fort Zeelandia was de bewaking in handen van de daar gelegerde blanke KNIL-militairen. Tekening barak door Aleander Gebhardt (juli 1940) (foto: Wereldoorlog in de West, p.74) De broodvoorziening van Paramaribo, die sterk afhankelijk was van de grote EBG-firma Kersten aan de Domineestraat, kwam door de internering stil te liggen. De Broedergemeente zag het vanaf haar komst in 1732 als haar opdracht naast zending onder indianen en bosnegers ook het eigen brood te verdienen, en waarom niet te bakken. Onder leiding van Christoph Kersten ontstond een bedrijf aan de Domineestraat, met een bakkerij waar broeder Heijdt en slaaf Primo de scepter zwaaiden. Het gouvernement nam in mei 1940 Kersten & Co in beslag en maakte er een NV van. Door een gelukkig toeval konden twee Wageningse ingenieurs die niet meer op tijd naar Nederland hadden kunnen terugkeren, de heren De Kraker en Reitsma, de leiding van de NV op zich nemen. Zij deden dit naar het oordeel van Helstone voortreffelijk. Detail EBG-zuil Domineestraat/Steenbakkerstraat (foto: Pim Ligtvoet, 2007) Ook de bemanning van het Duitse schip de 'Goslar' werd geࢿnterneerd. Dit vaartuig was al in de mobilisatietijd binnengelopen (oktober 1939). Helstone, die toen op een school van de Duitse zending zat, weet nog dat hij het leuk vond met de Duitsers te kunnen praten. Võ45;r hun internering liet de bemanning het schip, onder grote publieke belangstelling, niet ver van de 'platte brug', de pontverbinding met Meerzorg, zinken. Het wrak hoort intussen bij het havenpanorama van Paramaribo. Wrak 'Goslar' voor Wijdenbosch brug (foto: Pim Ligtvoet, 2007) De sanitaire omstandigheden aan de Copieweg en in Mariënburg waren redelijk, maar er waren gerucht over malaria en tetanus. Het Duitse Rijk reageerde met gijzeling van prominente Nederlanders. Voormalig gouverneur van Suriname dr. A. Rutgers werd gevangengezet in Buchenwald. In augustus 1941 ontsnapten drie geࢿnterneerden: Alexander Schubert, Anton Boysken en Heinz Scharfenberg. De bewaking werd verscherpt maar de behandeling bleef binnen de grenzen van de Conventie van Genève. Na de oorlog werden de Duitse zendelingen en onderwijzers gedwongen om Suriname te verlaten. Duizenden Surinamers, in het wit gekleed als teken van rouw, begeleidden hun uittocht van de Copieweg naar de KNSM-steiger in Paramaribo. Volgens de Surinaamse historicus Heinrich Helstone was het niet zonder meer de koloniale of Nederlandse overheid die achter dit besluit zat. De Nederlandse Broedergemeente, gevestigd in Zeist, had liever geen Duitse controle meer over de EBG. En in Suriname zelf waren er niet-Duitse zendelingen zoals de Deen Hans Peter Jensen, zijn landgenoot Legêne en de Zwitser Raillard, die het vertrek van de geloofsgenoten bevorderden. De groep mannen, vrouwen en kinderen ging met het latere troepenschip ss Bloemfontein naar Curaçao, waar nog andere Duitsers werden opgehaald. In Nederland werd men in Mariënbosch bij Nijmegen geïnterneerd en vandaar over de verschillende zones van het naoorlogse Duitsland verdeeld. Helstone weet dat enkele zendelingen in Suriname bleven. De Zwitserse consul A. Gonzenbach had tijdens de oorlogsperiode als zaakwaarnemer voor de Duitse onderdanen de Surinaamse kampen bezocht. Door zijn bemiddeling konden enkelingen in 1945 op eigen verzoek naar Venezuela emigreren. Een van hen droeg de naam Zickmantel. Internering van critici Otto Huiswoud (foto: www.suriname.nu) Gouverneur Johannes Coenraad Kielstra liet in de eerste jaren van de oorlog ook 177 linkse revolutionairen, nationalisten en andere opposanten oppakken. Een van de bekendste was Otto Eduard Gerardus Majella Huiswoud (1893), ge#&239;nterneerd in januari 1941. Huiswoud, in 1910 geëmigreerd naar de Verenigde Staten, was de enige zwarte persoon die tot de oprichters behoorde van de Amerikaanse Communistische Partij. Hij was actief geweest als 'Komintern'-man, internationale propagandist. Na een nieroperatie vertrok hij op 15 januari 1941 uit de VS naar zijn geboorteland. De kapitein van de ss Pygmalion informeerde de havenpolitie, die de passagier arresteerde en naar het kamp aan de Copieweg bracht. Daar protesteerde Huiswoud tegen de gezamenlijke opsluiting van nazi's en antifascisten, Duitse joden en zendelingen. Het protest had succes, de nazi's werden apart vastgezet. Otto Huiswoud maakte in de ruim anderhalf jaar kamp een goede indruk op de procureur-generaal, en mensen als Bos Verschuur (in april 1942 Statenlid geworden) pleitten voortdurend voor zijn vrijlating. Na een gesprek in augustus 1942 te New York tussen zijn advocaat Stevens en de gouverneur kwam Huiswoud in oktober 1942 vrij. Hij moest wel een verklaring van non-activiteit ondertekenen. Otto woonde bij een dochter van zijn zuster en behield een vorm van huisarrest. In 1947 vestigde hij zich met zijn vrouw Hermine Dumont in Amsterdam (zie verder: Maria Gertrudis Cijntje-van Enckevort, The life and work of Otto Huiswoud, diss. 2003). W. Bos Verschuur, eind 1920 (foto: www.leoglans.nl) De bekendste gevangene van de Copieweg was vermoedelijk Wim Bos Verschuur, kunstenaar, onderwijzer, politicus ('Baas in eigen huis'), vakbondsman, Statenlid en onvermoeibaar criticus van de gouverneur. Hij gaf de krantjes 'Waakt' en 'De Zweep' uit. In 1943 stelde hij een petitie op voor het Londense oorlogskabinet om de gouverneur te ontslaan vanwege hem gebleken pro-Duitse sympathieën. Kielstra liet Bos Verschuur toen opsluiten aan de Copieweg, apart van de Duitsers. In de Staten weigerde hij hier verantwoording voor af te leggen, waarop zeven van de tien gekozen Statenleden opstapten. Jonge bewonderaars van Bos Verschuur voerden actie en werden ook opgepakt. De koloniale burgerij vreesde een volksopstand en liet dat aan Londen weten. Gouverneur J.C. Kielstra (foto: www.verzetsmuseum.org) Het gevolg was dat Kielstra begin januari 1944 naar Mexico moest vertrekken, met eervol ontslag. De acties voor vrijlating hielden aan, en in oktober 1944 gaf de nieuwe gouverneur, J.C. Brons, 'oom Wim' de vrijheid - al moest ook hij zich van politieke activiteiten onthouden. Bos Verschuur werd in 1947 geridderd. Heinrich Helstone kreeg op de Zinzendorfschool tekenles van Bos Verschuur. Tekenen leerde hij niet erg - het ontbrak de jonge Heinrich aan aanleg, maar dat was niet de enige reden. Verschuur was heel de tijd aan het woord over het vele wat hem bezighield. Daaronder waren ook zaken als het ontwerp voor een nieuw soort schoen, de prestaties van voetbalclubs als 'Voorwaarts' en 'Cicerone', en zijn wonderlijke verkiezingsleus voor de Statenverkiezingen van 1942: 'Stem niet op een Bosjesman maar op Bos je Man'. De heer Bleijert had ook les van Bos Verschuur en werd door hem zeer geïnspireerd. Hij herinnert zich dat de mensen vanuit de trein naar de prominente gevangene van Copieweg zwaaiden. Meer over Otto Huiswoud, Wim Bos Verschuur en andere geïnterneerden op www.suriname.nu Ook 146 ingezetenen van twee strafkampen op Java, Nederlands-Indië, werden na de Japanse aanval op Pearl Harbor (december 1941) in Suriname geïnterneerd. De meesten hadden een Duitse achternaam of waren, al dan niet terecht, gearresteerd op de beschuldiging lid te zijn van de Indische NSB. Onder hen was een achterneef van de Nederlandse schrijver Multatuli, dr. E.F.E. Douwes Dekker, die tegen het kolonialisme streed, en waren aanhangers van de latere 'Vader des Vaderlands' Soekarno. Ze werden op 21 januari 1942 in een grote stalen kooi aan boord van de ss Tjisadane gebracht. Bij de kooi was springstof aangebracht. Mocht het schip aangevallen worden, dan zou men vanuit reddingsboten de gevangenen elimineren. Het schip kwam op 21 maart 1942 veilig aan (zie www.wikipedia.org, www.nationaalarchief.nl en www.prinsesirenebrigade.nl). Een vergelijkbaar transport vanuit Sumatra naar Brits Indië werd al direct na de afvaart getroffen door Japanse bommen. Men liet de 472 Duitse geïnterneerden op de zinkende ss Van Imhoff achter (zie Nederlands Indië - homoseksuelen). Na verblijf in de forten Nieuw-Amsterdam en Zeelandia werden de Indische gevangenen overgebracht naar de voormalige plantage Joden Savanne in het binnenland. In de zomer van 1942 kregen ze gezelschap van enkele dienstweigeraars uit Zuid-Afrika. De omstandigheden in de 'groene hel' waren mensonterend. De bewaking was aanvankelijk in handen van mariniers. Een van de Schutters die er werkte, Max Valdink, over de kampbewakers: "Het ware pure misdadigers". Guno Hoen (1922-2010), sportjournalist en oud-schutter, met veteranen-insigne (foto: Pim Ligtvoet, 2007) Een andere Schutter, korporaal Guno Hoen (1920), zei dat ze er niet veel meer deden dan 'wacht kloppen'. De gevangenen waarschuwden hen als ze in slaap vielen. 'Dan riepen ze: daar komt de commandant!' Na enige tijd kregen de Schutters de leiding in handen, wat een hele verbetering betekende. De heer Mehciz kent overigens nog een liedje dat de dienstplichtigen zongen als ze de stad in marcheerden: 'Op Joden Savanne/ zijn er geen meisje/ stuur mij terug/ naar mijn lief Paramaribo'. Moorden op fort Zeelandia Fort-museum Zeelandia (foto: Pim Ligtvoet, 2007) In het najaar van 1942 moesten enkele gevangenen de toiletten van de bewakers met hun blote handen schoonmaken. Nadat ze dit weigerden werden zij opgesloten in een afgelegen houten cellenbarak. Ze besloten om in de nacht van 4 op 5 november te ontsnappen. Bedenker van het plan, de latere striptekenaar Lo Hartog van Banda (1916-2006), werd op 4 november vanwege zijn verjaardag vrijgelaten uit zijn cel. De andere vier ontsnapten zonder hem, na een stuk plank uit de achterste cel te hebben gezaagd. Ze werden gepakt en door de militair en territoriaal commandant Johan Kroese Meyer op fort Zeelandia in Paramaribo verhoord en ter dood veroordeeld. Teruggebracht naar hun cel werden twee van hen, vanwege verdachte bewegingen, van dichtbij doodgeschoten: L.A.J. van Poelje en ir. L.K.A. Raedt van Oldebarneveldt (6 november 1942). Bij de andere twee, C.J. Kraak en KNIL-militair Stulemeyer mislukte de verkapte executie. De laatste bracht het verhaal in de wereld dat zij hadden geweigerd om oude joodse graven te openen en te zoeken naar juwelen (www.wikipedia.org). J.K. Meyer werd in mei 1943 door de Londense regering (vanwege een geheel andere zaak) overgeplaatst en was van juli 1943 tot augustus 1945 commandant van de grondtroepen in Australië. Daar zouden in 1944 Surinaamse vrijwilligers met hem te maken krijgen. De groep Indische geïnterneerden eindigde zijn gevangenschap in de sociale club Halikebe, de plek van het huidige hotel Torarica. Ze werden pas in juli 1946, zonder vorm van proces, vrijgelaten. Ze ontvingen een smartengeld van 500 gulden. J.K. Meyer (foto: www.verzetsmuseum.org) J.K. Meyer werd voor de tweevoudige moord nooit vervolgd. In 1948 werd hij bevorderd van majoor tot generaal-majoor en voor zijn strijd tegen de nationalisten in Indonesië kreeg hij de Militaire Willemsorde. Hij vestigde zich in de Verenigde Staten en ontving van dat land de Legion of Merit, in de zelden uitgereikte Officiersklasse. De procureur-generaal van Suriname, Gr&@252;nberg, deed ter plekke onderzoek in 1949. Zijn rapport raakte zoek. Nederland concludeerde in 1950 dat er 'misdrijven' waren begaan, maar liet de zaak rusten. Minister Voorhoeve maakte in 1994 tegenover advocaat A.G. Besier een vorm van excuus aan de nabestaanden. Bronnen: - www.onderscheidingen.nl (zie bij: Decorati: Meijer) - NRC, 17 november 2006, 'Het kamp overzee': Twan van den Brand: 'De Strafkolonie. Een Nederlands concentratiekamp in Suriname'. Balans 2006. - Interviews Pim Ligtvoet met Heinrich Helstone, C. Mehciz en E. Bleijert, Paramaribo 2007 - www.suriname.nu Black Outs, loopgraven en leesmappen Omdat het gouvernement rekening hield met bombardementen vanuit de lucht - hoewel er nooit Duitse of Japanse vliegtuigen werden waargenomen - moesten vanaf een bepaald moment in de oorlogsperiode 's nachts (globaal dus tussen 7 en 7 uur) alle lichten uit zijn: blackout genaamd. Huiswerk maakte je bij kaarslicht. De veel voorkomende gaslampen en de zeldzamere elektrische peertjes gingen uit of werden omhuld met materiaal als vliegerpapier en textiel. De jonge Helstone hielp de al wat oudere onderwijzeres Annie Groenewegen bij deze vorm van verduistering. Fietsen met licht werd plotseling verboden. Kielstra hield zelfs rekening met een aanval of gewapende strijd in de stad. Op verschillende plaatsen werden daarom 'loopgraven' aangelegd. Feitelijk, zo legt de heer C. Mehciz (1929) uit, ging het om schuilplaatsen tussen twee houten wanden waartegen links en rechts zand was gestort. Ze werden opgebouwd op de middellijn van een aantal grotere straten, zoals in de wijk Ondro Bon de dr. Sophie Redmondstraat, de Waaldijkstraat en de Hofstraat. Het verkeer had er weinig last van, want Suriname telde toen niet meer dan zo'n vijftig auto's. Iedereen kende alle nummerborden, met hun eigenaren. Onder leiding van een van de inmiddels ruim voorradige militaire groeperingen oefende men per wijk. Na driemaal een sirene van drie signalen moesten de bewoners naar de dichtstbijzijnde loopgraaf. Daar bleef men een tijd in staan tot het sein 'veilig' werd gegeven. Het gouvernement en de militaire commandant hadden de mogelijkheden van de Duitsers in Zuid-Amerika overschat, en de oefeningen stopten na een tijdje. Vervelend was dat er vanwege de oorlog niets meer uit Nederland kwam, ook geen lectuur. Helstone richtte als schooljongen daarom een Amerikaanse leesmap in, met bladen als Time, Look en Life. Bezoek Oranjes Suriname en de Antillen waren de enige delen van het Koninkrijk die niet waren bezet, door Duitsland of door Japan. Prinses Juliana bij het Rode Kruis in Paramaribo, november 1943 (Bron: www.npogeschiedenis.nl, feb. 2008) Prins Bernhard In oktober 1942 bracht Prins Bernhard, als eerste lid van het Koninklijk Huis in honderd jaar, vanuit Londen een bezoek aan Curaçao, Aruba en Suriname. De prins bezocht op 24 oktober de olieraffinaderij van Aruba en vloog vervolgens door naar Suriname. Daar bleef hij van 26 tot 28 oktober. Hij bracht onder meer een bezoek aan de Hoogduitse Synagoge (27 oktober) en de bauxietmijnen. Plaquette Hoogduitse Synagoge ter herinnering van het prinselijk bezoek (foto: Pim Ligtvoet, 2007). Prinses Juliana In 1943 volgde, vanuit Canada, prinses Juliana. Van 2 tot 9 november was zij in Suriname. Tevoren vloog haar toestel over de eilanden Sint Eustatius en Saba (zie hoofdstuk Antillen). In Suriname bezocht prinses Juliana de kantine van de Schutterij waar zij ook kennismaakte met het Vrouwelijke Vrijwilligers Hulpkorps. Zij bezocht eveneens de vrouwen van het Rode Kruis. In het district Commewijne werd zij ontvangen door enthousiaste delegaties van bosnegers. Te Paranam bezocht zij het bauxietbedrijf van Alcoa. Zie www.npogeschiedenis.nl/speler.program.7075663.html Puertoricanen Welkomstparade op het Gouvernementsplein, Paramaribo (Bron: www.npogeschiedenis.nl/speler.program.7075663.html) De VS-troepen die meeliepen in de welkomstparade voor de prinses, bestonden op dat moment voor het grootste deel uit Puertoricanen. Een van hen was Manuel Rey Gonzalez. Van oktober 1943 tot juli 1944 was Gonzalez kapitein van de Militaire Politie te Paranam (e-mails Mrs. Connie Everhart en Nelida Frontéra, okt-nov. 2014). Joodse vluchtelingen Leerlingen van de school voor joodse vluchtelingen. (foto: Wereldoorlog in de West, p. 115). In Suriname woonden vanaf het begin der kolonisering joden. Er was een Portugese en een Hoogduitse gemeenschap die in 1940 samen rond duizend personen telden. Zij waren traditioneel een onderdeel van de blanke (en gemengde) elite. In 1890 bijvoorbeeld bleek de helft van het aantal leden van de Staten van Suriname uit joden te bestaan. Toch werd hun maatschappelijke positie al vanaf het eind van de 18de eeuw minder goed. Dit blijkt uit het proefschrift van dr. Wieke Vink, 'Creole Jews, Negotiating Community in Colonial Suriname' (11 september 2008). Mevrouw Vink stelt vast, dat de Surinaamse joodse gemeenschap gedurende de late achttiende en vroege negentiende eeuw van een sociaal-economische vooraanstaande groep met een aparte juridische status, veranderde in een toenemend gemarginaliseerde kerkgemeenschap. Als religieus-etnische groep moesten zij constant onderhandelen over hun plaats in de koloniale machtsverhoudingen (Bron: De Ware Tijd, 17 september 2008). Plannen van de VS en van de Jewish Colonization Society aan het eind van de jaren dertig om Europese joden naar overzeese gebiedsdelen van de Europese landen te laten emigreren, zoals naar het Saramacca-gebied in Suriname, vonden de Nederlandse gouverneurs in de Antillen en Suriname te duur. Ze werden daarin overigens door de joodse gemeenschap gesteund. Men wilde eventueel wel kapitaalkrachtige joden toelaten. Familie Adelaar-Fürth, omstreeks 1938. Staand vlnr Willy (Wilhelm Meijer), Freddy (Frederika Sophie) en overlevende zoon Ernst Henri; zittend Eduard en Else (Elisabeth). (Bron: www.joodsmonument.nl). Dit nam niet weg dat enkele (niet bemiddelde) Nederlandse joden vlak voor of in het begin van de oorlog naar Suriname kwamen. Ernst Henri Adelaar (Deventer, ca. 1911) overleefde de Sjoah als enige van het gezin Adelaar-Fürth door zich in 1939 in Suriname te vestigen. Zijn ouders hadden een manufacturenzaak in Deventer; er waren nog twee volwassen kinderen. Na de oorlog trouwde Ernst Adelaar met Sara Ruth Aptroot (Londen, 1913). Het echtpaar kreeg twee nakomelingen en tenminste vier kleinkinderen. De echtgenote en twee kinderen van de Haagse winkelier van Poolse oorsprong Arie Lew (Leo[n]) Pajgin (Grodno, 1888) wisten nog na diens overlijden in december 1941 naar Suriname te vluchten (bron: Joods Monument). Toen de oorlog een feit was brachten de twee joodse gemeentes hun kostbaarheden buiten de synagoge onder. Onder de geïnterneerden van mei 1940 waren overigens zeven joden met een Duitse of Oostenrijkse achtergrond. Men volgde de oorlog op de voet, en nam anders dan in Nederland de eerste deportatie van Nederlandse joden op 15 juli 1942 uiterst serieus. Een maand later, op 15 augustus, hielden de twee synagogen een gezamenlijke dienst, gevolgd door een demonstratie de dag erna. Op 2 december 1942 baden de christelijke kerken (EBG, Lutheranen, RK kerk en NH kerk) voor het 'lijdende volk van Israël' en op vrijdag 11 december hielden de moskeeën een speciale dienst, die door joodse vertegenwoordigers werd bijgewoond. Het Centraal Comité ter behartiging der Joodsche belangen in Suriname organiseerde vervolgens op 30 december een protestbetoging in theater Bellevue 'tegen de volkomen uitroeiing der Joden in de bezette landen'. De voorzitter van de Staten sprak en men las een redevoering van de gouverneur voor. Het Comité had de dag niet zomaar gekozen. Het volgde een oproep van het Palestijnse opperrabbinaat naar aanleiding van het feit dat Hitler bevel had gegeven alle Joden in bezet Europa võõr 31 december 1942 uit te roeien. Op 1 juli 1943, toen naar men begreep de deportatie uit Nederland voltooid was - de laatste treinen reden in werkelijkheid pas in september 1944 - hielden de Surinaamse joden een rouwdag. ss Nyassa (foto: pensarnaodoiaiai.blogspot.com). Medio 1942 had de Nederlandse regering in ballingschap aan Suriname gevraagd om opname van 1000 joodse vluchtelingen die uit Vichy-Frankrijk dreigden te worden gedeporteerd. Gouverneur en Staten stemden toe, maar wilden eerst de bouw van een wijk voor de vluchtelingen regelen. Voordat die klaar was maakte Hitler een einde aan de zelfstandigheid van de Vichy-regering. Op 24 december 1942 kwamen nu 123 vluchtelingen uit Portugal aan, met het schip Nyassa. Op 5 januari 1943 volgden 55 anderen via Jamaica met de ss Cottica van de KNSM. De opvarenden van de Nyassa waren diamantbewerkers die in mei 1940 in Antwerpen woonden en via Frankrijk en Spanje naar het neutrale Portugal hadden kunnen vluchten. De groep werd allerhartelijkst ontvangen, aanvankelijk in de Chinese sociëteit Kong Ngie Tong aan de Steenbakkersgracht (huidige Dokter Sophie Redmondstraat). In oktober 1943 konden ze in de wijk terecht die op de voormalige begraafplaats Jacobusrust was gebouwd. De kinderen hadden er een eigen school. Kong Ngie Tong-sociëteit, 2006 (foto: www.nospang.com) Na de oorlog oordeelde de Parlementaire Enquête (1951) hard over de afwijzende houding van de gouverneurs in de West. Er hadden veel meer joden opgevangen kunnen worden dan feitelijk gebeurd is. Voor een overzicht van de in Paramaribo geboren joden die Holocaust en oorlog niet overleefden zie de aparte paragraaf. (Para-)Militairen Schutters, Stads- en Landwacht en KNIL'lers (foto: www.verzetsmuseum.org). De koloniale overheid stelde op basis van de in Suriname sinds 1939 bestaande vrijwillige 'Schutterij' in 1942 een vorm van militaire dienstplicht in. Die gold voor mannen tussen de 18 en 43 jaar. Er was niet altijd enthousiasme voor. Het korps zou in Suriname uiteindelijk toch 5000 manschappen omvatten. De historicus Helstone verklaart de belangstelling uit het feit dat de economische crisis onder gouverneur Kielstra sterk op de gewone man en vrouw drukte. Militaire dienst betekende een inkomen dat weliswaar laag was (2 tot 2,5 gulden soldij per week), maar wel vast. Daarnaast kreeg je een uniform, in de kleur groen en met kepi-pet, en kon je promotie maken. De keuring was in 's Lands Hospitaal en duurde dagen. De artsen keurden op de aanwezigheid van malaria en filaria (elefantiasis) in het bloed. 30% van de rekruten werd afgekeurd. De algehele hygiënische toestand was niet goed. Veel mensen in de stad woonden nog in de oude slavenwoningen op het erf van de burgerhuizen, 'erfwoningen', waar de 'kalaka skotu', de kakkerlakken-politie, af en toe schoonmaak moest komen houden. Alleen de waterleiding werkte redelijk. De rijkere gezinnen hadden stromend water, de anderen konden in ieder geval over erf-kranen en, op straat, tapkranen beschikken. De kwaliteit van het water was (en is) zo goed, dat het de Amerikanen verbaasde. De goedgekeurde Creoolse rekruten werden gelegerd op Zeelandia en op een terrein aan de Gemenelandsweg, de Hindoestanen werden ondergebracht in een gebouw van 'Coco' Nassy. De Schutters exerceerden op het Oranjeplein (het huidige Onafhankelijkheidsplein) en reden rond in jeeps. Ze bewaakten Paramaribo, de kust- en grensdistricten Albina en Nickerie, de bauxietmijnen en het bauxietvervoer. De heer Mehciz woonde in 1940 in de Wagenwegstraat tegenover de Oranjeschool. Deze was net als de Selectaschool in de Herenstraat, Court Charity aan de Burenstraat en een terrein achter 's Lands Hospitaal in beslag genomen als militair onderkomen. Hij hoorde de trompetter de reveille blazen. Na het opstaan was er appel en werden de zieken en de gestraften opgenoemd. De kinderen zongen de liedjes na die men op de trompetmelodie maakte: 'de dokter is er/ de dokter is er/ de dokter is ER'. Of ook 'Zijn er meer gestraften/ dan melden ze zich bij de wacht/ ze moeten eruit/ ze moeten eruit'. Er was een werkrooster, met voor de gestraften een eigen rooster. De dienstplichtigen van de Oranjeschool zo herinnert Mehciz zich, gingen wel eens oefenen op de schietbaan in de Cultuurtuin. Ze werden ook tewerk gesteld bij de aanleg van openbare werken. Zo werden de wegen tussen Albina en Moengo en het tracé tussen Paramaribo en de Saramaccarivier aangelegd ('het garnizoenpad'). Om voldoende scholen als kazerne voor de Schutterij ter beschikking te krijgen kromp de regering het aantal leerlingen in, vertelt de heer Mehciz. Omdat er in Suriname na de ULO geen hogere vorm van gratis onderwijs bestond bleven veel kinderen gewoon naar school komen. Ze probeerden het diploma alsnog te halen of nog iets op te steken. Nu moest iedere leerling die al 18 jaar was van school af. De jongens werden gelijk dienstplichtig. Jonge leerkrachten en artsen werden ook opgeroepen. Bij de demilitarisering in mei 1945 werden 23-jarige soldaten zonder diploma soms teruggestuurd naar school. Anderen vonden zonder schoolafsluiting een baan. Weer anderen probeerden in het Nederlandse leger te komen. Dat was niet eenvoudig, want in de Surinaamse diensttijd had men nauwelijks militaire training gehad. De Stads- en Landwacht (m/v) stelt zich op (foto: www.verzetsmuseum.org). Een vrijwillig onderdeel van de Schutterij vormden de 'Stads- en Landwachten'. Zij patrouilleerden aan de grens met Frans-Guyana en in afgelegen gebieden. Zij moesten mogelijke spionnen rapporteren. Er waren ook vrouwen die bij de Stads- en Landwacht dienden, het Vrouwelijk Vrijwillig Hulpkorps (300 personen), met de commandante L. Stahel-Jordi. Ze werkten op het kantoor van de havendienst, het tropenvervoer, de telefoondienst of een magazijn, maar leerden ook schieten en exerceren. Ze werden gedrild door de mariniers en waren gelegerd in de Cultuurtuin (de 'Kul'). Heinrich Helstone herinnert zich dat de afkorting van een vrouwen-onderdeel, BBM, wel vertaald werd met 'Bigi Bille' of 'Bigi Bobi', Meiden. Ze droegen tegen de heersende traditie in overalls en broeken. Voor de vrouwen was het een prettige tijd, met veel samenhorigheid en een redelijk inkomen. Daarnaast was er in 'de West' een afdeling van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger (KNIL) gelegerd; in mei 1940 waren er in Suriname 200 soldaten van het KNIL. Hun hoofdkwartier was fort Zeelandia. Een bekende Surinaamse KNIL-man was kapitein Hugo Desire Ryhiner (zie onder: Drie militairen). Helstone herinnert zich nog een paar namen van Surinaamse KNIL'lers: Latour, Getrouw en Netto (zie onder Andere militairen). Ze hadden een mooi uniform en een vast salaris. Er dienden in Suriname ook Indische KNIL'lers. Zij stonden bekend onder de naam 'liplappers'. Vrouwelijk Hulpkorps en Vrouwenkorps KNIL Een van de vrouwenkorpsen (foto: www.verzetsmuseum.org). Er diende ook een kleine groep Surinaamse vrouwen in direct militair verband. Sommige vrouwen hoorden bij de groep van 37 vrijwilligsters van het Vrouwelijk Hulpkorps die in september 1944 uit Suriname naar Engeland vertrokken. Hieronder de verpleegkundige luitenant Anne van Trikt, de ambtenaar Ro Wildschut, Anita Zorgvol, Annie Hiemcke, Carmen Goede en Jeanne Stifft (www.suriname.nu). Ze verpleegden in Engeland gewonde militairen, hielpen in België en Zuidelijk-Nederland gewonden en andere getroffenen en werkten na de oorlog in het Buiten Gasthuis van het uitgehongerde Amsterdam. Andere vrouwen namen, voornamelijk als verpleegster, dienst in het Vrouwenkorps KNIL. Onder hen was onderwijzeres Theophilia Berkenveld die op het kantoor van de marine-inlichtingendienst werkte. "We bleken er ook te zijn voor het plezier van de mannen. Die konden toch niet de hele tijd schieten - De soldaten hadden meisjes nodig om mee te dansen." (zie ook de paragraaf Verhalen) Nederlands Legioen, Prinses Irene Brigade, Mariniers Al in augustus 1940 had de Nederlandse regering in ballingschap alle mannelijke Nederlanders tussen 19 en 36 jaar in de 'vrije' delen van de wereld verplicht dienst te nemen in een 'Nederlands Legioen'. Er kwamen weinig rekruten. In Suriname had deze oproep wel succes. Oproep vrijwilligers (foto: www.verzetsmuseum.org). Hugo Pos wierf in de zomer van 1941 in Paramaribo 400, meest creoolse, vrijwilligers voor het Nederlands Legioen. Zij werden echter geweigerd vanwege de veronderstelde raciale spanningen die met Zuid-Afrikaanse vrijwilligers zouden optreden. In augustus 1941 kreeg de Koninklijke Nederlandse Brigade, die al enkele maanden in Engeland trainde, de naam van prinses Irene. De latere territoriaal commandant Johannes Kroese Meyer, KNIL-majoor, was stafofficier. Premier Gerbrandy wilde ook 'geen nikkertjes in de Irene-brigade' (ministerraad 1 juli 1941), maar circa 15 Surinamers werden hier desondanks in opgenomen. Ze werden vooral actief bij de bevrijding van Europa (zie onder). Dat geldt ook voor een groep van 9 Surinaamse mannen die op zoek naar werk in Curaçao aan de slag gingen en daar marinier werden - zie de paragraaf over hen tussen 'Andere militairen' en 'Zeevarenden Nederlandse Koopvaardij'. De Prinses Irene Brigade had een Nederlands detachement in Paramaribo. Dit huisde in de Selecta-school in de Burenstraat. De manschappen vormden samen met de Nederlandse mariniers het kader van de Schutterij. Ze stonden bij de Schutters overigens niet al te goed bekend. Zwarte militairen konden geen promotie maken en er werd door sommige Irenemannen wel erg makkelijk geslagen. Behalve de hierboven genoemde Surinaamse en Nederlandse onderdelen en de ruim 2000 VS-militairen, was er ook een groep mariniers uit Nederlands-Indië, meegereisd als bewaking van de bovengenoemde 146 critici. Een klein aantal Surinamers werkte als marine-man ter bescherming van de haven. Door alle militaire en para-militaire groeperingen kreeg de hoofdstad het karakter van een garnizoenstad. 'Gunners' Gunner (foto: www.verzetsmuseum.org). Na de bezetting van Nederlands-Indië door Japan in het voorjaar van 1942, deed de regering een direct beroep op Surinaamse jongemannen voor de vloot. Zo'n 200 vrijwilligers meldden zich als kanonniers ('gunners') op koopvaardijschepen of voor de bewaking van onder meer de haven van Paramaribo. Jacques Marius Lemmer voer drie jaar als gunnerscommandant op het schip Fort Orange. Het vervoerde, in konvooi, wapens, munitie en voedsel naar de geallieerde troepen in Europa. Het werk aan boord was gevaarlijk, de arbeidsomstandigheden beroerd en het eten bestond aanvankelijk alleen uit aardappelen, geen rijst. Ook Hugo Pos* was een tijd gunner, op de 'Flora'. Tijdens de oorlog werden 48 schepen van de KNSM (Koninklijke Nederlandse Scheepvaart Maatschappij) tot zinken gebracht, hetgeen 247 bemanningsleden het leven kostte. Op de door de Surinaamse regering onthulde plaquette staan 29 namen van zeevarenden, van wie de meeste 'gunners' (zie onder). De bevrijding van West-Europa Bij de invasie in Normandië werd de Prinses Irene Brigade als onderdeel van het Britse leger in augustus 1944 aan land gezet. Tot de ingezette brigade behoorden de Surinamers Willy Wooter, Henri van Helvert en Leo Alvarez. Ze vochten als paracommando's onder meer tegen Duitse kindsoldaten. De brigade was op Nederlands grondgebied betrokken bij de bevrijding van de gebieden rond Nijmegen, Tilburg en Hedel. Korporaal Leo Alvarez werd in Oirschot door een granaatscherf in het hoofd getroffen en overleed op 27 oktober 1944. Willy Wooter kreeg bij de Waalbrug een schampschot in zijn nek, en Henri van Helvert verloor een been bij een aanval op een Duits mitrailleursnest. De naam van Alvarez staat op de plaquette die de Surinaamse overheid op 4 mei 2006 onthulde (zie voor hen verder bij 'Andere militairen'). De bevrijding van Nederlands-Indië Camp Casino Australië (foto: www.verzetsmuseum.org). KNIL-militairen afkomstig uit Suriname en de Antillen werden in Nederlands-Indië ingezet tegen Japan. Velen van hen werden krijgsgevangen gemaakt. De hoogst gedocoreerde Surinaams-Nederlandse militair, KNIL-sergeant Harry Voss, werd in mei 1943 op Sumatra doodgeschoten. Een andere KNIL-militair kwam najaar 1943 om het leven in Thailand, na werk aan de beruchte Birma-spoorlijn. Negen militairen kwamen in september 1944 om het leven als opvarende van de Junyo Maru, een schip dat de Japanners als transportschip voor krijgsgevangenen gebruikten, zonder dat dit zichtbaar was. Onder hen was Bert Huiswoud, broer van de Surinaamse revolutionair Otto Huiswoud. Ander Surinamers werkten bij de marine. Een Surinaamse marinepiloot stortte in het voorjaar van 1942 neer bij Balikpapan voor de kust van Borneo, en een andere marinepiloot overleed kort na de oorlog in Djakarta (Bersiap-troebelen) - zie verder de paragraaf Andere militairen. 15 gesneuvelden staan vermeld op het oorlogsmonument aan de Waterkant in Paramaribo. Voor de strijd tegen de Japanners werden de 'vooroorlogse' KNIL-militairen aangevuld door honderden vrijwilligers. Zij kwamen uit 'de West' of waren gemobiliseerde Nederlanders uit niet-bezet gebied en Papoea's uit Nieuw Guinea. Surinaamse en Antilliaanse soldaten konden alleen op vrijwillige basis naar het strijdtoneel in Europa en Azië worden gestuurd. De Staten van Suriname gingen niet akkoord met een grondwetswijziging die verplichte uitzending mogelijk maakte. In 1943 gingen tussen 150 en 200 vrijwilligers in op wervingscampagnes van het KNIL en de Koninklijke Marine. De meesten kwamen in Nederlands-Indië terecht. Eind 1944 gingen drie detachementen vrijwilligers naar Australië, ongeveer 450 rekruten. Zij werden in Australië ingedeeld bij de fronttroepen. De Nederlandse grondcommandant was de uit Suriname weggepromoveerde J.K. Meyer (zie boven). Australië was geen paradijs voor niet-blanken. Het leek toen sterk op het Zuid-Afrika van de apartheid. Twee Surinaams-Nederlandse compagnieën vochten in een Australisch leger van 50.000 man in Nieuw-Guinea (januari 1945) en Borneo (mei-juli 1945). In Nieuw-Guinea moesten zij Japanners opsporen in de jungle. Op Borneo heroverden zij samen met Australische en Engelse troepen de oliehavens Taraken en Balikpapan. Zes Surinaamse vrijwillige KNIL-lers sneuvelden. Hun namen zijn niet bekend. Het oorlogsmonument aan de Waterkant in Paramaribo was oorspronkelijk aan de omgekomen Surinaamse vrijwilligers opgedragen. Oorlogsmonument Suriname. Op de achtergrond het paleis van de president (gouverneur). Dit monument was, getuige het opschrift, oorspronkelijk gewijd aan de 'Surinaamse oorlogsvrijwilligers 1944-1947'. Gedeeltelijk dus aan hen die ter bevrijding en herkolonisering van Indonesië werden ingezet (foto: Pim Ligtvoet, 2007). Inzet tegen of voor de Indonesische vrijheidsstrijd Na de capitulatie van Japan wilde generaal Mountbatten geen Nederlandse troepen toelaten op Java. Desondanks gingen er in oktober 1945 enkele KNIL-compagnieën heen. Surinamers die daarvan deel uitmaakten kwamen soms in gewetensnood. Jurist Hugo Pos, die in 1941 uit bezet Nederland was ontsnapt, voor het reckuteringsbureau van het Nederlands Legioen in Canada en Suriname had gewerkt en zich als 'gunner' op een koopvaardijschip had ingezet, werkte in die tijd voor de Netherlands Indies Civil Administration. Hij was gewend geweest Duitsers, Japanners en allen die hen steunden als vijand te zien. 'Nu de Indonesische revolutie was uitgebroken veranderde dat patroon volledig'. Uit lijfsbehoud schoten de KNIL'lers op de nationalisten. Militair Semmoh: "... later beseften we pas hoe gek het is dat de ene kolonie een andere kolonie, die zich aan het losrukken is, onderdrukte. Eens omsingelde hij een groep waaruit een man riep: "Niet schieten, ik ben een Surinamer". Hij kreeg toch de volle laag. William Watson weigerde op nationalisten te schieten: "In Suriname had je Javaanse buren. Ik wilde niet tegen mijn buurman vechten. Klaar." Watson weet van zeker één Surinamer die bewust is overgelopen. "Hij heette Esseboom. Die moet daar nu nog wonen, als een Surinaamse Poncke Princen." In het najaar van 1946 werden de Surinaamse strijders naar Nederland gestuurd, er waren genoeg blanke dienstplichtigen en vrijwilligers. Door gewapende marechaussees werden ze opgewacht en afgevoerd naar het KNIL-depot in Kijkduin. In februari 1947 kwam de groep aan in Paramaribo. Na aanvankelijk enthousiasme werden ze met een scheef oog aangekeken: ze konden vaak geen werk meer vinden en men nam hun de inzet tegen de Indonesische nationalisten kwalijk. Sommige veteranen hebben opnieuw in Indonesië of in Korea gevochten. Bij het Oorlogsmonument werd in 1961 aan de Waterkantzijde een pot aarde uit het Zuid-Koreaanse erekerhof Tanggok geplaatst. Op een later tijdstip werd door de Koreaanse gemeenschap van Suriname ter ere van de twee gesneuvelde Koreastrijders J.W. Bandison en H.G. Seedorf een gedenkteken aan de andere zijde opgericht. De oorlogsveteranen van Suriname In de Weekkrant van Suriname (22 mei 2003) bevestigt de Surinaamse ex-militair Fred van Russel de gegevens over de oorlogsvrijwilligers. De voormalige vakbondsleider is voorzitter van de Federatie van Oud-strijder en Ex-militairen. Hij schat in dat tijdens de Tweede Wereldoorlog ruim 200 Surinaamse strijders zijn omgekomen. Over de vrouwelijke bijdrage zegt hij: "Vijftien Surinaamse vrouwen hebben in de KNIL gediend als verpleegster en nog eens acht gingen via Engeland naar [de inmiddels bevrijde gedeelten van] België en Nederland." Late erkenning Van Russel strijdt met nog ongeveer 70 overlevende Surinaamse oud-strijders voor de storting van niet-ontvangen toelages en soldij en voor compensaties die wel voor veteranen met een Nederlands paspoort gelden. In juli 2003 werden aan 580 Surinaamse veteranen uitkeringen verstrekt. Men kon ook in aanmerking komen voor een oorlogsveteranenpas en een medaille. Al eerder, na een protestmars van 'Recreatie voor Oorlogsveteranen van Suriname' (ROS) waarin een Nederlandse vlag werd meegedragen waarin een groot gat was uitgeknipt (1985), werden ook de veteranen en de Surinaamse ambassadeur uitgenodigd voor de Nationale Dodenherdenking op de Dam in Amsterdam. Veteraan Semmoh: "Als we vertellen dat wij als Surinamers ook gevochten hebben in de Tweede Wereldoorlog wordt er alleen maar met ongeloof gereageerd." Plaquette Waterkant/Onafhankelijkheidsplein Plaquette op het oorlogsmonument in Paramaribo (foto: Volkert Laurens Laan) Op 4 mei 2006 onthulde de Surinaamse overheid een plaquette met 63 namen uit de Tweede wereldoorlog. Deze werd op het bestaande oorlogsmonument aan de Waterkant/Onafhankelijkheidsplein bevestigd. President Venetiaan was verhinderd. De Amerikaanse ambassadeur was wel aanwezig. De plaquette was te klein voor alle bekende namen. Men had daarom gekozen voor vier categorieën met een beperkt aantal namen: militairen (12), verzetsstrijders in Nederland (11/12), joodse slachtoffers (10) en zeevarenden (29). Een klein bordje met 9 namen van militairen en verzetsstrijders is vermoedelijk later aan de zijkant van het monument gespijkerd. Alle staan ook op de plaquette, met uitzondering van Waldemar Hugh Nods. Over hem en over de andere omgekomen militairen, verzetsstrijders en joden vindt u meer informatie in de paragrafen Anton de Kom, Harry Frederik Voss, Andere militairen, Omgekomen zeevarenden van de koopvaardij, Namen uit het verzet (Nods) en Surinaamse joden. Hieronder volgen de namen van de plaquette uit 2006. Bij hen die ook op het toegevoegde bordje staan is een (2) genoteerd. Omgekomen militairen (13) Harry J. van Bazel Leo L. van Eick Albertus C. Heidweiller Egbert J. Huiswoud Johan F. Netto Desire G. del Prado* Willem A. Spreeuw Willem Meijer Hendrik J. Wiers Harry Vos* Leo Alvares* (2) Willem M. Burgzorg* Eddy H(erman) Chateau (2) Omgekomen verzetsstrijders in Nederland (11/12) Samuel F. Abraham* Frank Rijk van Ommeren Lodewijk H. Rijk van Ommeren Jozef N. Rodriquez* (2) Charles D(esiré) Lu-A-Si (2) Iwan H. Kanteman Anne D. Bosschart* Henry H(ans) Flu (2) Albert Wittenberg (2) Anton de Kom (2) Nicolaas W(alter) Gitz (2) Abraham S. Fernandes* Surinaamse joden vermoord en door vergassing om het leven gebracht (10) Elina Bueno de Mesquita-da Costa Rebecca Fernades-Swijt Daniël E. Gomperts Bernard Israël Levie Hartog J. Pos Flora M. Samson Rozette Levie Julia M. Bueno Bibaz Rachel Martha Polak Rosetje Bramson-Samuels Zeevarenden, omgekomen als gevolg van torpedo's (29) A.J.H. Askel* C.E.L. Boldewijn H.H.W. Gesser H.W.M. Kerster A.W.I. Naardendorp* A.C.A. Parisius E.A.J. Stelk J.D.L. Wikkeling* M.P. Bijnaar W.H. Beelds* J.D. Cruden C.L. Emnes H.H. van Exel E.G. Muller J.E. Markiet R.R. Oostburg J.A. Olff W.M. Pools F.F. de Rooy R.C. Colader* H.A. Slagtand M. Elmont I.P. Flu* E.M. Klooster A.J. Mecidi E.E. Moore L.E. Smiet W.A. Vrieze A.G. Woisky A. Alie P.S.: De opsomming van de plaquette is een selectie. Verder zijn niet alle joden door vergassing om het leven gekomen. Ook zijn niet alle zeevarenden vanwege torpedo's overleden. In de spelling van enkele namen zijn verschillen* met de naamspelling door de Oorlogsgravenstichting (www.ogs.nl) en het Amsterdamse KNSM-monument: - bij www.ogs.nl: A.J.H. Askel: van Axel R.C. Colader: Rolador Desire G. del Prado: Desiré Harry Vos: Voss Leo Alvares: Alvarez Willem M. Burgzorg: Jacques Burgzorg; zijn overlijdensdatum is niet 19/11/1946 maar 19/11/1945 Jozef N. Rodriquez: Rodriguez Anne D. Bosschart: Anne A. (Anne Anton) Abraham S. Fernandes is vermoedelijk dezelfde als Samuel F. Abraham - bij KNSM: A.J.H. Askel: Aksel A.W.I. Naardendorp: Naarendorp W.H. Beelds: Beeldstroo R.C. Colader: Rolader H.H. van Exzel I.P. Flu: J.P. J.D.L. Wikkeling: J.L.D. Met dank aan Volkert Laurens Laan die de gegevens van het monument aanleverde en aan de heer William Man A Hing voor correcties. Anton de Kom Foto: netherlands.indymedia.org KOM, Cornelis Gerhard Anton de (roepnamen: Anton, Antoine), met het communisme sympathiserend Surinaamse revolutionair en schrijver, is geboren te Paramaribo op 22 februari 1898 en omgekomen in het kamp Sandbostel bij Bevern über Bremervõrde (Duitsland) op 24 april 1945. Hij was de zoon van Adolf Damon de Kom, kleine boer en gouddelver, en Judith Jacoba Dulder. Op 6 januari 1926 trad hij in het huwelijk met Petronella Catharina Borsboom, met wie hij een dochter en drie zonen kreeg. Pseudoniem: Adek, Adekom. Oorlog Twee donkergekleurde kampgevangenen uit Neuengamme ruimen puin in Hamburg-Hammerbrook. Tijdens de Tweede Wereldoorlog leverde De Kom kopij en gegevens aan het Haagse illegale CPN-blad De Vonk en, wars van enig sectarisme, aan het gelijknamige blad van de Internationale Socialistische Beweging. Tom Rot van het laatste blad waardeerde De Kom vanwege zijn contacten met een groep, die overlegde over de toekomst van het Koninkrijk der Nederlanden. Op 7 augustus 1944 werd De Kom op straat gearresteerd. Bij hem thuis werden geschriften en een kristalontvanger in beslag genomen. Na een paar dagen in Scheveningen gevangen te hebben gezeten, ging De Kom op transport naar kamp Vught. Dat hij als een 'zwaar' geval werd beschouwd, bewijst zijn eenzame opsluiting in de bunker. Op 6 september volgde transport naar kamp Oranienburg, later Neuengamme. Er is een foto van kampgevangenen in de binnenstad van Hamburg, waarop De Kom mogelijk te zien is (achterste van de twee donkere mannen). De ontruiming van dit beruchte kamp werd hem uiteindelijk fataal. De Kom overleed op 24 april 1945. Pas in 1960 werd zijn stoffelijk overschot geïdentificeerd en op de erebegraafplaats Loenen herbegraven. Bron foto: www.kz-gedenkstaette-neuengamme.de Met dank aan John Brouwer de Koning. Graf van Anton de Kom (foto: Oorlogsgravenstichting) In 1982 werd hem het verzetsherdenkingskruis toegekend. Eind jaren zestig kwam er hernieuwde belangstelling voor De Kom en zijn werk, mede dankzij het speurwerk van zijn dochter Judith. Sinds 1983 draagt de universiteit van Suriname zijn naam. Op 24 november 1990 werd op het Anton de Komplein in Amsterdam Zuidoost een door Guillaume Lo A Njoe ontworpen plaquette onthuld en op 24 april 2006 een bronzen beeld door kunstenares Jikke van Loon. Op 4 mei 2006 bevestigde de Surinaamse overheid een plaquette aan het oorlogsmonument te Paramaribo. Hierop staat de naam van Anton de Kom als een van de 11 in Nederland omgekomen verzetsstrijders (zie onder). Al eerder, in 1986, werd een gedenkteken voor het geboortehuis van Anton de Kom geplaatst. De tekst luid: Sranang / Mijn Vaderland / Eenmaal hoop ik / U weer te zien / Op de dag waarop / Alle ellende / Uit u / Weggeëbd zal zijn Ter herinnering aan Anton de Kom, 22 februari 1986. Gedenkteken Anton de Kom, met Diana, bewoonster geboorthuis A. de Kom (foto: Pim Ligtvoet, 2007) Jeugd De Koms jeugd speelde zich af in een volkswijk van Paramaribo, Frimangron ('grond van de vrijgelaten mannen'). Binnen het hechte, katholieke gezin viel De Kom op als bijzonder leergierig. Hij las veel en hoorde de ouderen uit over de slaventijd. Zijn vader was nog in slavernij geboren. De familienaam is afgeleid van Mok, de naam van de plantage-eigenaar. Na de lagere school en de Paulus-MULO (Meer Uitgebreid Lager Onderwijs), behaalde De Kom zijn diploma boekhouden. Hij had een grondige kennis van de Engelse taal, een diploma in de Duitse taal, kennis van het Frans (conversatie) en een grondige kennis van de Surinaamse volkstaal, Sranan Tongo, en van 'Neger-Engels' en 'Papiamento', gangbare talen op de Antillen. Hij werkte vier jaren als kantooremployé voor de Balata Compagnieën 'Suriname' en 'Guyana'. Op 29 juli 1920 nam hij ontslag en vertrok als werkend passagier op de boot naar Nederland. In Den Haag diende De Kom een jaar bij de huzaren, om vervolgens een betrekking als assistent-boekhouder te vinden. Na ontslag wegens reorganisatie, was De Kom tot zijn vertrek naar Suriname eind 1932 werkzaam als vertegenwoordiger in koffie en tabak. Op zijn werk en op de atletiekbaan werd hij met prijzen onderscheiden, maar beledigende opmerkingen over zijn huidskleur of over Suriname pikte hij niet. Politieke activiteiten Rond 1926 begon De Kom, die inmiddels in linkse en Indonesisch-nationalistische kringen verkeerde, materiaal te verzamelen voor het werk over de koloniale geschiedenis van Suriname, waarmee hij naam zou maken. In februari 1927 bezocht hij het oprichtingscongres van de Liga tegen Imperialisme en Koloniale Onderdrukking te Brussel. In de nu volgende jaren ontwikkelde De Kom zich richting communistische beweging. Hier vond hij gehoor, zoals blijkt uit De Communistische Gids van 4 mei 1929, waar 'onze Surinaamsche partijgenoot Adek' er in zijn rede op aandringt 'dat er verband zal worden gezocht tussen Indonesië en Suriname, want in de samenwerking der onderdrukte volken ligt de kracht'. Toenemende politieke en journalistieke activiteiten beletten De Kom niet om contact met Surinaamse arbeidersleiders als L.A.G. Doedel en Th.G. de Sanders te onderhouden. Zijn artikel 'Terreur in Suriname' in De Tribune 10 september 1932 werd in Suriname als vlugschrift verspreid. Hierin hekelde hij het verbod van de nog maar kort bestaande Surinaamsche Algemeene Werkers Organisatie (SAWO) en de halvering van de lonen van de Javaanse contractarbeiders. Hij meende dat de leuze 'Suriname los van Holland-nu' onder het Surinaamse proletariaat weerklank vond. Terug naar Suriname (januari-mei 1933) De Koms al langer gekoesterde wens om naar Suriname terug te keren, werd door ziekte van zijn moeder versterkt. Bij aankomst op 4 januari 1933 wachtte een enthousiaste menigte het gezin De Kom op. Ook de autoriteiten, op de hoogte gehouden door de Nederlandse Centrale Inlichtingendienst, stonden paraat. Drie rechercheurs hielden hem sindsdien in de gaten. De Kom was geschokt door de verpaupering in zijn land. Toestemming voor het houden van openbare lezingen kreeg hij niet. Daarom besloot hij een adviesbureau op het erf van zijn vader te openen. 'Misschien zal ik er in slagen iets van die verdeeldheid uit de weg te ruimen die de zwakte was van de gekleurden, misschien zal het niet geheel onmogelijk zijn om negers en Hindostani, Javanen en Indianen te doen verstaan hoe slechts de solidariteit alle zonen van moeder Sranang kan verenigen in hun strijd voor een menswaardig leven.' Geboortehuis van Anton de Kom, A. de Komstraat (Frimangron) Foto: Pim Ligtvoet, 2007 De toeloop naar De Koms erf was, ondanks voortdurende intimidatie, ongekend. Met tolken werd gepoogd de stroom contractarbeiders ervan te weerhouden De Kom te spreken te krijgen. Onder de Javanen leefde bovendien de hoop dat hij hen bij hun remigratie zou kunnen helpen. Het aanbod van bosnegers om voor wapens te zorgen, wees hij resoluut van de hand. 'Het was mij te doen om organisatie, niet om een bloedbad.' Dat was precies wat door het provocerende politie-optreden op 1 februari dreigde te gebeuren. Toen De Kom de gouverneur verlangde te spreken, werd hij gearresteerd. De tijdens de huiszoeking meegenomen geschriften van De Kom zijn nooit meer teruggevonden. Als antwoord op de aanhoudende demonstraties werd de noodtoestand uitgeroepen en op 7 februari 1933 werd de voor het Parket toegestroomde menigte met vier salvo's uiteengejaagd. Er vielen twee doden en 22 zwaar gewonden (acht creolen, acht Javanen en zes Hindostanen). In Nederland pleitte het Kamerlid van de Communistische Partij in Nederland (CPN) D. Wijnkoop tevergeefs voor de invrijheidstelling van De Kom, die bij zijn weten 'nooit in eenige communistische organisatie heeft gezeten'. Bovendien gaf hij bekendheid aan een negen punten tellend politiek program dat in Suriname circuleerde. Hierin werden naast staatkundige onafhankelijkheid en nationalisatie van buitenlands bezit nog een reeks democratische en sociale eisen gesteld. Op 10 mei, na meer dan drie maanden gevangenschap, werd De Kom zonder vorm van proces naar Nederland verbannen. 'Wij slaven van Suriname' (1933-1934) Honderden door De Tribune op de hoogte gehouden arbeiders heetten het gezin De Kom in IJmuiden en Amsterdam welkom. Op het landelijk congres van Links Richten, eind mei, werd De Kom met de Internationale begroet en tot redactielid gekozen. Met algemene instemming werd met de voorintekening op Wij slaven van Suriname begonnen. Mede door bemoeienis van de inlichtingendienst kon de publikatie van zijn boek pas in 1934 plaatsvinden. In Wij slaven van Suriname (Amsterdam 1934, 1971, 1972, 1975, 1986, 1999, 2003, 2005) heeft De Kom de geschiedenis van Suriname herschreven vanuit de optiek van de onderdrukten. Fel in de aanklacht, verrassend persoonlijk in de verwoording van zijn overtuiging. 'Het heeft lang geduurd voor ik mijzelf geheel van de obsessie bevrijd had, dat een neger altijd en onvoorwaardelijk de mindere zijn moest van iedere blanke.' Zwart zelfbewustzijn, in zijn woorden zelfrespect en vertrouwen in proletarische eenheid, zijn dan ook kernbegrippen. In de voorpublicatie 'Onze helden' in 'Links Richten' van mei 1933 stelde hij de rond 1769 succesvolle, maar in de geschiedschrijving doodgezwegen vrijheidsstrijders Boni, Baron en Joli-Coeur ten voorbeeld aan de Nederlandse proletariërs: 'gij die de schuld niet deelt der overheerschers, omdat gij zelve overheerscht werd, gij zult de voorvechters onzer vrijheid met ons lief hebben en hun beeltenis zal medegedragen worden in Uw stoeten naast dien van Lenin op den dag, dat de groote afreekening met het kapitalisme zal plaatsvinden'. Dit hele betoog komt in het boek niet voor. Ook A.S. de Leeuw wees er in zijn recensie in De Tribune (12.2.1934) op dat de logische conclusie, onafhankelijkheid, in de gecensureerde uitgave ontbreekt. Hoeveel meer geschrapt is, valt niet na te gaan omdat het oorspronkelijke manuscript in de oorlog verloren ging. Ondanks inspanningen van E. du Perron kwam het niet tot een Franse vertaling, wel verschenen een Duitse versie, vertaald door Augusta de Wit (Moskou 1935; Zürich 1936), en later een Spaanse (Havanna 1981) en een Engelse (London 1987). Later wekte Jef Last de indruk dat hij de eigenlijke auteur van het boek was. Het blad 'Buiten de perken' weerlegde dit in 1964-1965. Optredens en geschriften Zomer 1933 schreef De Kom een viertal artikelen over de situatie in Suriname in De Tribune. Dat hij op bijeenkomsten van de CPN en de Liga sprak, is bekend uit politieverslagen. Deze vermelden ook dat hij contact had met de eveneens geschaduwde Surinaamse Komintern-man Otto Huiswoud, redacteur van het in Europa verschijnende The Negro Worker. In juni 1934 leverde De Kom aan dit blad een artikel over Suriname. Eenmaal heeft hij voor de VARA-radio uit zijn boek kunnen voorlezen. Dit gebeurde met muzikale begeleiding, maar niet zonder wijzigingen in zijn tekst op last van de Radio Omroep Controle Commissie. Tijdens spreekbeurten maakte De Kom diepe indruk op communistische jongeren, die hij op voet van gelijkheid tegemoet trad. Een van hen, Nico Wijnen, die nog in de illegaliteit met hem heeft samengewerkt, noemde hem een geboren onderwijzer: iemand die zichzelf te kort deed door zijn verlangen anderen te helpen, en iemand die uiterlijk kalm en geduldig was, maar in feite een en al zenuwen. Sinds zijn verbanning uit Suriname kon De Kom geen werk meer krijgen. Het gezin moest van de steun zien rond te komen. De Kom werkte aan ten minste twee romans en een filmscript. Er zijn niet meer dan fragmenten van behouden gebleven. Een selectie van zijn gedichten werden later gebundeld in Strijden ga ik (Leiden 1969). Nog meer over ANTON DE KOM Lou Lichtveld (Albert Helman) Albert Helman in en H. Marsman achter de kinderwagen, omstreeks 1926 (foto: www.dbnl.org) Lodewijk Alphonsus Maria (Lou) Lichtveld (Paramaribo 1903-Amsterdam 1996), die vooral onder zijn schrijversnaam Albert Helman bekend zou worden, was afkomstig uit de gekleurde elite van Suriname. Hij was gedeeltelijk van Indiaanse afkomst. Lodewijk kwam als jongen van twaalf jaar naar Nederland om voor priester te studeren op het befaamde internaat Rolduc, ook klein-seminarie van het bisdom Roermond. Hij stopte de opleiding al snel en ging terug naar Suriname. Hij volgde er een muzikale opleiding en was werkzaam als organist en componist. Albert Helman kwam in 1922 terug naar Nederland. Hier volgde hij een onderwijzersopleiding en studeerde hij muziek. Daarna werd hij journalist en muziekrecensent. Hij sloot zich aan bij de groep jong-katholieken rond het tijdschrift 'De Gemeenschap'. Later keerde hij zich van het katholieke geloof af. In 1926 schreef hij, in de traditie van Multatuli, zijn eerste grote werk: Zuid-West-Zuid (1926) Het handelt over Suriname, dat hij verheerlijkt, en over de verwaarlozing door de kolonisator, Nederland. Zijn meest bekende werk, in deze stijl, is De Stille Plantage (1931). Hij zou nog veel andere romans, essays en gedichten schrijven. Van 1932 tot 1938 woonde hij in Spanje. In de burgeroorlog hier koos hij de kant van (en vocht met) de Republikeinen. Voor de NRC en de Groene Amsterdammer deed hij verslag van de overlevingsstrijd van de republiek tegen het fascisme. Na de nederlaag van de democraten (1938) vlucht hij aanvankelijk naar Noord-Afrika en Mexico, maar in 1939 is hij weer terug in Nederland. Daar trekt hij zich het lot van de joodse Duitstalige vluchtelingen aan. In opdracht van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen schrijft hij het boek 'Millioenen-leed'. Net voor de oorlog, tijdens de mobilisatie, wordt hij uitgenodigd voor soldaten in Gilze-Rijen een lezing te geven, maar hogere militaire autoriteiten voorkomen dit. Lichtveld stond dermate bekend als antifascist dat hij wel moest onderduiken. Hij vervalste persoonsbewijzen, publiceerde verzetsverzen en protesteerde bij rijkscommissaris Seiss-Inquart tegen de oprichting van de zogenaamde Kulturkammer, waarvan kunstenaars gedwongen lid moesten zijn. Hij schreef in het illegale blad Vrije Kunstenaar en werd na de arrestatie van beeldhouwer en verzetsman Gerrit van der Veen in 1944 diens opvolger in de redactie. Lou Lichtveld had ook contact met Surinaamse verzetsmensen, waarschijnlijk ook met Anton de Kom. In de Tweede Wereldoorlog schreef hij ook onder pseudoniemen als: Joost van den Vondel, Friedrich W. Nietzsche, Hypertonides, N. Slob en Nico Slob. Hij was lid van de Grote Raad van de Illegaliteit. Tekening van Jo Spier op de omslag van 'Schakels', uitg. Kabinet van de vice-ministerpresident, 1963 (www.surinaamsmuseum.net) Na de oorlog was hij lid van het Noodparlement en hij had tot 1961 diverse politieke functies in Suriname, bijvoorbeeld Minister van Onderwijs en Volksgezondheid van 1949-1951, voorzitter van de Rekenkamer en directeur van het Bureau Volkslectuur. De laatste jaren van zijn leven was hij bijna blind. Hij bleef ook op hoge leeftijd schrijven, onder het motto: 'Een oude haan geeft krachtige bouillon'. Albert Helman overleed in 1996 in Amsterdam. Het is schrijnend dat bij zijn overlijden niet één uitgever een advertentie plaatste. Hugo Pos Hugo Pos (foto: www.verzetsmuseum.org) Hugo Pos werd op 28 november 1913 in Paramaribo geboren en overleed op 11 november 2000 in Amsterdam. "Hij was de tweede zoon van Coenraad Simon Pos, een vooraanstaand Surinaams praktizijn (een lokaal opgeleid advocaat) en kantonrechter. Zijn moeder Abigaël Morpurgo, stamde uit een in Suriname bekend joods drukkersgeslacht. Al was zijn grootvader van vaderszijde orthodox joods en zijn vader jarenlang voorzitter van de Kerkeraad van de Joodse Gemeente, Hugo kreeg een liberale opvoeding. Hij volgde de Conradischool en ging op zijn achtste naar de Hendrik-school, de neutrale MULO. Op veertienjarige leeftijd maakte hij de oversteek naar Nederland. Hij doorliep in Alkmaar het gymnasium, stortte zich vervolgens in het Leidse studentenleven om tussen hijsen en rokkenjagen door zijn rechtenstudie te doen, met een onderbreking van enkele maanden toen hij in Parijs colleges volgde in vergelijkend recht. Bij de capitulatie van Nederland na de Duitse inval in 1940 probeerde Pos direct weg te komen. De tweede poging slaagde." Het lukte hem om via Delfzijl met de boot naar Finland te gaan, waar hij van de Russische consul een visum voor Japan kreeg. Uiteindelijk belandde hij in Engeland, waar hij een officiersopleiding volgde (boekenblog.blogspot.com). In 1941 kreeg hij in Canada contact met het rekruteringsbureau van het Nederlands Legioen. Pos ging naar Suriname en wierf er na een lezing voor 'Waakt Suriname' 400 tot 500 voornamelijk creoolse vrijwilligers, die echter voor het grootste deel geweigerd werden. Minister H. van Boeyen wilde hen niet opnemen, vermoedelijk vanwege de blanke vrijwilligers uit Zuid-Afrika aan wie men de voorkeur gaf. Enkelen zetten door en werden wel aangenomen voor de 'Prinses Irene Brigade' (zie daar). In het voorjaar van 1942 'meldde hij zich als kanonnier bij de koopvaardij' aldus Van Kempen. De koopvaarder 'Flora', zijn schip, werd getorpedeerd, maar hij overleefde het avontuur. Hij keerde terug in Suriname waar hij secretaris werd van de Commissie voor de Schutterijen. In 1943 trad hij in dienst als bestuursambtenaar van de Netherlands Civil Administration (NICA), die de Amerikanen bijstand bood bij de bevrijding van Indonesië. Na de oorlog werd hij als kapitein en auditeur-militair gedetacheerd in Timor. Hij was ook betrokken bij de berechting van Indonesische opstandelingen, hoewel hij later toegaf de revolutie en de motieven van de Indonesiërs verkeerd te hebben ingeschat (boekenblog.blogspot.com). Kort daarna werd Pos belast met het onderzoek naar de oorlogsmisdaden van de Japanners in het neutrale Portugees-Timor. In Tokio en Yokohama werkte hij als aanklager bij het Internationale Hof voor 'minor war crimes.' Drie broers Pos, allen tandarts, komen voor op de naamlijst van Surinaamse Holocaust-slachtoffers (zie daar). 'In 1948 keerde Pos naar Nederland terug. Hij werkte korte tijd voor de Nederlandse Bank, de KLM en als advocaat, maar zocht in 1950 opnieuw zijn geboorteland op, nu als 'ambtenaar ter beschikking' belast met rechtspraak. Hij werd rechter en in 1960 procureur-generaal. Al kort na zijn aankomst in Suriname werd hij voorzitter van het toneelgenootschap Thalia. Van 1961 tot 1965 was hij lid van de Culturele Adviesraad voor het Koninkrijk. Hij maakte deel uit van de redactie van Vox Guyanae en publiceerde onder de naam Ernesto Albin in het tijdschrift Soela. In 1964 ging Pos voorgoed naar Nederland, waar hij Caribiton nieuw leven inblies, een stichting die het culturele leven onder Surinaamse en Antilliaanse immigranten wilde opporren. Hij maakte deel uit van het Sticusa-bestuur (1965-1978), was tot 1974 verbonden aan de Amsterdamse rechtbank, vervolgens tot 1983 raadsheer en vice-president van het gerechtshof in Den Haag. Na zijn pensionering op zeventigjarige leeftijd werd hij de eerste voorzitter van het Landelijk Bureau Racismebestrijding. Hij zat in de Beroepscommissie van het Fonds voor de Letteren, de Beklagcommissie Inspraak van de Gemeente Amsterdam en gaf les aan de Rechtsschool. Bij de decembermoorden van 1982 in Suriname kwamen zijn oud-studenten Hoost en Riedewald om, wat hem er mede toe bracht het voorzitterschap te aanvaarden van de Stichting voor Hulp aan de Nabestaanden van Slachtoffers van de Decembermoorden.' Hugo Pos in 1998 (foto: R. Tjoe Ny) Na zijn pensionering in 1985 ging Hugo Pos voluit schrijven. In 1995 verscheen zijn autobiografie In triplo. In 2006 werd zijn stuk 'De tranen van den Uyl' (1988) opgevoerd in Nederland en in Suriname. Een van de spelers was de latere minister van Ontwikkelingssamenwerking Koenders. Zie verder www.dbnl.org/tekst. Belangrijkste bron: Michiel van Kempen, beheerder van Pos' literaire nalatenschap, op www.dbnl.org/tekst. Hugo Desiré Ryhiner Ryhiner was kapitein in het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) en was in 1939 uit Nederlands Indië op doorreis naar Suriname. KNIL-detachement op de Dam, vanwege de herbegrafenis van Van Heutsz (1927). Foto: www.wayneolivant.karoo.net Vanwege de oorlogsverklaring van Engeland en Frankrijk aan Duitsland, toen dit op 1 september 1939 Polen binnenviel, mobiliseerde ook Nederland, hoewel neutraal, zijn troepen. Ryhiner werd als officier bij een eenheid ingedeeld. Dit onderdeel kreeg in de meidagen van 1940 de opdracht een Duitse opmars naar een dynamietdepot in Overschie, noordwestelijk van Rotterdam, te verhinderen. Al op de Willemsbrug over de Maas kwam het tot een gevecht. Van hogerhand kreeg men het bevel de bloedige strijd te staken, hoewel de Nederlanders niet aan de verliezende hand waren. De manschappen werden krijgsgevangen gemaakt. Hugo, de enige met een zwarte huid, werd bedreigd met schoppen en kreeg een schot in de rug. Dat werd wonderwel opgevangen door zijn dikke winterjas, aldus Tony Wong in zijn boek over Surinaamse oorlogsveteranen. Later in de oorlog dook Ryhiner onder en sloot zich aan bij een Haagse verzetsgroep. Hij deed koeriersdiensten, verspreidde illegale kranten zoals de Waarheid en Je Maintiendrai, en bemachtigde voedselbonnen. Na verraad werd hij door de Sicherheitsdienst gearresteerd en vastgezet in Darmstadt. Hij deed er dwangarbeid aan een kapotte spoorlijn. Vanwege het oprukken van het Russische leger begin 1945 worden de gevangenen van kamp naar kamp gesleept. Hugo lijdt aan hongeroedeem. Het lukt hem met anderen te ontsnappen. Met andere gevangenen, dwangarbeiders, gevluchte burgers en nazi's zwerven ze naar het gebied waar het Amerikaanse leger de controle heeft. Dit vertrouwt de groep niet en zet hen achter prikkeldraad, waar ze vergeten worden. In maart 1945 lukt het hem op transport naar Frankrijk te gaan. Via België komt hij, in een slecht passend Amerikaans uniform, terug in het land waarnaar hij in 1939 voor doorreis naar Suriname was terecht gekomen. Informatie van de website www.onderscheidingen.nl : Rijhiner, Hugo Desire Geboren te Paramaribo op 8 maart 1905, Overleden in het Militair Hospitaal te Utrecht op 6 januari 1991. olt d.Inf.KNIL (24-06-1939), btgw. etn.d.Inf.KNIL (25-01-1947 KB 12), res-kpt ML (16-10-1950), e.o. 01-01-1954. Ridder 4e klasse der Militaire Willems-Orde; K.B. no. 41 van 26 juni 1946. Onderluitenant der Infanterie van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. De Willemsorde is hem toegekend met de volgende motivatie: 'Heeft zich in den strijd door het bedrijven van uitstekende daden van moed, beleid en trouw onderscheiden door op 12 Mei 1940 te Overschie bij voortduring en met volkomen verachting van het hevigste vijandelijk vuur, moedig, kalm en vol beleid tegen de Duitschers voorwaarts te dringen. Hij vermocht de weinige aan zijn bevelen toevertrouwde soldaten te bezielen, waardoor den talrijker, zwaarder en beter bewapenden vijand ernstige verliezen werden toegebracht. De hem onder een vaandrig toegezonden versterking (waarvan een deel nimmer in het vuur was geweest) wist hij, toen een deel van dezen troep weifelde, door zijn voorbeeld op te wekken en voorwaarts te doen gaan. Dit alles deed hij, ondanks de pijnen, gevolg van een ricoshetschot aan een van zij dijbeenen en zijn groote vermoeidheid. Toen later een deel van de troepen dreigde te vluchten, greep hij op last van zijn kapitein in en kon hij de manschappen weder verzamelen, waardoor erger werd voorkomen.' Harry Frederik Voss Geboren te Parimaribo (Suriname) op 12 maart 1912. Geëxecuteerd te Kota Tjane op 29 mei 1943. Soldaat der infanterie bij de KNIL (30-10-1934), sergeant geworden op 31 oktober 1940). Bekende onderscheidingen: Ridder 4e klasse der Militaire Willems-Orde (K.B. no. 45 van 8 augustus 1950; postuum bijgeschreven in het register). Op de plaquette van het oorlogsmonument te Paramaribo staat zijn naam, gespeld als Vos, bij de 12 vermelde militairen (zie boven). Volgens Ad van den Oord wilden de Japanse bezetters na hun overwinning op 8 maart 1942 op verschillende manieren gebruik maken van de gevangen genomen Nederlandse militairen, onder wie Voss. Ze wilden inlichtingen hebben, en hen ook inschakelen bij de training van Indonesiërs voor het Japanse leger. Sergeant Voss, ondanks martelingen, weigerde alle medewerking. De motivatie van de toekenning der Militaire Willemsorde richt zich ook op de gelijkschakeling van Indo-Europeanen met Indonesiërs: "Heeft zich door het bedrijven van uitstekende daden van moed, beleid en trouw in de strijd tegenover de vijand onderscheiden door, aanvankelijk als krijgsgevangene ondergebracht in een kamp te Lawe Segalagala (Atjeh), in Mei 1943 een request mede te ondertekenen met het verzoek om het besluit, waarbij Indo-Europeanen als Indonesiërs werden aangemerkt en zodoende als 'Heiho' soldaten in dienst van het Japanse Leger moesten treden, in te trekken en anders te beslissen dat de Indo-Europeanen als Nederlandse krijgsgevangenen zouden blijven beschouwd en als zodanig zouden worden behandeld, met het gevolg dat de ondertekenaars van dit rekest door de daarover gebelgde Japanners werden gevangen gezet. Voorts door in zijn weigering om in Japanse dienst te treden te blijven volharden, waarop hij op 28 Mei 1943 naar Kota Tjane werd gevoerd om aldaar ten aanschouwen van al het volk te worden terechtgesteld. Vervolgens door, toen daarbij een Japans officier onder de indruk van zijn trouw en standvastigheid hem een laatste gunst toestond, luide in het Maleis, zodat allen het konden horen, te antwoorden: 'Japanner, ik wil dat een rood-wit-blauwe vlag om mijn borst wordt gewikkeld en schiet dan maar raak". Voorts door, toen aan zijn wens gevolg was gegeven en hem was toegestaan nogmaals een wens te doen, aan de Japanners mede te delen, dat zij geen eerlijke soldaten waren, omdat zij hem tot verraad aan zijn Koningin wilden dwingen; dat zij wel meenden de oorlog te hebben gewonnen, doch dat de eindoverwinning aan de Geallieerden zou zijn en dat, zolang er nog één Hollander leefde, zij geen rust in dit land zouden kennen. Ten slotte door, toen de Japanners hem wilden blinddoeken, dit op heldhaftige wijze af te wijzen met de woorden: 'Ik ben een Hollander en durf te sterven", en, nadat reeds enige schoten op hem waren gelost, doch hij nog leefde, luidkeels te roepen: 'Leve de Koningin', totdat nog een schot een einde aan zijn leven maakte, waarna zijn lijk de volgende morgen in de Alasrivier werd geworpen." Bron: www.onderscheidingen.nl Andere militairen (26) Deel van oorlogsmonument in Paramaribo (foto: Pim Ligtvoet) Buiten de twee hierboven genoemde dragers van de Willemsorde (Ryhiner en Voss), staan ook tien andere personen op de genoemde website vermeld. Hieraan worden toegevoegd de namen van de militairen die op het oorlogsmonument in Paramaribo staan, en van enkele leden van de Prinses Irenebrigade. Marcel Gerardus A-Tjak (Paramaribo, 18 juli 1917), werd in 1948 onderscheiden met het Vliegerkruis. De reden was zijn deelname als waarnemer aan bombardementsmissies van een eskader Fokker C-X dubbeldekkers tegen de Duitse inval van mei 1940. Marcel A-Tjak studeerde in Nederland en was gemobiliseerd als reserve tweede luitenant. Achter de piloot gezeten was de waarnemer ook degene die bommen afwierp en zo nodige vuurde. De eerste actie was bij op de dag van de inval zelf bij de Waalhaven (10 mei), de tweede en derde bij de Grebbeberg (13 mei). Levensloop Marcel A-Tjak was zoon van een gemengd gehuwd echtpaar. Zijn vader, James George A-Tjak (1888), 2de generatie Chinese Surinamer, was boekhouder bij de Koloniale Vaartuigen. Hij was katholiek en had de Nederlandse nationaliteit. Zijn moeder, Jeane Victoria Favery (1889), kwam uit een familie van vrijgeboren en vroeg vrijgelaten slaven. Sommige Faverys bezaten zelf slaven. Marcel verhuisde na zijn opleiding aan de MULO (1935) naar Nederland. Hij volgde er de HBS (Amsterdam, 1935), de HTS (1937) en na de oorlog de Technische Hogeschool Delft (1948). Ir. A-Tjak werkte voor de Biliton Maatschappij in Indonesië, voor bedrijven in Nederland en tenslotte bij de afdeling mijnbouw van de TH Delft (1968-1981), de laatste jaren als hoogleraar. Waarnemer/boordschutter Marcel A-Tjak was als dienstplichtige voor de oorlog een jaar lang opgeleid als waarnemer. Een latere collega en vriend, Dick Lewis (1914), spreekt van waarnemer/boordschutter. Waarnemen bleek in de praktijk ook seinen, navigeren, fotograferen, schieten met de mitrailleur en bommen gooien in te houden. "Richten deed je door met het blote oog in te schatten wanneer je de maximaal acht bommen van vijftig kilo losliet. Later kregen we een bommenrichtkijker, die door een gat in de bodem van het vliegtuig keek. Communiceren met de vlieger - naar links of naar rechts - deed je door hem op de rug te tikken. Dan nam hij gas terug en keek om, waarna je elkaar 'beschreeuwde'. Schieten tenslotte deed de waarnemer met een mitrailleur op de rug van het toestel." (De Vliegende Hollander. Maandblad van de Koninklijke Luchtmacht. Maart 2009, p. 18-19) (www.defensie.nl). 10 mei 1940 Lewis vertelt dat hij op de eerste dag van de Duitse overval om half vier 's morgens wakker wordt van de Duitse Luftwaffe. Zogenaamd op weg naar Engeland waren Heinkels 111 op zee bij Bergen omgekeerd en hadden het vliegkamp van de Militaire Luchtvaart kapot gebombardeerd, met de Fokkers G1 die er stonden. Op een na waren alle twaalf jachtvliegtuigen verbrand. De lichte Fokkers C-X (C-10) van de Strategische Verkenningsafdeling (StraVerVa) stonden aan een bosrand verderop en waren ongedeerd. De waarnemers en hun piloten taxieden ze naar het vliegveld en wisten de lucht in te komen. Vijf gaan op weg naar Vliegveld Waalhaven bij Rotterdam. Lewis, met formatielieder Hofstede in de '713', vliegt met nog twee C-X'en naar Valkenburg. Marcel A-Tjak zit als waarnemer in de '709' met vlieger Pleij. Dick Lewis noteert dat de vijf zeker last hebben gehad van Messerschmitt patrouillevliegtuigen. Boven het Waalhavengebied krijgen ze het te verduren van Duitse jagers. Twee C-X'en moeten onderweg naar Bergen een noodlanding maken. "Het toestel van mijn vriend Marcel A-Tjak was doorzeefd met kogels maar hij kwam toch nog veilig aan de grond." In de dagen erna oefenen de kwetsbare verkenningsvliegtuigen zich in hu-ho-be-vliegen, laag over de grond, huisje-boompje-beestje. Hu-bo-be wordt hun strijdkreet. Dankzij het grondpersoneel waren C-10's weer snel inzetbaar. Fokker C-X 712 en 705 (bron: www.waroverholland.nl) 13 mei Auteur A.M.A. Goossens heeft een reconstructie gemaakt van de luchtverdediging in de Grebbelinie ... tijdens de meidagen van 1940 (www.grebbeberg.nl - artikel p. 89-93). De rol van reservist A-Tjak komt er goed in naar voren. Om 3.47 uur stijgen 4 C-X'en op. In het commandovliegtuig 705 zitten Marcel A-Tjak en vlieger Hofstede, 1e luitenant en beroepsmilitair. Ze gaan op weg voor de grootste Nederlandse luchtmissie in de meidagen van 1940: een aanval op de Duitse artillerie bij Wageningen die de Nederlandse troepen in de Grebbelinie bestookt. De formatie dubbeldekkers vliegt over de Zaanstreek naar Buiksloot waar 7 jagers zich aansluiten. Na Weesp ziet men, zo schrijft reservist Postma later, een man in een seinwachtershuisje geestdriftig zwaaien. Boven Rhenen stijgen de C-X'en naar 350 meter en even buiten Wageningen, bij landgoed Oranje Nassau Oord, laten de waarnemers hun bommen op de Duitse batterijen vallen. Ook de jagers bombarderen. Het bos vat vlam. Het kleine eskader neemt ook personen onder vuur. De Duitse luchtafweer schiet terug maar alle elf toestellen kunnen terugkeren. Een Nederlandse autocolonne beschiet hen nog onderweg. De opdracht is geslaagd en om 5.01 uur zijn de dubbeldekkers terug in Bergen. Nieuwe inzet Vanwege de ernst van de situatie aan de Grebbeberg besluit het opperbevel een tweede bombardement door C-X'en en jagers uit te laten voeren. De kapitein van StraVerVa vraagt vrijwilligers. Alle reservisten melden zich. Omdat het commando-toestel niet operationeel blijkt te zijn wordt Postma commandant. Marcel A-Tjak is zijn waarnemer. Ze vliegen in de 705. De volledig uit reservisten bestaande formatie is om 11.22 uur uit Bergen vertrokken. In Buiksloot zijn nu 5 jagers die meedoen. De escadrille ziet Rhenen branden. Men stijgt. A-Tjak gebruikt de bommenzichtkijker, tikt op de schouder van de vlieger en laat zijn bommen op de Duitse stellingen vallen. De luchtafweer vuurt terug. Postma gebruikt de mitrailleur. Op de autoweg Rhenen-Wageningen zijn Duitse eenheden. A-Tjak neemt ook foto's. De Nederlandse formatie wordt niet ernstig beschadigd en de vliegers en waarnemers zijn om 12.40 uur veilig terug in Bergen. De foto's van Marcel worden in woonhuis De Flierefluiter ontwikkeld, maar zullen niet meer worden gebruikt. Ondanks de geslaagde missies was de strijd aan de Grebbeberg al in het voordeel van de Duitsers beslist. Onderscheidingen Vier leden van de C-X-formatie worden na de oorlog gedecoreerd. Sibren Jan Postma en Dick Lewis krijgen de Bronzen Leeuw. Robert Hofstede ontvangt evenals Marcel A-Tjak het Vliegerkruis (www.onderscheidingen.nl). N.B. Met dank aan de heer William L. Man A Hing, schrijver van Sranan Roots - prof. ir. M.G. A-Tjak. (in: Wi Rutu, Tijdschrift Surinaamse Genealogie, dec. 2009) Edouard L. Alvarez Graf Leo Alvarez in Eindhoven (foto: www.prinsesirenebrigade.nl) (foto: www.ogs.nl) Edouard Leo Alvarez/Alveres (Paramaribo, 11 juni 1910) was een van de Surinaamse leden van de Koninklijke Nederlandse 'Prinses Irene' Brigade. Naam op oorlogsmonument Paramaribo. 'Nikkertjes' (premier Gerbrandy) werden aanvankelijk geweigerd in deze eenheid met buitenlandse, ook Zuid-Afrikaanse, vrijwilligers. Men trainde voornamelijk in Engeland (Congleton), maar ook in Canada (o.a. Stratford) werden recruten getraind. Een monument in het stadspark aldaar herinnert aan die tijd. Monument Stratford, Canada (foto: Pim Ligtvoet) Tekst: 'In dankbare herinnering aan het verblijf der Nederlandse troepen in Canada 1941 - 1945' Richard van de Velde, auteur van de site van de Prinses Irene Brigade, meldt dat Edouard Alvarez in New York woonde en behoorde tot hen die in Canada werden getraind. Op 19 augustus 1941 was de discipline en de leiding zodanig op peil dat prins Bernhard erin toestemde dat de brigade de naam van zijn laatste dochter zou dragen. Men moest wachten tot de invasie om in actie te komen. Dat gebeurde uiteindelijk in 1944, op de verjaardag van prinses Irene, 5 augustus. De brigade vertrok eindelijk om deel te nemen aan de invasie in Normandië en bij de troepen te zijn die de Nederlandse grens zouden overschrijden. Men vocht in het najaar bij Tilburg. 'Korporaal Leo Alvarez werd staande in de toren van zijn pantserwagen bij het Brabantse Oirschot in het hoofd getroffen door een granaatscherf en overleed op 27 oktober 1944' (Ad van den Oord, p. 76). Van de Velde schreef onze site dat de pantserwagen van Alvarez op een landmijn liep. Hij was het enige bemanningslid dat dodelijk getroffen werd. Op de site van de Prinses Irene Brigade staat onder de episode Tilburg het gevecht van 25 oktober beschreven dat tot zijn dood leidde: 'Op woensdag 25 oktober om 7.00 uur, rukte de 46e Brigade van de 15e Schotse Divisie op vanuit de richting Oirschot naar de oostkant van Tilburg. Tegelijkertijd probeerde Gevechtsgroep II van de Prinses Irene Brigade vanuit het zuiden, richting Hilvarenbeek, een doorbraak te forceren op Broekhoven. Deze plaats diende als basis voor de uiteindelijke aanval op Tilburg. (...) De Duitsers hadden aan het riviertje de Oude Ley een vooruitgeschoven verdediging ingericht en beschikte over goede pantserafweerwapens. Door dit vijandelijk vuur en het drassige en zeer open terrein, konden de tanks niet verder oprukken. De scoutcars werden teruggehaald naar het Recce hoofdkwartier, maar zij werden daar 'uitgepeild' en bedolven onder een spervuur van Duitse artillerie. Hierdoor sneuvelde G. Dijkstra en vielen zeer veel gewonden. Infanteristen konden op een gegeven moment ook niet verder meer en groeven zich in. Nadat krachtig artillerie- en mortiervuur op de Duitsers werd afgegeven, werd de vooruitgeschoven vijandelijke post uitgeschakeld ten koste van nog eens drie doden (J. Buytelaar, E. Alvares en A. Berkley) en een groot aantal gewonden.' Zijn graf is op de gemeentelijke begraafplaats te Eindhoven (K.K. 5-185). Zijn naam is daar 'Alvares', zijn rang als 'dienstplichtig soldaat' weergegeven - zie www.ogs.nl Zuster Charlotte Petronella ('Nelly') Balinge, geboren te Paramaribo op 7 oktober 1896. Overleden te Amsterdam op 28 mei 1995. Verzetsster Oost-Azië 1942-1945. Gepensioneerd hoofdverpleegster van de Militaire Geneeskundige Dienst. Harry Julius Anton van Bazel (Paramaribo, 4 februari 1895), arts te Bandoeng, reserve-officier van gezondheid. Opvarende Junyo Maru, naam op oorlogsmonument Paramaribo.
Uit de bezette gebieden van Oost-Azië werden in totaal 68.000 krijgsgevangenen en burgers in schepen naar andere delen van het Japanse imperium vervoerd. Bij de transporten over zee verloren duizenden door gebrek aan lucht en voeding, en vooral door aanvallen van de geallieerden, hun leven. De schepen vervoerden ook wapens en waren vanuit de lucht niet herkenbaar als gevangenenvervoer. Een berucht transport was dat met de Junyo Maru; alle vijftien 'hell ships' hadden een naam eindigend op Maru. Op 16 september 1944 was het Japanse schip Junyo Maru met meer dan 6.000 opvarenden uit Tandung Priok, Java, vertrokken. 4.200 van hen waren Javaanse dwangarbeiders, 'romusha'. De overigen waren Nederlandse, Surinaamse, Britse, Australische en Amerikaanse krijgsgevangenen. Men voer met onbekende bestemming door de straat van Soenda, langs de westkust van Sumatra. Op 18 september, niet ver van de havenstad Bengkulu, torpedeerde de Britse onderzeeër HMS Tradewind het schip. Het zonk en slechts 880 personen overleefden. Het zou de derde grootste scheepsramp ooit worden (zie ook de afdeling Nederlands-Indië). Onder de doden waren 9 Surinaamse militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Graf Willem Burgzorg in Menteng Pulo (foto: www.ogs.nl) Willem M. Burgzorg. Naam op oorlogsmonument Paramaribo. Op de site van de Oorlogsgravenstichting staat een persoon met dezelfde familienaam maar een andere voornaam: Jacques Burgzorg (Paramaribo, 7 april 1916). Hij was korporaal in het 18de squadron van de Marine Luchtmacht, dat tijdens de oorlog met Mitchell-bommenwerpers vanuit Australië opereerde. Hij overleed op 19 november 1945, na het einde van de oorlog, in Djakarta/Batavia, tijdens de Bersiap-periode (zie Nederlands-Indië). Hij is begraven op het Nederlandse ereveld Menteng Pulo. Op het kruis staat de naam Burgzong. Eddy Herman Chateau (Paramaribo, 11 juli 1915) was als seinersmaat in het 320ste squadron in dienst bij de Koninklijke Marine Reserve (KMR) - afd. Marine Luchtvaart Dienst. Naam op oorlogsmonument Paramaribo. Hij vloog op 30 augustus 1941 met twee andere Hudsons in de 'Eslawreker' (Hudson V 9063) patrouille bij de Noorse kust. Het vliegtuig moest na beschadiging door Duitse Bf 109-jagers een noodlanding op zee maken. Drie bemanningsleden vonden een zeemansgraf, onder wie Eddy Chateau. De twee overlevenden werden door de Duitsers krijgsgevangen gemaakt. Zijn neef Max Chateau (27 december 1913) kreeg ook een zeemansgraf. Hij was een van de twee 4de machinisten op het stoomschip de Hobbema dat op 3 november 1942, of in de vroege morgen van 4 november, in een konvooi vanuit de VS op de Atlantische Oceaan door de U-132 werd getorpedeerd (zie www.ogs.nl). Er kwamen 28 bemanningsleden om, onder wie negen Engelsen. Eddy was via zijn moeder een neef van Bert en Otto Huiswoud (zie onder). Leo van Eick (foto: Roy van Eick) Leo Ludwig van Eick (Paramaribo, 17 april 1919), soldaat van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Opvarende Junyo Maru (zie Van Bazel), naam op oorlogsmonument Paramaribo. Dr. Bernard Jacob Emanuels, geboren te Paramaribo op 3 mei 1898. Overleden te Amsterdam op 14 december 1978. Verzetsster Oost-Azië 1942-1945. Officier van Gezondheid van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Eelo Gitz, geboren te Paramaribo op 7 maart 1922. Overleden 11 april 2012. Als luitenant-generaal Officier in de Orde van Oranje Nassau, Verzetsster Oost-Azië 1942-1945. Cadet-vaandrig der Infanterie van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Ook vele andere onderscheidingen. Albertus Carolus Ferdinand Heidweiller (Paramaribo, 17 maart 1896), soldaat. Opvarende Junyo Maru (zie Van Bazel), naam op oorlogsmonument Paramaribo.N.B.: zijn echtgenote, Alice Emmelina Olivia Heidweiller-Cruden (Nickerie, 19 november 1896) overleed op 24 december 1944 in Bandoeng. Haar vermoedelijke broer, C.C.U.S. Cruden, kwam in 1942 om bij Willemstad (zie zeevarenden). Henri A. van Helvert hoorde met Leo Alvarez en Willy Wooter tot diegenen van de Prinses Irene Brigade die in augustus 1944 in Normandië aan land werden gezet. Ze zaten in een paracommandogroep, die was ingedeeld bij de artillerie en pantserwagens. Korporaal Van Helvert werd bij gevechten nabij Hedel zwaar gewond en verloor daarbij een been. Dorpscentrum Hedel, april 1945 (foto: www.prinsesirenebrigade.nl) De site van de Prinses Irene Brigade schildert de acties bij Hedel. De Nederlandse eenheid, aangevoerd door kolonel A.C. de Ruyter van Steveninck, was toen onderdeel van de 116e Britse brigade, onder leiding van brigadier C. Philips. Onbekend met de nog wankele afspraak van 22 april 1945 tussen Seyss Inquart en Montgomery over een wapenstilstand, om zodoende voedseltransporten naar het Westen mogelijk te maken, besloot men tot een 'operatie Orange'. De Engelse Royal Marines en de Prinses Irene Brigade zouden bij respectievelijk Alem en Hedel de Maas oversteken. Samen zouden ze vervolgens doorstoten naar de belangrijke brug bij Zaltbommel. De operatie ging op 22 april om 24.00 uur van start. De eerste verkenningstocht van de Brigade was in de nacht van 19/20 april geweest. De oevers bleken ondermijnd. Bij de patrouille van 21 april verloor een van de mannen een been. Op 23 april werd de aanval op het van burgers geëvacueerde Hedel ingezet. De Duitsers leverden felle weerstand. Men vocht van huis tot huis. Maar de Brigade kreeg de plaats in handen. De doortocht naar de Engelsen mislukte echter. De brigade had 3 doden te betreuren en 7 gewonden. Ook de Royal Marines leden verliezen en konden hun bruggenhoofd niet houden. Het doel om Zaltbommel te bereiken werd opgegeven. Wel wilde men Hedel in handen zien te houden. Op 24 april was het rustig. Beide partijen voerden versterkingen aan; voor de Brigade waren dat nog onervaren rekruten uit Bergen op Zoom. Maar midden in het dorp ontplofte een mijn onder een brengun-carrier, met als gevolg een dode en drie gewonden. Op 25 april vielen de Duitsers aan en dreigden een commandopost met voornamelijk rekruten in te sluiten. Kapitein De Roos besloot hen te ontzetten. Dat lukte, ten koste van negen doden en dertig gewonden. Van Helvert vernietigde persoonlijk twee Duitse mitrailleursnesten. De aanval op een derde kostte de meeste mannen van zijn groep het leven, hij zelf verloor een been. De Brigade wilde doorvechten, maar om 12 uur die dag kwam het bevel tot terugtrekking naar de andere kant van de Maas. Wat bleek? De voedseltoevoer naar het hongerende westen van Nederland kwam door de operatie Orange in gevaar. Montgomery had de Royal Marines al op 24 en 25 april terug laten trekken en beval nu ook de terugtocht van de Prinses Irene Brigade. Het was de laatste, en nogal tragische oorlogsinzet van de Brigade. Intocht Prinses Irene Brigade in Utrecht, met Surinaamse soldaat op de bok (foto: www.prinsesirenebrigade.nl) Henri van Helvert kreeg op 13 juli 1945 tijdens de afscheidsparade in de Haagse Clingeldaelkazerne van prins Bernhard een Bronzen Leeuw. Deze gold voor 'bijzonder moedige en beleidvolle daden'. Zijn onderscheiding, een van de vijf Leeuwen, was even hoog als die van de kolonel van de Brigade. Aan de Brigade als zodanig werd een Militaire Willemsorde toegekend. Irenemannen die aan de invasie hadden deelgenomen mochten een oranje-blauw fluitkoord op hun uniform dragen ('invasiekoord'). Mozes Monasch Hilfman, geboren op 12 december 1903 te Paramaribo. Overleden te Amstelveen op 3 april 1988. Verzetsster Oost-Azië 1942-1945, Officierskruis XV. Dirigerend Officier van Gezondheid der tweede klasse van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Nico ('John') van der Hoogte , geboren te Paramaribo op 16 september 1916. Overleden te Antjol (Java) op 7 april 1942. Verzetsster Oost-Azië 1942-1945. Employé bij de Nederlandsch-Indische Radio Omroep Maatschappij. Egbert ('Bert') Julius Huiswoud (Paramaribo, 17 maart 1890), sergeant foerier. Opvarende Junyo Maru (zie Van Bazel), naam op oorlogsmonument Paramaribo. Hij was een broer van Otto Huiswoud, een Surinaams revolutionair. Zij waren neven van Eddy Chateau, wiens moeder een Huiswoud was (zie boven). Henri Marinus Juta, geboren te Paramaribo op 10 oktober 1912. Overleden in 1984. Vliegerkruis. Officier-zeewaarnemer der 3e klasse der Koninklijke Marine Reserve. Ook vele andere onderscheidingen. Willem Meijer (Paramaribo, 9 augustus 1899), ls. Soldaat van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Opvarende Junyo Maru (zie Van Bazel), naam op oorlogsmonument Paramaribo. Johan Frits Netto (Paramaribo, 1 december 1895), sergeant van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Opvarende Junyo Maru (zie Van Bazel), naam op oorlogsmonument Paramaribo. Desiré Guillaume del Prado (Paramaribo, 22 mei 1907), ls. Soldaat van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Opvarende Junyo Maru (zie Van Bazel), naam op oorlogsmonument Paramaribo. Gerlof Berthy Salm, geboren te Paramaribo op 11 september 1896. Vele onderscheidingen waaronder Oorlogsherinneringskruis 3. Willem Adolf Spreeuw (Paramaribo, 18 augustus 1888), onder-luitenant van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Opvarende Junyo Maru (zie Van Bazel), naam op oorlogsmonument Paramaribo. N.B.: een mogelijke verwant, Arie Hendrik Willem Spreeuw (Paramaribo, 25 december 1914), stierf in Tjimahi, Indonesië, op 15 juli 1947). Erwin Strauss en Willy den Ouden (foto: Alg. Handelsblad 5-4-1937) Erwin Joachim Strauss (Frankfurt, 27-3-1914), was een zoon van Martin Strauss en Auguste Gertrude Lindheimer, beiden Duitse joden. Hij was een van de vier bekende leden van de Prinses Irenebrigade in Suriname. Zijn levensverhaal werd gereconstrueerd door Richard van de Velde, webmaster van www.prinsesirenebrigade.nl. Erwin groeide met zijn zus Irmgard op bij zijn ouders in Frankfurt am Main. De familie Strauss had contacten in New York en bezat er een appartement. Men reisde daar in de jaren twintig regelmatig vanuit Hamburg, Le Havre of Rotterdam naar toe. Vader Strauss overleed in 1929 op 50-jarige leeftijd. Twee jaar later ging Erwin als 17-jarige vanuit Lausanne naar Den Haag. Mogelijk kon hij terecht bij zijn oom Karl Strauss. Begin 1937 krijgt hij een oproep voor militaire dienst- omdat hij zes jaar in Nederland woont. Op 1 april van dat jaar verlooft hij zich met de Rotterdamse wereldkampioene estafette-zwemmen Willy den Ouden (1918-1997). Ze worden een bekend paar; ook hij is sportief en 'zwemt en springt zelfs' (Telegraaf 1-4-1937). Willy roept bij haar afscheid van de topsport zelfs de Willy-Erwinbeker voor getalenteerde estafettezwem(st)(m)ers in het leven. Het Algemeen Handelsblad drukt een foto van de verloofden op de Rotterdamse Coolsingel af waarin Erwin zijn uniform draagt. Op 29 april 1938 wordt de 24-jarige Strauss, 'koopman te Scheveningen', Nederlands staatsburger. In september van dat jaar vertrekt hij naar New York, op uitnodiging van zijn oom Alfred Strauss. Mogelijk verbleef ook zijn zus daar; moeder Strauss was in 1935 overleden. Na de oorlog schrijft De Havenloods dat Erwins 'overhaaste' vertrek was veroorzaakt door 'nervositeit over het naderende nationaal-socialisme' (9-3-1961). Erwin woont volgens de stedelijke registratie op 525 Lexington Avenue en is student aan de, nog steeds bestaande, Diller-Quaile School of Music op de 95th Street. Monument Stratford, Canada (foto: blog One Tank Trips) Tekst: 'To the people of Stratford in grateful memory of their kindness and hospitality to the soldiers of the oppressed Netherlands 1941-1945' Net als andere Nederlandse mannen in het buitenland wordt hij in augustus 1940 opgeroepen om zich als dienstplichtige te laten registreren. Dat doet Erwin, en begin 1941 gaat hij naar Stratford, Canada, en meldt zich daar bij het opleidings- en trainingskamp van de Prinses Irene Brigade. In augustus wordt de groep naar de Engelse thuisbasis in Wolvershampton gestuurd; zijn geval lijkt een beetje op dat van Edouard Alvares. In de Engelse kazerne worden in september vrijwilligers gezocht voor 'overzeese oorlogstaken' en Strauss is een van 90 mannen, onder wie verschillende 'Dutchies', die zich aanmelden. Ze worden met 3000 man van de RAF vanuit Schotland met de 'Pasteur' in beschermd konvooi - Duitse U-boten waren overal actief - naar Halifax verscheept. In de havenstad horen ze van hun Canadese kapitein Van Stolk dat ze als 'Tweede Detachement' op de eilandhopper 'Lady Nelson' naar Brits Guyana gaan en vandaar met de 'Cottica' naar Paramaribo. Ze worden er ontvangen door kapitein Van der Hoek van het Eerste Detachement en de militaire kapel van het KNIL-garnizoen. Ze krijgen een tropenuniform uitgereikt. Het is eind november 1941. Nog geen drie maanden later, op 16 januari 1942, is Erwin Strauss dood. Uit het dagboek van J.J. Samson, ook lid van de Irenebrigade, blijkt dat Erwin, die door vrienden 'Pasja' werd genoemd, bij de codedienst van de brigade werkte. Vanwege zijn intelligentie en talenkennis was hij daar erg geschikt voor. Hij werd er korporaal. Maar niet alle collega's accepteerden een 'Duitser' op deze vertrouwenspost en lieten dat merken. Dat heeft Erwin volgens Samson tot zelfdoding gebracht. Op 17 januari 1942 kreeg Erwin Strauss op de joodse begraafplaats van Paramaribo zijn laatste rustplaats. Anders dan drie andere overleden kameraden, die na de oorlog op de erebegraafplaats in Loenen werden bijgezet, is Erwins graf, vermoedelijk vanwege de eeuwige grafrust, in Suriname gebleven. Bronnen en foto's: website Prinses Irene Brigade; Delpher.nl; Nieuw Israëlitisch Weekblad 11-9-2020. René Henri Jules de Vries, geboren te Paramaribo op 5 augustus 1913. Gesneuveld op de rede van de oliehaven Balikpapan, Borneo, als piloot aan boord van Hr.Ms. Vliegboot 'X 14' (Dornier Do 24K), op 22 januari 1942. De Vries was vierde stuurman ter Koopvaardij, bij de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij (KPM) en luitenant ter zee tweede klasse bij de Koninklijke Marine Reserve (KMR). Vanaf 22 januari voerden Nederlandse en Amerikaanse strijdkrachten acties uit om de Japanse aanval op de olievelden rond Balikpapan af te slaan. Vermoedelijk was De Vries oververmoeid. Vliegerkruis met Eervolle Vermelding, later vervangen door de Bronzen Leeuw. (zie ook www.ogs.nl - N.B.: spreekt alleen van Vliegerkruis). Naam niet op oorlogsmonument Paramaribo. Anton Christiaan Johannes George Vrieze (Paramaribo, 15 februari 1888), was sergeant van de infanterie in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Als krijgsgevangene werd hij door de Japanse bezetter te werk gesteld aan de beruchte Birma-spoorlijn. Hij kwam daar op 19 oktober 1943 om het leven in Chungkai, het huidige Thailand, en is daar op het op het War Cemetery begraven (9A8). Naam op oorlogsmonument Paramaribo, foutief als W.A. Vrieze en zeevarende. W.M. Wesenhagen (foto: M. Nederlof) Wilhelm Martin Wesenhagen, geboren te Paramaribo op 21 januari 1893. Overleden te 's-Gravenhage op 10 mei 1964. Verzetsster Oost-Azië 1942-1945. Reserve-officier van gezondheid der eerste klasse. De vader van W.M. Wesenhagen was huisarts te Paramaribo. Wilhelm Martin studeerde in Utrecht geneeskunde en ging daarna naar Nederlands-Indië. Zijn tweede vrouw was Johanna Lamaker en zij kregen twee dochters. Bij het uitbreken van de oorlog was hij reserve-officier van gezondheid 1e klasse. Na de capitulatie van het KNIL heeft hij zijn praktijk als garnizoensarts nog zo lang mogelijk voortgezet. In juli 1943 kwam hij na enige omzwervingen terecht in barak 18 van het Baroskamp te Tjimahi (red: zie ook Verhalen - Brugmans). Hij kreeg de leiding over de barakken waarin de dysenteriepatiënten waren ondergebracht. Hij wist voor hen medicijnen naar binnen te smokkelen, stond gevangenen bij die een lichamelijke bestraffing moesten ondergaan (en wist die bestraffingen soms door overreding te voorkomen) en hij smokkelde berichten van 'buiten' over het verloop van de oorlog naar binnen. In januari 1945 werd hij hierbij betrapt en naar de kempetai (Japanse militaire politie, te vergelijken met de SS) overgebracht onder beschuldiging van spionagewerkzaamheden. Na daar te zijn 'verhoord' onder mishandelingen werd hij door de Militaire Krijgsraad te Batavia veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf en werd hij opgesloten in de Tjipinan-gevangenis te Batavia. Hier ging hij op dezelfde wijze te werk als in het Baroskamp. Eind juli 1945 werd hij naar de Soekamiskin-gevangenis te Bandoeng overgebracht. Bij KB nr.46 van 23 mei 1950 werd hem de Verzetsster Oost-Azië verleend. De overwegingen luidden: 'Heeft zich door geestkracht, karaktervastheid en gemeenschapszin op bijzondere wijze verdienstelijk gemaakt tijdens de Japanse bezettingsperiode.' Rond 1949, toen duidelijk werd dat Indië onafhankelijk zou worden, is hij naar Den Haag gegaan. Vooral oud-Indiëgangers in Den Haag waren zijn patiënt, onder wie mensen die hij in het kamp had weten te redden. Hij overleed op 10 mei 1964 te Den Haag. Met dank aan mevrouw Marjo Nederlof (kleindochter). Hendrik Jan Wiers (Paramaribo, 9 april 1894), arts te Bandoeng, officier van gezondheid 1e kl. (KNIL). Opvarende Junyo Maru (zie Van Bazel), naam op oorlogsmonument Paramaribo. Willy Wooter (foto: www.verzetsmuseum.org) Willy Wooter hoorde met Leo Alvarez en Henri van Helvert tot diegenen van de Prinses Irene Brigade die in augustus 1944 in Normandië aan land waren gezet. Ze maakten deel uit van een paracommandogroep, die was ingedeeld bij de artillerie en de pantserwagens. Eind september, begin oktober 1944 was de Brigade in het gebied onder Nijmegen. Men moest in Grave de bruggen over de Maas bewaken en vanaf 6 oktober, vanuit Horssen, de bruggen over het Maas-Waalkanaal in Heumen (Malden) en Neerbosch (Nijmegen). Willy Wooter kreeg bij een van deze bruggen een schampschot in zijn nek. Zie verder onder Henri van Helvert. Bronnen: Database John T.S. Brouwer de Koning www.veteraneninstituut.nl www.onderscheidingen.nl www.prinsesirenebrigade.nl Een groep mariniers uit Suriname, Antillen en Nederlands-Indië (Met dank aan Paul Koulen) Paul Koulen, zoon van Frank Koulen, heeft van de Nederlandse mariniers uit Suriname (9), de Antillen (1) en Nederlands-Indië (1), die samen onderweg waren naar het invasiegebied van Noord-West Europa en deelnamen aan de bevrijding van Zuid-Nederland, veel informatie opgespoord. Daarvan is hieronder een artikel samengesteld. Zijn onderzoek loopt nog. Aanvullingen zijn dan ook welkom. US Department of Labor, Immigration en Naturalisation Service, List of alien passengers ss Cottica in New York, 14-7-1944. Coll. Paul Koulen In het derde deel van het standaardwerk 'De Koninklijke Marine in de Tweede Wereldoorlog' staat bij het jaar 1944 een interessant bericht. "4 juli vertrok een transport van 3 officieren, 4 onderofficieren en 11 man van Curaçao naar New York (per s.s. Cottica) met verschillende eindbestemming (o.m. 10 west-indische mariniers voor U.K.)."(noot 1). Tien mariniers uit Suriname en de Antillen gaan dus op 4 juli 1944 van Curaçao op weg naar Engeland. Wie zijn ze? En hoe ging hun reis? De reis Stoomschip Cottica (KNSM), Coll. Kustvaartforum.com Het eerste deel van de reis wordt gemaakt aan boord van het stoomschip Cottica (1927), een schip van de Koninklijke Nederlandse Stoomboot-Maatschappij (KNSM), genoemd naar de Surinaamse Cottica-rivier. Konvooi Zoals gebruikelijk in deze omstandigheden vaart de ss Cottica in konvooi. Duitse onderzeeërs zijn zelfs in dit stadium van de oorlog nog actief. De kapitein sluit zich aan bij een konvooi van 12 voornamelijk US-schepen die op 2 juli van Trinidad, via Aruba naar Guantanamo op Cuba vertrekken en dus in de buurt van Curaçao komen. Ook twee Amerikaanse vrachtschepen sluiten zich vanuit Curaçao aan. Vanaf Aruba voegt de US-tanker Gulf Hawk zich bij de groep. Van Guantanamo Bay vaart de Cottica op 7 juli in een nog multinationaler konvooi van 12 koopvaarders naar New York.(noot 2) New York De Amerikaanse Immigratie- en Naturalisatie Dienst (INS) checkt de militairen via uitgebreide formulieren op 14 juli uit. Dat levert veel informatie op. De INS telt in de tweede klasse een 'fireman' van de Koninklijke Nederlandse Marine (RNN), tien leden van het Nederlandse korps Mariniers (Neth. Marines) en één 'gunner', kanonnier, van de KNSM. Negen mariniers zijn Surinaams, een Antilliaaans en een Indisch. De negen worden gerekend tot het 'Afrikaanse', de 'fireman' tot het 'Oostindische volk of ras'. Uit het formulier wordt onder meer ook duidelijk dat de mariniers zowel de Nederlandse als de Engelse taal machtig zijn. Ss Cottica, Muzieksalon 1e klasse. Coll. www.geheugenvannederland.nl Eerste en tweede klasse Paul Koulen, de onderzoeker die het materiaal van deze paragraaf heeft verzameld, ontdekte dat de elf gekleurde militairen allen in de 'Second Cabin' (tweede klasse) voeren. Korporaal Marinus van Niel, onderofficier, maar 'bruin van huid', met 'zwart haar' en 'zwarte ogen', mag geen eerste klasse varen, want hij is geen Nederlands maar koloniaal staatsburger. KNSM-kanonnier Ruurd Kamstra, van het Nederlandse 'volk of ras' en voorzien van 'blond haar' en 'blauwe ogen', heeft geen rang en verblijft ook in de 'second cabin'. Zijn collega Jacob Wakker, de 2e motorist van de KNSM, was wel ingedeeld bij de 'First Cabin', de eerste klasse. Daar verbleven ook de zeven blanke officieren en onderofficieren; twee van hen zijn landmachtofficier ('R.N.A.'). In dezelfde afdeling voer de Engelse marine-commandant John A. Wall, die in Curacao met zijn vrouw Marjorie aan boord was gegaan en als commandant optrad. Transit Net als de twee Nederlandse luitenants Cornelis Glavimans en Adriaan van Oss, en één onderofficier van de landmacht, Cornelis de Gast, krijgen de uit de koloniën afkomstige mariniers in New York een transitvisum naar Engeland. Met welk schip of schepen zij daar op 12 augustus aankomen is niet bekend. Engeland In Engeland wordt Frank Koulen, en waarschijnlijk ook zijn collega-mariniers, aan boord van het Marine Depotschip 'Oranje Nassau' geplaatst en vervolgens aan boord van Hr. Ms. 'Jacob van Heemskerck'. De 'Oranje Nassau' is vanaf augustus 1941 tot 1945 in gebruik als logementschip en ligt afgemeerd bij Holyhead in het noordwesten van Wales. De Jacob van Heemskerck komt 14 juni 1944 aan in de Gladstone Docks van de werf Cammel Laird te Liverpool en blijft daar een jaar voor onderhoud. Het ligt 150 kilometer van Holyhead verwijderd. Beide schepen komen dus niet in aanmerking als het gaat om het transport van de mariniers van de VS naar Engeland, of vandaar naar Boulogne-sur-Mer. Slag om de Scheldemond Men mag aannemen dat de hele groep mariniers eind september-begin oktober naar Boulogne wordt getransporteerd, om deel te kunnen nemen aan de operaties die Nederland moeten bevrijden. Van een van hen, Frank Koulen, is bekend dat hij op 20 oktober officieel op het marinesteunpunt Naval Party 3004 in Terneuzen wordt geplaatst. Van hieruit neemt hij deel aan operaties die de doortocht door de Schelde naar Antwerpen veilig moet maken voor de geallieerde transporten (2 oktober-8 november 1944). De bewaking van dit gebied tot het eind van de oorlog zal ook een van hun taken zijn geweest. Voetbalteam van mariniers in Engeland of Terneuzen (1944) Coll. www.marinematen.nl Wie zijn ze? 1. Hedwig Emmie Deserée Dissels (Paramaribo, 8 dec. 1921 - Amersfoort 18 febr. 2005) Beëdiging Hedwig E.D. Dissels (links) tot Luitenant ter Zee (1-1-1971). collectie www.marinedigitaal.nl Hedwig Dissels wordt in de Surinaamse hoofdstad geboren als zoon van Philippus William Dissels (1877) en Rosalina Jacquelina Creebsburg. Hij gaat in Paramaribo op school en haalt daar het diploma ULO, hetgeen voor koloniale staatsburgers bijzonder was. In Suriname vindt hij geen werk en daarom gaat hij naar de Nederlandse Antillen. In 1940 komt hij bij het Korps Mariniers te Curaçao in dienst. Vermoedelijk wordt hij evenals de anderen van de 'Cotticagroep' in oktober 1944 ingezet in Zeeuws-Vlaanderen. Dissels heeft een actieve militaire carrière en wordt onder meer drie keer uitgezonden naar Curaçao. Op 18 februari 1953 trouwt hij in Amsterdam met Jantina Westerbeek.(noot 9). Het paar krijgt twee kinderen. Wanneer het fregat H.M. van Speyck in 1958 zijn vaderland aandoet, komt hij voor het eerst sinds 1940 terug in Suriname, als Sergeant der Mariniers. Dissels neemt in 1962 deel aan de vijandelijkheden voorafgaand aan de overdracht van Nieuw Guinea aan Indonesië. In 1971 wordt hij, samen met de heer Koops, beëdigd tot Luitenant Ter Zee Vakdiensten 2e klasse (LTZVK) - zie foto. Dissels gaat op 53-jarige leeftijd met pensioen. Dertig jaar later, op 18 februari 2005, overlijdt hij in Amersfoort. Zijn laatste jaren brengt hij door in Maarn. Hedwig Dissels ontving de onderscheiding Ridder van Oranje Nassau. 2. August Johan Kenson (Paramaribo, 16 oktober 1923 - Terneuzen, 13 mei 2010) Wisselen wacht Waterfort, 4e van links korp. Kenson (1948). Maritiemdigitaal.nl August wordt op 16 oktober 1923 te Paramaribo geboren. Hij is de zoon van Theodorus Albertus Jacques Kenson (Paramaribo, 27 november 1883) en Johanna Cornelia Henar (Paramaribo, 12 augustus 1891). Ook hij is waarschijnlijk voor werk naar Curaçao gegaan en daar bij het Korps Mariniers ingeschreven. Net als de andere mariniers van de ss Cottica komt hij via de VS, Engeland en Frankrijk in oktober 1944 in Terneuzen terecht, waar hij wordt ingezet bij de Slag om de Scheldemond. In 1948 is Kenson terug op Curaçao en dient als korporaal op de kazerne Waterfort (zie foto). Mogelijk is hij ook uitgezonden naar Indonesië en dient in ieder geval in Nieuw-Guinea. August Kenson trouwt in 1956 in Hilversum, met Geertruida ten Haken. Het echtpaar krijgt één zoon. In verband met een oorlogsverwonding treedt hij vervroegd uit dienst. Daarna wordt hij als burger aangenomen bij het Ministerie van Defensie. Vanaf 1978 woont het gezin in Goes. Als zijn echtgenote op 30 mei 1990 overlijdt, gaat August Kenson weer in Terneuzen wonen, waar hij op 13 mei 2010 overlijdt, op 87-jarige leeftijd. 3. Franklin ('Frank') Alwin Koulen Nieuw Nickerie, 2 juli 1922 - Terneuzen, 15 september 1985 Frank Koulen (1950?). Coll. Paul Koulen Franklin Alwin Koulen wordt geboren in de districtshoofdstad Nieuw-Nickerie, op de grens van Suriname en Engels Guyana, als zoon van Wilhelmina Koulen (1903) en Reinier Meerzorg (1899). Het paar is niet getrouwd. Als Wilhelmina Koulen in 1934 overlijdt, gaat de twaalfjarige Frank naar het Weeshuis 'Bonifaas' van de Fraters van Tilburg in Paramaribo. Juist in die tijd wordt het omgevormd tot een internaat met de naam St. Joseph.(noot 5). Daar komen zijn muzikale talenten al vroeg tot uiting. Hij speelt trompet in het huisorkest van het Weeshuis, 'De Trekkers'. Frank zal de trompet trouw blijven. Huisorkest 'De Trekkers' van Jongensweeshuis St. Joseph, Paramaribo (rond 1935). Frank Koulen is de tweede van links. Coll. Paul Koulen In 1940 gaat Frank Koulen naar Curaçao en werkt daar voor de Curaçaose Handelsmaatschappij en de Isla raffinaderij van Shell. Per 1 oktober wordt hij kanonnier op de als opleidingsschip gebouwde Van Kinsbergen.(noot 6). De kanonneerboot is vanaf 30 juli kort in Paramaribo geweest. Koloniale onderdanen zijn geen volwaardige staatsburgers en hebben geen dienstplicht. Ze kunnen echter wel vrijwillig dienst nemen. Hr. Ms. Van Kinsbergen is aanvankelijk betrokken bij de geallieerde opdracht in het Caribische gebied om controle te krijgen over vijandelijke schepen, Duits, Italiaans, Frans, Deens en andere. In juli-augustus 1941 gaat het schip in onderhoud op een droogdok in Liverpool. De leiding wisselt en er komen 60 mariniers van de Prinses Irene Brigade aan boord. In de eerste week van oktober is het schip in Paramaribo. Na terugkomst in Willemstad is de Van Kinsbergen vooral betrokken bij konvooi-begeleiding tussen Trinidad, Venezuela en Florida. Ook doet ze na de aanval op 19 april 1942 van de Duitse U-130 op olietanks bij Curaçao mee aan de jacht op deze duikboot - zie ook Van Niel. In de herfst van 1942 krijgt het schip in Norfolk, Virginia (USA), uitrusting voor het opsporen en bestrijden van onderzeeërs. De hoofdtaak wordt nu het meewerken aan anti-duikboot operaties en het redden van bemanningen. Hr. Ms. Van Kinsbergen in de Annabaai bij Curacao. Bron: www.marinematen.com Frank Koulen tekent op 1 maart 1943 een zesjarig contract bij het Korps Mariniers. Na een periode bij Nederlandse troepen in achtereenvolgens ex-landhuis Habaai, fort Waterfort en marinebasis Parera, vertrekt hij op 4 juli 1944 met een groep mariniers op de ss Cottica via New York naar Engeland. Daar zijn al enkele honderden Nederlandse mariniers uit de hele wereld verzameld, uit Curaçao, Aruba, Suriname, Engeland en de varende marine.(noot 7). Frank Koulen komt op 12 augustus 1944 in Engeland aan. In Engeland wordt Frank Koulen bevorderd tot marinier 2e klasse. Hij is kort bemanningslid van het depotschip Oranje Nassau (in Holyhead Noord-Wales) en van de Hr. Ms. Jacob van Heemskerck, welk schip tot het eind van de oorlog in Liverpool in reparatie blijft. In september-oktober 1944 landt hij met zijn eenheid in Boulogne-sur-Mer, Frankrijk. Men stuurt hen naar de 'Slag om de Scheldemond' (2 oktober-8 november 1944). Op 10 oktober wordt hij officieel onder bevel van de Commandant der Zeemacht in Nederland gesteld. In Terneuzen is een gerechtsgebouw, kort daarvoor nog Ortskommandantur, tot marinesteunpunt omgevormd, onder de naam Naval Party 3004. Daar wordt hij per 20 oktober gestationeerd. Frank blijft in Terneuzen. Hij zal aanwezig zijn geweest bij het bezoek van koningin Wilhelmina op 14 maart 1945. Het is haar tweede dag in bevrijd Nederland. Koningin Wilhelmina inspecteert de wacht in Terneuzen (14-3-1945). Coll. www.marinematen.com Een half jaar later, op 1 oktober 1945 wordt Frank marinier 1e klasse. Hij is vanaf januari 1946 tot september 1946 in Tilburg waar hij, aanvankelijk tijdelijk, wordt bevorderd naar de rang van korporaal, en dient daarna in Amsterdam, Bergen op Zoom en Volkel. Op 11 januari 1947 trouwt hij in Terneuzen met Vera van den Bruele (1921). Het echtpaar krijgt zeven kinderen. Op 28 augustus 1947, na een driedaags verblijf in Tilburg, gaat Koulen aan boord van de 'Kota Inten', een vrachtvaarder die tijdens de oorlog was omgebouwd tot troepentransportschip. Tegen zijn wil wordt hij uitgezonden naar Indonesië. Hij wordt er geplaatst bij de 'Mariniersbrigade'. Dit was een afzonderlijk onderdeel binnen het Korps Mariniers dat in 1944 specifiek was opgericht om Nederlands Indiç van de Japanse bezetting te bevrijden. Zo'n 90 Surinaamse en Antilliaanse Mariniers werden in 1944 als vrijwilliger gerekruteerd en voor hun training naar kamp Lejeune in North Carolina (VS) gestuurd. Ze worden direct vanuit de VS naar Australië gezonden en vandaar naar Nederlands Indië. Engeland en Australië zouden de inzet van de Mariniersbrigade in Indonesië vertragen, omdat ze ervan overtuigd waren dat dit tot complicaties zou leiden, gezien het uitroepen van de onafhankelijkheid door Soekarno op 17 augustus 1945. Mariniersbrigade in Nederlands Indie (1947-1950). Cirkel rond B.J. Jansen. www.verouden.pijnackerweb.nl Frank Koulen was een fervente anti-kolonialist en weigerde in Indonesië te vechten. In plaats van vechten, werkte hij in een kantine van de mariniers, wat zijn latere horeca-carrière in Nederland van pas zou komen. Zijn tijdelijke benoeming tot sergeant, per 1 september 1948, wordt later niet verlengd, zelfs ingetrokken, vanwege zijn weigering om in Indonesië aan gevechten deel te nemen. Koulen was ervan overtuigd, zoals meerdere Surinaamse militairen, dat Soekarno en Indonesië het volste recht hadden om het zelfbeschikkingsrecht op te eisen. Dit was in de beginselverklaringen van de Verenigde Naties vastgelegd en was volgens hem ook toegezegd door Koningin Wilhelmina, in haar radiorede van 7 december 1942 over het Atlantic Charter. Zij belooft daarin dat de naoorlogse inrichting van het Koninkrijk op basis van gelijkheid zal worden gedaan. In mei 1949 gaat Frank Koulen met troepenschip 'De Groote Beer' terug naar Nederland. Hij komt er op 7 juni aan. Amsterdam, 24-10-1949. Ontscheping Groote Beer. Foto: Fokke de Haan (ANP), www.nuentoen.nl Franklin Alwin Koulen dient volgens zijn staat van dienst nog in Rotterdam, bij het Depot Marine, en op de Hr Ms 'Veere' hoewel deze mijnenveger pas in 1956 gebouwd zal worden. Misschien wordt marinevliegkamp 'Veere' bij Vlissingen bedoeld. Op de 'Veere' wordt hij bevorderd tot korporaal, onder intrekking van zijn rang als sergeant. Op 3 november 1949 ontvangt hij het Oorlogsherinneringskruis met de gesp voor bijzondere krijgsverrichtingen, Krijg te land 1940-1945. Op 1 juli 1950 wordt Frank op verzoek eervol uit de dienst ontslagen. Zeven jaar en vier maanden na zijn in diensttreding. Frank vestigt zich na zijn afscheid van de marine in Terneuzen. Frank Koulen in 1975. Coll. Paul Koulen Zijn vrouw en hij werken in de wol- en kousenhandel van de familie in de Noordstraat. In 1957 opent Frank aan de andere kant van de straat echter een lunchroom, 'Porgy & Bess'. Al gauw groeit deze uit tot een muziek- en jazzclub, die Streetparades organiseert en het jaarlijkse Schelde Jazz-festival. Groten als Chet Baker en Art Blakey treden er op. In 1981, na een afwezigheid van 41 jaar, gaat Frank samen met zijn dochter op vakantie naar Suriname. Hij bezoekt op die reis ook Barbados en Grenada, waar een zoon dan werkzaam is. Op 15 september 1985 overlijdt Frank, na een korte ziekte. De jazzclub wordt door de enthousiaste bezoekers voortgezet (zie www.porgyenbess.eu). 4. André Walter Kroes (Paramaribo, 30 sept. 1920 - Goirle, 11 nov. 2009) André Kroes is een zoon van John Karel Hendrik Kroes en Viola Desiré Mathilde Dompig. In de jaren dertig van de vorige eeuw komt hij op Curaçao bij de Shell-raffinaderij werken. Daarna maakt hij de overstap naar het Korps Mariniers. Samen met zijn collega's belandt hij in oktober 1944 in Terneuzen. André wordt overgeplaatst naar Tilburg. Daar ontmoet hij zijn toekomstige vrouw, de tien jaar jongere Maria van Bladel (1930). Ook Kroes wordt onder protest uitgezonden naar Indonesië en zal daar twee jaar en negen maanden verblijven. Tijdens zijn verblijf in Indonesië huwt hij op 29 maart 1949 Maria van Bladel 'met de handschoen'. Frank Koulen is getuige van dit huwelijk op afstand. Na terugkeer in Nederland wordt in Tilburg het kerkelijk huwelijk ingezegend. Frank Koulen, ook terug uit Indonesië, is opnieuw getuige. Evenals Koulen heeft ook Kroes veel moeite gehad met zijn gedwongen inzet in Indonesië en vrij snel na terugkeer in Nederland verlaat hij het Korps Mariniers. Hij neemt zijn oude beroep als metaalbewerker op en specialiseert zich als fijnmetaalbewerker. Kroes heeft het geweldige voorrecht dat hij begin jaren zeventig op vakantie gaat naar Suriname en na 35 jaar scheiding zijn ouders weer ontmoet. Hij blijft altijd in Tilburg wonen en werken. Het paar krijgt drie kinderen. André Kroes overlijdt op 11 november 2009 te Goirle op 89-jarige leeftijd. 5. Frans Henri ('Boy') Meeng (Linggapura, Ned. Indië, 7 dec. 1917-San Mateo, Cal. USA, 10 mei 1962) Frans wordt geboren in Linggapura op midden-Java, in het toenmalige Nederlands Indië. Zijn vader is de Indische Nederlander Henri Meeng, geboren in Tangjung Pinang (14 november 1898). Deze havenstad ligt ver van Java, op de Riouw-eilanden, onder Singapore. Linggapura hoort bij het district Brebes (midden-Java). Henri sr. werkt in de jaren veertig op een suikerfabriek in dit district, te Bandjaratma. De naam van zijn moeder is Roepiati. Zij wordt op 25 januari 1896 te Dongbang geboren. Een stad met die naam ligt in Thailand, maar er kan ook sprake zijn van een verschrijving. Roepiati overlijdt op 2 november 1960 in Zwolle. Haar man is al eerder gestorven, in 1951 te Jakarta. Van 'Boy' Meeng is bekend dat hij vijf jaar naar de Technische School gaat, vermoedelijk in midden-Java. In 1941 wordt het ook in Nederlands-Indië oorlog. Als het Japanse leger op 7 december 1941 de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor (Hawaï) vernietigt, en tegelijkertijd in Thailand en Malakka landt, verklaart Nederland een dag later de oorlog aan Japan en kondigt het een algemene mobilisatie aan. Op 1 januari 1942 moet Frans naar Surabaya. Hij komt er als dienstplichtig ('milicien') stoker 3e klasse in dienst bij de Nederlandse Marine. Vermoedelijk wordt hij op het Marine-etablissement geplaatst. Na de voor de geallieerden rampzalige slag in de Java Zee (27 februari) hoort hij bij de technici die uit Java geëvacueerd worden. Er is geen tijd te verliezen. Op 2 maart vertrekt hij met het m.s. Sloterdijk uit de nog vrije haven Tjilatjap. Goed twee weken later wordt, ondanks zware Japanse aanvallen op de vluchtende Nederlandse schepen, Melbourne in Australië bereikt. Van daaruit reist Frans via Kaapstad naar New York aan boord van de passagiersreus Queen Elizabeth die door de Engelsen tot troepenschip is omgebouwd. Tijdens deze overtocht wordt hij ingedeeld bij het afweergeschut. Op 19 mei komt het schip in New York aan. Hij reist vervolgens naar New Orleans. Meeng komt nu terecht op een 'Higgins'-onderzeebootjager (H-7) die op 26 augustus samen met vier collega-jagers in Curaçao is. Daar wordt hij op de marinebasis Parera gestationeerd. Hij werkt er als stoker en later stoker-olieman bij de Dienst Torpedo-motorboten. De H-7 en H-8 in New Orleans voor vertrek naar Curaçao. Bron: www.maritiemdigitaal.nl Als Frans Meeng op 4 juli 1944 in Willemstad scheep gaat voor de reis naar Engeland en het Europese oorlogsgebied is hij 'stoker' ofwel machinist ('fireman') 1ste klasse bij de Koninklijke Marine. Hij wordt direct na aankomst in Engeland door het Marine-hoofdkwartier in Londen aan boord van de vroegere mijnenlegger Hr. Ms. Medusa geplaatst. Het schip doet dan dienst als hulpwachtschip van het Depotschip Hr. Ms. Stuyvesant in de kleine haven Holyhead (Wales). Daar blijft hij vermoedelijk tot eind augustus 1945. Op 2 september wordt Frans de volgende oorlog ingestuurd, die tegen de Indonesische onafhankelijkheid. Hij gaat met mijnenlegger Hr. Ms. Willem van der Zaan vanuit Rotterdam naar Nederlands-Indië. Begin april 1946 wordt hij aan boord van de kruiser Hr. Ms. Jacob van Heemskerck geplaatst en goed twee maanden later van Hr. Ms. Jan van Brakel. Dit is het moederschip van de mijnendienst. Zijn demobilisatie is op 1 maart 1948 in Nederlands Indië (Batavia). Voor zijn rol tijdens de tweede wereldoorlog ontvangt Frans op 12 juli 1947, het Oorlogsherinneringskruis met de gesp voor 'Krijg ter Zee 1940-1944'. In 1949 is Frans Meeng nog in Surabaya, want hij trouwt er op 9 maart met de 22-jarige Maud Joosten (Surabaya, 11 jan. 1927). Het echtpaar gaat kort daarna naar Nederland en woont enige tijd in Drunen en Amstelveen. Na afloop van zijn diensttijd gaat Meeng bij de technische dienst van de KLM werken. Op 14 januari 1962 emigreert het echtpaar naar San Mateo, een voorstad van San Francisco, Verenigde Staten. Vier maanden later, op 44-jarige leeftijd, overlijdt Frans Meeng. Hij laat geen kinderen na. Maud Meeng-Joosten keert na zijn dood terug naar Nederland en vestigt zich in Den Haag. 6. Wulferd Harry van Meerveld (Paramaribo, 26 dec. 1919 - Barneveld, 21 nov. 2003) Wulferd wordt geboren als zoon van Antoinette Dolstra (1896-1967) en Otto van Meerveld (1889-1933). Ook hij komt via New York, Engeland en Frankrijk in oktober 1944 in Zeeuws-Vlaanderen terecht, waar hij deelneemt aan de Slag om de Scheldemond. Na de bevrijding trouwt hij op 11 oktober 1945 te Terneuzen met Wilhelmina Jansen uit Axel. Het huwelijk wordt in 1948 weer ontbonden. In 1956 trouwt hij te Leiden met Catharina Nieuwenhuisen (1920). Zij komt in 1991 te overlijden. Er zijn uit beide huwelijken geen kinderen. Van de carrière van Wulferd van Meerveld is weinig bekend. Hij overlijdt op 21 november 2003 in Barneveld. 7. Christiaan ('Chris') Rijnhard Menig (Plantage Topibo, Boven Para, 6 jan. 1917 - Middelburg, 28 april 2009) Chris wordt geboren op de plantage Topibo, huisnummer 5, als zoon van Lucretia Bertholina Menig (18 nov. 1890). De plantage ligt bij de bovenloop van de Para-kreek, ong. 35 km zuidelijk van Paramaribo. Volgens de volkstelling uit 1921 is Lucretia het tweede kind in een gezin met nog twee dochters en drie zonen. Haar ouders zijn Markus Hendrik Menig (plantage Overtoom, 1856) en Anna Klaartje Napoleon (plantage de Drie Gebroeders, 1865). Christiaan komt niet op de lijsten voor.(noot 8). Als hij leerplichtig is, gaat Chris bij een tante in Paramaribo wonen zodat hij naar school kan gaan, hetgeen op Topibo niet mogelijk is. Zoals zoveel werkzoekenden uit Suriname gaat hij waarschijnlijk in de jaren dertig van de vorige eeuw naar Curaçao. Chris wordt beveiliger bij de raffinaderij van Shell. Daarna tekent hij als vrijwilliger voor het Korps Mariniers. Net als de andere opvarenden van de 'Cottica' komt Chris Menig via de VS, Engeland en Boulogne-sur-Mer in oktober 1944 in Terneuzen terecht. Hij neemt deel aan de Slag om de Scheldemond. Op 13 maart 1946 trouwt Chris met de dan 21-jarige Pieternella ('Nelly') Schalk uit Terneuzen. Het paar krijgt vijf kinderen. Chris Menig wordt gedwongen ingezet bij de politionele acties in Indonesië en heeft het daar een heel leven moeilijk mee gehad. Hij is wel tot aan zijn pensionering, in de rang van sergeant-majoor, marinier gebleven. Chris overlijdt op 28 april 2009 op 92-jarige leeftijd in Middelburg. Nelly sterft op 6 augustus 2010. 8. Marinus van Niel (Peperpot, 21 juni 1910 - Rotterdam, 29 maart 1991) Marinus wordt geboren in Peperpot als zoon van Friderich Charles André van Niel en Bok Midem. De plantage Peperpot, zuidelijk van Meerzorg en schuin tegenover Paramaribo, behoort tot de oudste plantages van het land. Friderich van Niel, in 1903 opzichter van de Cultuurtuin in Paramaribo, en buitengewoon agent van politie in de nabijgelegen wijk Wolffenbuttel, is er dan veldopzichter.(noot 3) Vader had dus een leidinggevende positie. In 1937 is Marinus al in Nederland waar hij kennis zal hebben gemaakt met zijn toekomstige Rotterdamse bruid. Vanaf september 1939 verblijft hij op Cura231;ao. Daar is Van Niel in augustus 1940 als Marinier 1e klasse verbonden aan het waldetachement mariniers, dat de kustbatterij bedient. Twee maanden eerder trouwt hij, waarschijnlijk 'met de handschoen' of per volmacht. Zijn vrouw is de elf jaar jongere Johanna Maria Zaanen (1921) uit Rotterdam. Het echtpaar krijgt twee dochters en een zoon. De Bullenbaai met installaties van de Curacao Oil Terminal. Bron: www.curacao-encyclopedie.com In de vroege ochtend van 19 april 1942 neemt een Duitse onderzeeboot, de U-130 onder bevel van de Kapitein Luitenant-ter-Zee Ernst Kals, de opslagtanks van de raffinaderij bij Bullenbaai onder vuur. Van Niel, als 31-jarige commandant van de kanonniers bij de baai, wacht geen instructies af en beantwoordt onmiddellijk het vuur. Dit doet Kals besluiten de wateren rond Curaçao snel te verlaten. De beschieting van de U-130 veroorzaakt geen ernstige schade aan de opslagtanks of brand, hetgeen tot een ramp had kunnen leiden, en Van Niel wordt onmiddellijk gepromoveerd tot Korporaal der Mariniers. De promotie zou na een incident zijn teruggedraaid. Als korporaal nog gaat hij, als aanvoerder van zeven Surinaamse en een Antilliaanse marinier, op 4 juli 1944 aan boord van de ss Cottica. Hoewel hij onderofficier is, reist hij met hen samen tweede klasse. Treffend voor de mentaliteit is de bijnaam die Marinus van Niel indertijd vanwege zijn donkere huidskleur bij blanke officieren zou hebben gehad: 'Sneeuwwitje'.(noot 4) Evenals andere mariniers van de Cottica landt van Niel in september-oktober 1944 bij Boulogne-sur-Mer, Frankrijk, en wordt hij in Zeeuws Vlaanderen ingezet bij de Slag om de Scheldemond. Na de oorlog is hij verbonden aan de Marinierskazernes te Bergen op Zoom, Rotterdam, Uden, Katwijk en Doorn. Marinus blijft marinier tot het bereiken van zijn pensioen. Hij overlijdt te Rotterdam op 29 maart 1991. 9. Humphrey Michael Ferdinand Renar (Paramaribo ca. 1923 - 22 jan. 2008) Humphrey Renar wordt omstreeks 1923 in Paramaribo geboren. Hij is hoogstwaarschijnlijk op Curaao bij het Korps Mariniers gekomen en vervolgens met de andere Surinaamse mariniers van de ss Cottica via de VS, Engeland en Frankrijk in Terneuzen beland. Hij is daar vermoedelijk getrouwd met Elisabeth Maria Johanna de Fouw (1920), afkomstig uit Terneuzen. Ook moet hij enige tijd in Amsterdam gewoond hebben. Humphrey Renar overlijdt op 22 januari 2008 in Paramaribo. 10. George Albert Donald Wijngaarde (Paramaribo, 27 febr. 1923 - Vlaardingen, 2005) Huwelijksfoto George Wijngaarde en Pieternella van Boven (1945). Coll. Mariniersmuseum (marinedigitaal.nl) George wordt geboren in de hoofdstad van Suriname als zoon van Betsy Pauline Wijngaarde. Evenals zijn collega-mariniers van de ss Cottica komt hij in september-oktober 1944 aan land in Boulogne-sur-Mer en wordt vanuit Terneuzen betrokken bij de gevechten om de Scheldemond. In december 1945 treedt hij in Terneuzen in het huwelijk met Pieternella van Boven (1926). Zij krijgen twee zonen en twee dochters. George Wijngaarde (l) richt de afdeling op de marinierskazerne in Bergen op Zoom (1945) Coll. Mariniersmuseum (marinedigitaal.nl) Wijngaarde blijft in Nederland en werkt als korporaal onder meer op de marinierskazerne van Bergen op Zoom (1945, zie foto). Hij wordt ingezet bij de politionele acties in Indonesië. Zijn Nederlandse paspoort krijgt hij op 3 mei 1947 in Surabaya, als korporaal. In de periode 1958-1962 neemt hij deel aan de strijd om Nieuw Guinea. George Wijngaarde blijft tot aan zijn pensionering bij het korps. Adjudant der Mariniers George Wijngaarde op bureau Oostplein in Rotterdam (1970). Coll. Marinemuseum marinedigitaal.nl Wijngaarde wordt uiteindelijk adjudant. Hij overlijdt in 2005 te Vlaardingen. 11. Cornelis Macarius [Cornelio Macario] de Windt (Willemstad, 1926) Als enige Antilliaan en de jongste van de Cottica-mariniersgroep reist Cornelio met zijn collega's via New York, Engeland en Boulogne-sur-Mer naar Terneuzen. Van zijn latere carrière is weinig bekend. Hij is mogelijk teruggekeerd naar Curaçao en zou daar dienst hebben genomen bij de politie. Hij is waarschijnlijk dezelfde persoon als de Cornelio Macario de Windt, die genoemd wordt in het boek van Liesbeth van der Horst, Oorlog in de West (Verloren, 2004, p. 64). N.B. Hennij Adolf Arlaud (17 februari 1919- 30 augustus 2000) Deze Luitenant ter Zee der Mariniers komt voor op een foto uit 1970, samen met vier andere personen van Surinaamse of Antilliaanse afkomst die in de Koninklijke Marine hebben gediend. Twee van hen waren op de ss Cottica, H.E.D. Dissels en G.A.D. Wijngaarde. Hennij Arlaud is een zoon van Nicolaas Jean Arlaud (Boven Commewijne, 15 dec 1871) en Catharina Leentje Doornkamp (Boven Commewijne, 19 nov 1881).(noot 10). N.J. Arlaud was in 1910 eigenaar van de plantage Hazard aan de bovenloop van de rivier de Commewijne. Zuidelijk ervan ligt momenteel nationaal park Copi. De familie Doornkamp woonde in de slaventijd, 19e eeuw, op deze plantage. Hennij was getrouwd met Johanna Beatrice Rozenblad (Paramaribo, 1920). Arlaud overlijdt in Voorschoten in 2000. V.l.n.r. luitenant ter zee der 2e klasse Hennij Adolf Arlaud, een burger, luitenant ter zee 2e klasse Hedwig E.D. Dissels, een burger, adjudant der mariniers George A.D. Wijngaarde. Collectie www.marinedigitaal.nl Noten 1. De Koninklijke Marine in de Tweede Wereldoorlog, deel III: De strijd in de Caraïbische wateren, hfdst.7, p.20. Den Haag, Bureau Maritieme Historie, 1955 (afgekort: Marinemonografie Curaçao en Suriname) 2. Zie http://www.convoyweb.org 3. Zie De Almanak voor Suriname 1904, 1915 en 1916 op www.dbnl.org en 'Onze West' (22 aug. 1903) in: Nieuwsblad Uit en Voor Suriname, 62.41.28.253/cgi-bin/imageserver/imageserver.pl 4. C.J. van Asbeck, destijds de 'Oudst Aanwezend Zeeofficier' te Curaçao, suggereert dit voor de Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 (1956) 5. http://sges.heritagesuriname.org 6. www.go2war2.nl; www.netherlandsnavy.nl 7. http://www.prinsesirenebrigade.nl/engelandvaarders.htm 8. http://www.pinasroots.nl/plantages/plantage topibo - bewoners 1921.html 9. Was er op 22 mei 1950 een eerder huwelijk, met Mavis Irene Kross? www.kross.biz/page4.php 10. Adresboek Suriname 1910 zie www.dbnl.org; over Doornkamp zie www.docstoc.com Zeevarenden Nederlandse Koopvaardij genoemd op de plaquette van het oorlogsmonument te Paramaribo KNSM-monument te Amsterdam (foto: www.geocities.com) Op het KNSM-monument in Amsterdam, KNSM-laan 311, bij de entree naar de Kompaszaal, staan 247 namen. Van de 29 Surinaamse namen die de plaquette in Paramaribo noemt, staan er 25 ook op dit monument. De Nederlandse regering had al in de jaren dertig bij wet geregeld dat in geval van oorlog de Nederlandse scheepsruimte opgeëist kon worden. De Shipping, een regeringscommissie in Londen, hield toezicht op de reis en lading. Zo pendelde Gerbrand Broeder als lid van de merchant navy jarenlang tussen Groot-Brittannië en Afrika; munitie op de heenweg en palmolie op de terugweg. In totaal hadden de geallieerden 600 zeeschepen en 200 kustvaarders, varend onder Nederlandse vlag, tot hun beschikking. Ruim 18.000 bemanningsleden bevolkten deze schepen. Van hen hadden 12.000 de Nederlandse nationaliteit. Omgekomen Surinaamse zeevarenden Nederlandse Koopvaardij - klik op de foto om te vergroten (foto: Volkert Laurens Laan). De verliezen waren groot. Bijna de helft van de schepen ging verloren en ruim 3.000 opvarenden lieten het leven.' (De Volkskrant, Bart Jungmann, 3 mei 2006). K.W.L. Bezemer, auteur van een standaardwerk over de koopvaardij in WOII, schrijft dat 387 Nederlandse schepen verloren gingen, waarbij ongeveer 2.100 bemanningsleden omkwamen. Het aandeel van de Nederlandse koopvaardij bij de bevoorrading van Engeland en de verschillende fronten was zee belangrijk (Geschiedenis van de Nederlandse koopvaardij in de Tweede Wereldoorlog, Agon 1990 - zie www.dynamicdeezign.be/forum). Hieronder volgen de namen van de 30 zeelieden die op het monument in Paramaribo staan, met aanvullende informatie. A. Alie, C.E.L. Boldewijn, J.A. Olff en W.A. Vrieze worden niet op het KNSM-monument vermeld. Ook is Max Chateau opgenomen, opvarende van de ss Hobbema, maar niet vermeld op de twee genoemde monumenten. A.J.H. van Aksel (oorlogsmonument Paramaribo: Askel, KNSM-monument Aksel) ss Simon Bolivar (Bron: wrecksite.eu) Alfred Johan Hendrik van Aksel (Paramaribo, 26-10-1903) was matroos op de ss Simon Bolivar (1927, KNSM). Hij stierf op 18 november 1939 aan boord van dit passagiersschip, of verdronk in Het Kanaal. De luxe oceaanstomer, met 400 mensen aan boord, van wie 129 bemanningsleden, was op weg van Amsterdam naar Paramaribo. Het schip, dat een veilige route volgde, liep ter hoogte van Harwich op twee zeemijnen. Engeland was sinds 1 september in oorlog met Duitsland en de mijnen waren door de Duitsers in de monding van de Theems gelegd. Door de explosies, tien minuten na elkaar, kwamen veel mensen direct om het leven, ook kapitein H. Voorspuiy. Daarnaast raakten reddingsboten en sos-apparatuur onklaar. Korte tijd na de explosies zonk het schip. 84 mensen stierven, of zelfs 102 (volgens wrecksite.eu). Onder hen waren 24 kinderen. Van de bemanning kwamen minstens 22 personen om, onder wie Alfred van Aksel (36). H.M. Mecidi was het tweede Surinaamse slachtoffer (zie onder). De ramp maakte grote indruk in het neutrale vaderland. Bronnen: www.kroonvaarders.nl/bolivar/simon-bolivar.htm www.wrecksite.eu/wreck.aspx?1865 www.ogs.nl (van Aksel) A. Alie (niet op KNSM-monument) ss Van Riebeeck (Bron: www.maritiemdigitaal.nl) Van de heer A. Alie is weinig bekend. Hij was een van de 12 of 13 bemanningsleden van het koopvaardijschip Van Riebeeck dat op 8 januari 1942 onverhoeds door een Japanse onderzeeër werd aangevallen. Zijn rang was 2de mandoer, opzichter. Het ss Van Riebeeck (Koninklijke Pakket Maatschappij, KPM, 1902) was op weg van Pasuruan, bij Surabaya, naar Singapore. Het schip voor langs de zuidkust van Java. Ten zuidwesten van Ciacap (Tjilatjap) werd het schip met geschutsvuur aangevallen door de I-56 (Ohashi), en tot zinken gebracht. Het gebeurde op 8 januari 's avonds. Er zijn geen overlevenden bekend. Nederland had Japan op 8 december van het jaar ervoor de oorlog verklaard. De eerste grote aanval op Nederlands-Indië zou op 10 januari plaatsvinden, te land, op Tarakan in Celebes. De actie tegen de Van Riebeeck, en 's morgens in dezelfde omgeving al op het ss Van Rees, ging daaraan vooraf. Van de tien opvarenden die op de site van de Oorlogsgravenstichting vermeld staan, is alleen bij de heer Alie de geboorteplaats bekend: Suriname. Bronnen: scheepvaartnieuws.blogspot.nl/2013_01_08_archive.html www.combinedfleet.com/I-156.htm www.ogs.nl beeldbank.amsterdam.nl/beeldbank/weergave/record/?id=010179000009 W.H. Beeldstroo (oorlogsmonument Paramaribo: Beelds) ss Telamon (Bron: www.wrecksite.eu) Wilfred Hugo Beeldstroo (Paramaribo, 20-8-1922) was bediende op het vrachtschip Telamon. Het ss Telamon (KNSM, 1928) was op 24 juli 1942 onder kapitein C.G. Niemann en 36 andere bemanningsleden op weg van Brits Guyana naar Trinidad. Rond het midden van de af te leggen reis werd het schip aangevallen door de Duitse onderzeeër U-160. Het werd om kwart voor twee 's morgens vooraan, stuurboord, getroffen door een torpedo. Binnen drie minuten brak de Telamon in tweeën en zonk. Een deel van de bemanning, 14 personen, kon zich op vlotten in veiligheid brengen en werd later door een Brits vrachtschip gered. De andere 23 opvarenden, de kapitein inbegrepen, verdronken. Bij hen was Wilfred Beeldstroo, de jongste van de bemanning (19). Onder de andere verdronken bemanningsleden bevonden zich nog zes Surinamers: H.H. van Exel, E.G. Muller, Naarendorp, A.C.A. Parisius, R.C. Rolador en A.G. Woiski. Humphrey van Exel en Reinier Rolador waren nog geen twintig. Zie meer over hen hieronder. Bronnen: www.uboat.net/allies/merchants/crews/ship1961.html www.ogs.nl www.wrecksite.eu/wreck.aspx?59138 M.P. Bijnaar s.s. Amazone (Bron: www.arendnet.nl) Marius Petrus Bijnaar (vermoedelijk Paramaribo, 25-5-1906) was matroos op het ss Amazone. Het KNSM-schip (1922) onder kapitein J.P. Giltay was eind april 1942 met een lading van voornamelijk koffie en olie van Cura çao onderweg gegaan naar New York. Er waren 25 personeelsleden aan boord, onder wie één bewapende marinier. De reis ging via Haïti (29 april) naar Key West. Op 6 mei 1942, 9.35 uur, langs de kust van Florida ter hoogte van St. Lucie, werd het schip aan bakboordzijde getroffen door een torpedo. De aanval kwam van een Duitse onderzeeër, de U-333. De Amazone zonk binnen twee minuten. 11 mensen werden opgepikt door de Amerikaanse onderzeebootjager PC-484 en naar Miami gebracht. De 14 anderen, onder wie Marius Bijnaar, verdronken. Nog twee andere slachtoffers kwamen uit Suriname: Eduard Moore en Edwin Stelk (zie onder). Zes overledenen kwamen uit Curaçao, drie uit Bonaire. Daarnaast kwamen een matroos uit Venezuela en een marinier uit Nederland (Dordrecht) om het leven; de marinier Jan Kip. Voor de negen Antilliaanse slachtoffers zie onder de Antillen. C.E.L. Boldewijn (niet op KNSM-monument, evenmin op uboat.net of op ogs.nl) Max Chateau (niet op monumenten Paramaribo en KNSM) ss Hobbema (Bron: www.uboat.net) Max Chateau (Paramaribo, 27-12-1913) was 4de machinist aan boord van het ss Hobbema. Dit van oorsprong Amerikaanse schip (1918) was in mei 1942 door het Britse Oorlogstransport aan de Nederlandse regering geschonken en kreeg toen zijn schildersnaam. met een bemanning van 44 leden vervoerde het onder kapitein Arie van Duijn eind oktober begin november 1942 zevenduizend ton algemene vracht en munitie van Newport News (Virginia) via New York naar Belfast. De Hobbema voer in konvooi (SC-107). Even na middernacht, op 4 november, deed de Duitse duikboot U-132 een aanval op het konvooi, dat ruim 600 km onder Groenland voer. Hierbij werden drie schepen geraakt: de Hobbema, de Empire Lynx en de Hatimura. Een torpedo trof de Hobbema in de machinekamer. De motor viel stil, het licht ging uit en het schip begon te zinken. 16 bemanningsleden lukte het op reddingsboten en -vlotten van het schip te komen. Zij werden later opgepikt door de Amerikaanse sleepboten Uncas en Pessacus en overleefden. De kapitein en 27 andere opvarenden gingen met het schip onder. Onder hen was Max Chateau (28). Een ander Surinaams bemanningslid dat een zeemansgraf kreeg was Hugo Kerster (zie onder). Ook acht Engelsen en één Canadees waren onder de doden. Een neef van Max was Eddy Herman Chateau (zie militairen). Bronnen: www.uboat.net/allies/merchants/crews/person/63112.html www.ogs.nl R.C. Colader - zie Rolador J.D. Cruden ss Poseidon (Bron: www.geni.com) Julian Désiré Cruden (Distr. Coronie, 2-11-1913) was bediende ('waiter') op het koopvaardijschip Poseidon. De KNSM-bemanningslijst noemt hem 'klerk'. Evenals de ongeveer 30 andere bemanningsleden verdronk hij, na een Duitse torpedotreffer, in de Atlantische Oceaan bij Barbados, op 28 mei 1942 (28 jaar). Over het schip en de aanval is het volgende bekend. Dit KNSM-schip, 2000 ton, bouwjaar 1921, voer eind mei 1942 onder de van oorsprong Terschellingse kapitein Willem Klijn (1893) met een lading ballast van Trinidad naar New York. In de ochtend van 28 mei waren ze ruim 250 km noordelijk van Barbados. Bootsman Arend Bakker (ook van Terschelling) werkte al sinds 1929 op de Poseidon. Er waren naast deze twee nog 15 Nederlandse burgers aan boord, de meesten in de hogere rangen: stuurlui, machinisten, marconist of hofmeester. Er was bovendien een kanonnier van de Marine bij, de jonge Cornelis Langerhorst uit Baarn. De Poseidon had geen escorte. Het schip telde daarnaast 11 Nederlandse 'onderdanen'. Ze waren afkomstig uit Suriname (5), Bonaire (3) en Cura çao (3). De Surinamers werkten in verschillende functies, de Bonairianen hoofdzakelijk als matroos en de Cura çaoenaren leverden de kok. Op de bemanningslijst van de Kroonvaarders-site staan nog drie matrozen. C.B. Rafael is bekend van een ander schip, het ss San Nicolas. C. Millan kwam uit Cura çao of Bonaire. A. Basden was een Britse onderdaan, uit Bermuda. De laatste twee namen ontbreken in de andere bronnen. Met deze drie erbij komt de bemanning van het ss Poseidon uit op maximaal 31 personen. De door mij (ed.) geraadpleegde bronnen gaan uit van 32. Ik kan maar 28 bemanningsleden vinden. Op 28 mei 1942 rond 5 uur 's morgens werd het schip aangevallen door de Duitse onderzeeër U-155 onder bevel van Adolf Cornelius Piening (1910), maar de torpedo's misten. Om half zes ondernam de Leutnant-Kapitän een tweede aanval. De kanonnier kon niets uitrichten. De Poseidon werd bij de mast geraakt. Kort hierop explodeerde de ketel en begon het schip bij de achtersteven te zinken. Alle bemanningsleden kwamen om het leven. Andere Surinaamse slachtoffers waren C.L. Emnes, J.P. Flu, E.M. Klooster en L.C. Smiet (zie onder). Voor de zes slachtoffers uit Bonaire en Cura çao zie het hoofdstuk Antillen. Bronnen: www.kroonvaarders.nl/oorlog/poseidon.html (bemanningslijst KNSM) www.uboat.net/allies/merchants/crews/ship1714.html (bemanningslijst 2) www.ogs.nl (slachtoffersite Oorlogsgravenstichting) www.4en5mei.nl/herinneren/oorlogsmonumenten/monumenten_zoeken/oorlogsmonument/1510 (namen KNSM-monument) Jan Rozenburg, Herdenking Cura çao 70 jaar in oorlog, Amigoe (18-2-2012) www.amigoe.com (namen van 150 Antilliaanse slachtoffers) Johan van der Wal. 'We vieren het pas als iedereen terug is': Terschelling in de Tweede Wereldoorlog (2007). Bijlage 1. dissertations.ub.rug.nl M. Elmont ss Triton (Bron: www.maritiemdigitaal.nl) Max Elmont (Paramaribo, 8-2-1923) was matroos op het ss Triton dat, komend van Demarara (Brits Guyana), op 28 mei 1942 de haven van Trinidad verliet op weg naar New York. Het schip (KNSM, 1928) nam onder kapitein Barteld van Dijk ongeveer de route van het ss Poseidon (zie J.D. Cruden), dat die ochtend door een Duitse onderzeeër tot zinken werd gebracht. De lading van de Triton bestond uit bauxiet en timmerhout. Er waren 36 bemanningsleden. 29 nederlanders, onder wie enkele koloniale onderdanen, 4 Engelsen, 1 Spanjaard, 1 Venezolaan en 1 passagier uit de VS. Vermoedelijk was bediende J. Beeldstroo familie van Wilfred Beeldstroo die twee maanden later aan boord was van het ongelukkige ss Telamon. De kapitein volgde tijdens zijn route de instructies van de Britse Marine-autoriteiten. Toen op 1 juni in het oosten een lichtkogel werd waargenomen, onmiddelijk gevolgd door kanonvuur, wijzigde hij de koers 180 graden om de vermoedelijke onderzeeër te ontwijken. Maar op 2 juni om 2.55 uur werd de Triton aangevallen door de Duitse onderzeeboot U-558. Deze had vanaf de vorige avond gewacht tot het donkerste uur, omdat er op de achtersteven boordgeschut was gezien. Het vol getroffen schip vloog in brand. De kapitein probeerde alsnog op volle snelheid te ontsnappen en riep per radio hulp in. Het boodgeschut vuurde intussen terug, maar werd snel uitgeschakeld. De Duitsers wisten door de storing ook het radioverkeer onmogelijk te maken. In deze situatie besloot de kapitein alle verzet te staken en beval de opvarenden om de Triton in de drie overgebleven reddingsboten te verlaten. Vier bemanningsleden, onder wie de kanonnier, werden vermist en waren vermoedelijk door brand of kogels omgekomen. Kapitein Krech van de U-558 liet het vuren nu hervatten en rond 4 uur verdween de Triton brandend in de golven. Het gebeurde op 470 km ten zuidwesten van de Bermuda's. Hierna naderde de onderzeeër de reddingsboten. Kapitein van Dijk en de aanspreekbare bemanningsleden werden ondervraagd, aanvankelijk in het Engels. Toen bleek dat Van Dijk ook Duits sprak werd het contact beter. Van Dijk vroeg hulp voor de gewonden. Toen bleek dat het boordgeschut niet in zijn opdracht op de U-558 had geschoten, verleenden de Duitsers inderdaad hulp. Ze zochten mee naar overlevenden. Het lijk van 1ste machinist J.P.J. Lensorf werd gevonden, bij een vernield vlot. Ook gaven ze aanwijzingen om aan land te komen, in Puerto Rico. Tijdens de tocht daarheen stierf de 2de machinist J. de Graaf - hij kreeg een zeemansgraf. Na drie dagen, op 5 juni, werden de overlevende bemanningsleden en de kapitein opgepikt door het Amerikaanse koopvaardijschip Mormack Port. Het bracht hen naar New York waar ze op 9 juni aankwamen. De gewonden werden naar het Marine Hospital op Staten Island vervoerd. Het dodental kwam uit op 6. Allen Nederlanders of onderdaan, behalve de Portugese matroos J. da Silva. Voor hen allen geldt als sterfdatum 2 juni. Max Elmont was het enige Surinaamse slachtoffer (19 jaar). Bronnen www.uboat.net/allies/merchants/crews/ship1714.html www.kroonvaarders.nl/oorlog/triton.htm www.ogs.nl C.L. Emnes Cornelius Leonard Emnes (Distr. Beneden Para, 28-3-1916) was stoker op het ss Poseidon (KNSM). De KNSM-bemanningslijst noemt hem matroos, 'able seaman' zegt de uboat-lijst. Evenals de ongeveer 30 andere bemanningsleden verdronk hij, na een Duitse torpedotreffer, in de Atlantische Oceaan bij Barbados, op 28 mei 1942 (26 jaar). Zie bij J.D. Cruden voor meer bijzonderheden. H.H. van Exel (Exzel op KNSM-monument) Humphrey Hartwich van Exel (Paramaribo, 28-3-1916) was dekjongen aan boord van het stoomschip Telamon (KNSM) toen dit op 24 juli 1942 op weg naar Trinidad werd getroffen door een Duitse torpedo. Hij hoort bij de 17 verdronken bemanningsleden van wie de namen bekend zijn. Humphrey was de jongste (18 jaar). Zie bij W. Beeldstroo voor meer bijzonderheden. J.P. Flu Johan Philip Flu (Paramaribo, 7-5-1912) was stoker op het ss Poseidon (KNSM). Evenals de ongeveer 30 andere bemanningsleden verdronk hij, na een Duitse torpedotreffer, in de Atlantische Oceaan bij Barbados, op 28 mei 1942 (30 jaar). Zie boven bij J.D. Cruden voor meer bijzonderheden. In het Nederlandse verzet speelden de medici P.C. Flu en zijn zoon Henri Flu een belangrijke rol (zie onder). H.H.W. Gesser ss Bodegraven (foto: www.dynamicdeezign.be) Harry Hugo Walther Gesser (Paramaribo, 31-1-1898) was olieman op het ss Bodegraven (KNSM). Op dit schip vluchtte op 16 mei 1940 kunsthandelaar Jacques Goudstikker uit IJmuiden naar Engeland, met bestemming Zuid-Amerika; hij stierf op het schip door een val in het ruim. In juli 1944 ging het schip onder kapitein B.A. Molenaar vanuit Beira (Mozambique) via Durban in Zuid-Afrika naar Engeland. Het vervoerde onder andere voedsel en koper. Op 2 juli om 1.30 uur, 200 mijl ten zuiden van Monrovia (Liberia) werd de Bodegraven door een torpedo van de Duitse onderzeeboot U-547 bij de machinekamer geraakt. Het schip begon na 12 minuten te zinken. De 63 bemanningsleden en de 48 passagiers wisten zich in de drie onbeschadigde reddingsboten te zetten. De Duitsers ondervroegen hen en namen de kapitein mee als gijzelaar. Eén reddingsboot kwam terecht bij Grand Bassa in Liberia, de inzittenden van de andere twee werden door marinevaartuigen opgepikt. In Freetown (Sierra Leone) werden de 102 overlevende geteld. Men miste 6 passagiers en 3 bemanningsleden. De 4de machinist (NL), de brandweerman (Brits) en de olieman Harry Gesser, hadden op het moment van de aanval benedendeks dienst gedaan. De datum van hun overlijden is vastgesteld op 2 juni 1944. De passagiers waren op een Britse na, Zuid-Afrikanen. Bronnen: www.uboat.net/allies/merchants/crews/ship3278.html www.ogs.nl nl.wikipedia.org www.wivonet.nl/knsmwarp1.htm H.W.M. Kerster Hugo Willem Marinus Kerster (Beneden Commewijne, 8-12-1912) was 'tremmer', kolensjouwer en hulpstoker, op het ss Hobbema. Met een bemanning van 44 leden vervoerde het onder kapitei Arie van Duijn eind oktober begin november 1942 zevenduizend ton algemene vracht en munitie van Newport News (Virginia) via New York naar Belfast. Even na middernacht, op 4 november, deed de Duitse duikboot U-132 een aanval op het konvooi, dat ruim 600 km onder Groenland voer. Hierbij werd ook de Hobbema geraakt. Hugo Kerster (29) was een van de 28 vermisten. Zie bij Max Chateau voor meer bijzonderheden. E.M. Klooster Eduard Marius Klooster (Paramaribo, 2-10-1894) was olieman, 'greaser', op het ss Poseidon (KNSM). Evenals de ongeveer 30 andere bemanningsleden verdronk hij, na een Duitse torpedotreffer, in de Atlantische Oceaan bij Barbados, op 28 mei 1942 (47 jaar). Zie bij J.D. Cruden voor meer bijzonderheden. J.E. Markiet ss Ceres (foto: www.dynamicdeezign.be) John E. Markiet was 'messroom'-bediende aan boord van het stoomschip Ceres van de KNSM dat op 4 maart 1943 in konvooi uit New York vertrok naar Curaçao. Op 2½ dag van de bestemming maakte men uit seinen van een ander schip in het konvooi op dat een aanval dreigde. Die vond inderdaad op 13 maart plaats. Stuurhuis, kaartenkamer en radioseinhut werden getroffen en de Ceres begon te zinken. Bemanning en passagiers gingen in reddingsboten en op vlotten. Daarbij kwam een aantal personen in het water. Van hen werden John Markiet, evenals een collega, niet meer gevonden. De overigen werden door een oorlogsschip opgepikt en op dezelfde dag nog op Curaçao afgezet. De site van uboat.net kent alleen de naam van de kapitein, H.C. Elderenbosch. Bron: www.kroonvaarders.com/oorlog/ceres.htm A.J. Mecidi Anton Johan Mecidi (Paramaribo, 19-10-1903) was volgens oude gegevens olieman op een koopvaardijschip. Dit blijkt de oceaanstomer ss Simon Bolivar te zijn geweest. Hij was stoker en een van de 129 bemanningsleden. Het schip liep op 18 november 1939 op twee Duitse zeemijnen, in de monding van de theems. De explosies veroorzaakten enorme schade en het schip zonk. Ook Anton Mecidi (36), onder in het schip, overleefde het niet. Zijn naam staat niet bij de 21 opvarenden die de site van de Oorlogsgravenstichting noemt. In totaal kwamen 84 of 105 mensen om het leven. Zie bij A.J.H. van Aksel voor meer bijzonderheden. Bron: www.ogs.nl E.E. Moore Eduard Eugene Moore (Paramaribo, 21-3-1920) was bediende op het ss Amazone. Het KNSM-schip (1922) was eind april 1942 van Curaçao onderweg naar New York. Op 6 mei 1942, werd het schip aan bakboordzijde getroffen door een torpedo. De aanval kwam van een Duitse onderzeeër, de U-333. De Amazone zonk binnen twee minuten. Eduard (22) verdronk, evenals 13 andere bemanningsleden. Zie bij M.P. Bijnaar voor meer bijzonderheden. E.G. Muller Erik Gordon Muller (Paramaribo, 19-10-1913) was klerk aan boord van het ss Telamon (KNSM), toen dit op 24 juli 1942 op weg naar Trinidad werd getroffen door een Duitse torpedo. Hij hoort bij de 17 verdronken bemanningsleden van wie de namen bekend zijn. Hij werd 28 jaar. Zie bij W. Beeldstroo voor meer bijzonderheden. A.W.I. Naarendorp (oorlogsmonument Paramaribo: Naardendorp Anton William Isidor Naarendorp (Distr. Cottica, 20-6-1910) was 'tremmer' ofwel kolensjouwer en hulpstoker, aan boord van het ss Telamon (KNSM), toen dit op 24 juli 1942 op weg naar Trinidad werd getroffen door een Duitse torpedo. Hij hoort bij de 17 verdronken bemanningsleden van wie de namen bekend zijn. Anton werd 32 jaar. Zie bij W. Beeldstroo voor meer bijzonderheden. J.A. Olff (niet op KNSM-monument, evenmin op uboat.net en ogs.nl) R.R. Oostburg Graf van R.R. Oostburg (foto: www.ogs.nl) Reinhard Richard Oostburg (Paramaribo, 2 oktober 1912) was stoker op een koopvaardijschip. Hij kwam op 2 april 1942 in of nabij Durban, Zuid-Afrika, om het leven. Zijn lichaam werd aldaar begraven; zijn graf ligt op het Stellawood Cemetery. Bron: www.ogs.nl A.C.A. Parisius ss Telamon (foto: www.dynamicdeezign.be) Alexander Charles Ascanus Parisius (Paramaribo, 30 januari 1897) was stoker aan boord van het ss Telamon (KNSM). Hij vond een zeemansgraf op 24 juli 1942 (45 jaar). Het koopvaardijschip werd toen ten oosten van Trinidad getorpedeerd door een Duitse onderzeeër, de U-160. 23 opvarenden kwamen om het leven, onder hen Alexander Parisius. Zie bij W. Beeldstroo voor meer bijzonderheden. Een mogelijk familielid, Lodewijk Rudolf Arthur Parisius (1911-1963), was tijdens de oorlog jazz-musicus in Amsterdam (zie paragraaf jazz-musici). W.M. Pools (niet op de sites van uboat.net en ogs.nl) R.C. Rolador (oorlogsmonument Paramaribo: Colader, KNSM-monument: Rolader) Reinier Cornelis Rolador (Paramaribo, 30-11-1922) was matroos aan boord van het stoomschip Telamon (KNSM) toen dit op 24 juli 1942 op weg naar Trinidad werd getroffen door een Duitse torpedo. Hij hoort bij de 17 verdronken bemanningsleden van wie de namen bekend zijn. Reinier hoorde bij de jongsten (19). Zie bij W. Beeldstroo voor meer bijzonderheden. F.F. de Rooy ss Beemsterdijk (foto: www.arendnet.nl) Frederik Ferdinand de Rooy (Paramaribo, 20-12-1906) was stoker op het ss Beemsterdijk. Deze was op 26 januari 1941 op weg van Greenock naar Cardiff in het kanaal van Bristol. De Beemsterdijk werd door een geallieerde mijn ernstig beschadigd. De bemanning ging de reddingsboten in, maar omdat het schip bleef drijven ging men weer aan boord. De dag erna, op 27 januari, ging het schip plotseling hellen. Het zonk snel. 39 opvarenden verdronken, onder hen Frederik van Rooy (34). Bronnen: www.ogs.nl www.arendnet.com www.rijswijk.nl H.A. Slagtand ss Medea (Bron: www.wrecksite.eu) Harris Archibald Slagtand (Paramaribo, 4-3-1917) was stoker op het ss Medea (KNSM, 1917). Het schip, 28 bemanningsleden en geladen met onder meer 220 kisten dynamiet, was op 24 juli 1942 vertrokken uit New York en via Key West op weg naar Venezuela en Curaçao. Het voer in konvooi, WAT-13. De vroege ochtend van 13 augustus (5.07 uur) viel een Duitse duikboot het konvooi aan. Men was ter hoogte van Guantanamo (Cuba). Eerst vuurde de U-658 twee salvo's van twee torpedo's af, daarna één torpedo vanuit de achtersteven. Drie uur later, 8.05 uur, viel de duikboot opnieuw aan. De Duitse kapitein dacht twee schepen te hebben geraakt, maar alleen de Media was getroffen, al direct om 5 uur. De torpedo kwam binnen aan bakboord en veroorzaakte een grote brand. De machines vielen uit en het stoomschip zonk binnen 5 minuten. Het Amerikaanse escorteschip pikte 24 mannen op en bracht hen naar Guantanamo. Van de vijf doden zijn er vier bij naam bekend: twee matrozen en een stoker uit Curaçao (zie Antillen) en Harris Slagtand uit Paramaribo (25). Een van de vijf stierf in Guantanamo, de anderen staan te boek als vermist. Bronnen: www.uboat.net/allies/merchants/crews/person/62997.html www.ogs.nl L.E. Smiet (KNSM-monument L.C.) Leonard Eduard Smiet (Paramaribo, 3-8-1918) was bediende, 'waiter', op het ss Poseidon (KNSM). Evenals de ongeveer 30 andere bemanningsleden verdronk hij, na een Duitse torpedotreffer, in de Atlantische Oceaan bij Barbados, op 18 mei 1942 (23 jaar). Zie bij J.D. Cruden voor meer informatie. E.A.J. Stelk Edwin Arthur James Stelk (Paramaribo, 24-11-1912) was stoker op het ss Amazone. Het KNSM-schip (1922) was eind april 1942 van Curaçao onderweg naar New York. Op 6 mei 1942 werd het schip aan bakboordzijde getroffen door een torpedo. De aanval kwam van een Duitse onderzeeër, de U-333. De Amazone zonk binnen twee minuten. Edwin (29) verdronk, evenals 13 andere bemanningsleden. Zie bij M.P. Bijnaar voor meer bijzonderheden. W.A. Vrieze (niet op het KNSM-monument) J.D.L. Wikkeling (oorlogsmonument Paramaribo: J.L.D. ss Tjileboet (foto: www.dynamicdeezign.be) Johan Ludwig Daniel Wikkeling (Paramaribo, 10 december 1920) was stoker aan boord van het ss Tjileboet, van de Koninklijke Java-China Paketvaart Lijnen (KJCPL). Dit koopvaardijschip, in geallieerd konvooi varend (ON-145) van Belfast naar Bahia (Brazilië) werd op 29 november 1942 midden op de Atlantische Oceaan, 600 mijl van Sierra Leone, door de Duitse onderzeeër U-161 getorpedeerd (0.37 uur). De aanval was de dag ervoor om 9.00 uur begonnen en eerst afgeslagen. Kapitein J.W. Kroese was met artillerievuur op de duikboot afgevaren en had deze gedwongen onder te duiken. Er waren liefst 6 kanonniers aan boord. Maar de daadwerkelijke ontsnapping, in zware regenbuien, buiten het konvoor en traceerbaar door de sos-signalen, mislukte even na middernacht. De twee torpedo's van de U-161 lieten de Tjileboet exploderen. De brokstukken vielen een kilometer rond het schip. De hele bemanning, 62 personen, verdween met het schip in zee. Er waren negen Britten en een Australiër aan boord; ze waren allen, op een oudere matroos en Wikkeling (21) na, tussen de 16 en 18 jaar oud. Wikkeling was de enige Surinamer. Bronnen: www.ogs.nl; e-mail van 15 juni 2006 www.wivonet.nl/war%20kjcpl.htm www.uboat.net/allies/merchants/2478.html A.G. Woiski (monumenten Paramaribo en KNSM: Woisky) Adalbert Gustav Woiski (Paramaribo, 7-9-1908) was stoker aan boord van het stoomschip Telamon (KNSM), toen dit op 24 juli 1942 op weg naar Trinidad werd getroffen door een Duitse torpedo. Hij hoort bij de 17 verdronken bemanningsleden van wie de namen bekend zijn. Adalbert was 33 jaar. Zie bij W. Beeldstroo voor meer bijzonderheden. Adalbert Woiski was een oudere broer van Max Woiski sr. (1911-1981), die tijdens de oorlog jazz-musicus in Amsterdam was (zie paragraaf jazz-musici). Het gezin van Franz Woiski en Albertina Woiski-Wenner Gerdeman telde acht kinderen. Naast Adalbert en Max waren dat Daisy, Hélène, Alkma, René, Ewald en Franzje. Namen uit het verzet (26) Deel van Oorlogsmonument op Onafhankelijkheidsplein, Paramaribo 2007 Ad van den Oord noemt in 'Allochtonen van nu & de oorlog van toen' een aantal verzetsmensen uit de wereld van arbeiders en intellectuelen. Dat geldt eveneens voor de site www.suriname.nu. Sommigen staat ook op de plaquette of het toegevoegde bordje van het Surinaamse oorlogsmonument aan de Waterkant/het Onafhankelijkheidsplein in Paramaribo. Deze paragraaf maakt ook dankbaar gebruik van de informatie op de website van de Oorlogsgravenstichting, het boek 'Wereldoorlog in de West' (Liesbeth van der Horst, 2004), het Suriboek 'Sonny Boy' van Annejet van der Zijl (2006) en de website van de Nederlandse letteren. Voor Anton de Kom, Lou Lichtveld (Albert Helman) en Hugo Pos zie aparte paragrafen. Anne A. Bosschart (foto: oranjehotel.nationaalarchief.nl) Anne Anton Bosschart (Paramaribo, 5 oktober 1897). Naam op oorlogsmonument Paramaribo. Hij was directeur van een Amsterdams reclamebureau. Vanaf 1937 was hij actief tegen het opkomend fascisme. Al aan het begin van de oorlog bracht hij een groot aantal kleine illegale groepen onder één dak: het Comité Vrij Nederland (oranjehotel.nationaalarchief.nl). Op 16 december 1940 werd hij gearresteerd en naar de Scheveningse strafgevangenis overgebracht. Daar onderging hij ernstige mishandelingen. Aanvankelijk tot levenslang veroordeeld, kreeg hij in 1941 alsnog de doodstraf. De executie was op 29 september op de Bussumerheide tussen Hilversum en Laren. Zijn lichaam werd begraven op de gemeentelijke begraafplaats te Rozendaal. Op de plaquette te Paramaribo staat hij, bij de verzetsstrijders in Nederland, foutief vermeld als Anne D. Bosschart (zie boven). Hendrikus Johannes Bijleveld (Paramaribo, 17 september 1914). Bond van Surinaamse arbeiders in Nederland. Hij was een Surinaams-Nederlandse metaalbewerker en nam deel aan het verzet. Bij een huiszoeking werden in zijn woning explosieven aangetroffen. Tijdens zijn gevangenschap, vermoedelijk in fort De Bilt, onderging hij ernstige mishandelingen. Bijleveld werd op 11 november 1944 in Utrecht gefusilleerd (30 jaar oud). Hij ligt op de rooms-katholieke begraafplaats St. Barbara begraven. Wilhelm Does (Suriname, ...). Bond van Surinaamse arbeiders in Nederland. Hij was met een joodse vrouw getrouwd, Jet Wallage. Hij raakte bij een verzetsactie gewond, maar niet levensgevaarlijk. Zij, joods maar gemengd gehuwd, werd gearresteerd en na enkele maanden vrijgelaten. Noville Arthur Ezechiëls (Suriname, 1910). Hij was marinier en nam in mei 1940 deel aan de gevechten tegen de Duitsers bij de Rotterdamse Maasbruggen. Ezechiëls werd actief bij de illegale Ordedienst (OD), samen met andere oud-militairen. In mei 1943 werd hij verraden en opgepakt. Hij kwam in kamp Amersfoort terecht en in verschillende Duitse kampen, maar wist te ontkomen. Abraham S. Fernandes (foto's: oranjehotel.nationaalarchief.nl) Abraham Samuel Fernandes, operator kraakinstallatie Dubbs bij de Bataafse Petroleum Maatschappij (BPM, nu Shell). Hij werd al vroeg in de oorlog lid van verzetsgroep 'De Geuzen' en stierf in de Scheveningse gevangenis. Naam op oorlogsmonument Paramaribo. Fernandes staat vermoedelijk in twee schrijfwijzen op de plaquette van 2006 genoemd: als Samuel F. Abraham en als Abraham S. Fernandes. Voor meer informatie zie het onderdeel Surinaamse joden. Paul Christiaan Flu (Suriname, 1884) had in de jaren 1908-1911 veel bijgedragen aan de verbetering van de gezondheidszorg in Suriname. In 1921 werd hij benoemd op de leerstoel tropische hygiène in Leiden. Hij was daarmee de eerste Surinaamse hoogleraar. Evenals zijn collega's professor Cleveringa en Meijers zette hij zich openlijk in voor de vrijheid van onderwijs. In augustus 1942 werd hij door de Duisters gegijzeld. Onmiddellijk na de aanslag van 3 januari 1944 op de NSB-directeur van het Gewestelijk Arbeidsbureau, dat de gedwongen tewerkstelling in Duitsland uitvoerde, werd professor Flu samen met 31 andere vooraanstaande Leidenaars naar het gijzelaarskamp St. Michielsgestel getransporteerd. Enkele andere Leidenaars werden de dag erna in Leiden doodgeschoten: een hoofd der school, de conrector van het Leids Gymnasium en de huisarts Hans Flu, zijn zoon. Later bracht men professor Flu naar kamp Vught. Hoogleraar P.C. Flu overleed, gebroken, in december 1945, zeven maanden na de bevrijding. Het Medisch-Wetenschappelijk Instituut in Paramaribo draag zijn naam. Henri H. Flu (foto: www.gymnasiumleiden.nl) Henri ('Hans') Herman Flu (Weltevreden, 6 oktobr 1912), zoon van de hoogleraar P.C. Flu*. Hans Flu kwam als jongen met zijn ouders naar Nederland, Leiden. Hij deed de middelbare school (Stedelijk Gymnasium) en studeerde er medicijnen. In 1940 werd hij huisarts, ook in Leiden. Hans was al enkele keren met de Duitse bezetter in conflict gekomen. Hij sloeg in 1941 een militair die zijn vrouw lastig viel. Later bezorgde hij veel mannen een medische vrijstelling voor de 'Arbeitseinsatz' in Duitse bedrijven. Op 4 januari 1944, tijdens het middagspreekuur werd Hans Flu gesommeerd per auto mee te gaan naar de Duitse 'Ortskommandatur'. De dag ervoor waren vijftig stadgenoten, onder wie zijn vader, gearresteerd en als gijzelaars in St. Michelsgestel vastgezet (zie boven). Op deze dag voerden de nazi's ter afschrikking drie 'Silbertanne'-moorden uit: executie op straat van bekende burgers. Behalve de arts trof met ook schoolhoofd Douma en conrector De Jong (zie www.vlietkaap.nl). Vanuit de Kommandatur werd Flu naar een auto gebracht om vervolgens, via een grote omweg om de stad, op kruising Rijksstraatweg-Endegeesterstraat, ter hoogte van 'de drie witte paaltjes', door middel van pistoolschoten te worden vermoord - aldus de reconstructie van zijn zoon Peter Flu. 'Hij was op de vlucht' verklaarde de Sicherheitspolizei. Bij zijn begrafenis mocht op last van de bezetter niet gesproken worden. Een straat bij het Academisch Ziekenhuis in Paramaribo is naar hem genoemd. Zijn naam staat op het oorlogsmonument in Paramaribo bij de verzetsstrijders in Nederland (tweemaal). Ook in Leiden is een straat naar dokter Hans Flu genoemd. Graf van Nicolaas Walter Gitz (foto: www.ogs.nl) Nicolaas Walter Gitz (Paramaribo, 18 april 1921). Nico was stuurmansleerling. Om de verplichte tewerkstelling in Duitsland te ontlopen dook hij onder in Varsseveld, bij de dames Jolink. Bij een razzia op 16 februari 1944 werd hij, samen met zes joodse onderduikers, ontdekt. Een Duitse soldaat mishandelde een van de dames Jolink. Gitz kwam tussenbeide. In het vuurgevecht dat volgde werd hij door een lid van de Landwacht doodgeschoten. Zijn graf is op het Nederlands ereveld Loenen in Apeldoorn. Zijn naam staat op het oorlogsmonument in Paramaribo bij de verzetsstrijders in Nederland (tweemaal). Ab Jüdell (foto: www.judell.nl) Ab Jüdell op latere leeftijd (foto: www.tweede-wereldoorlog.org) Ab ('Bill') Jüdell ('Alexander William van Es') (Suriname, 1925). De half-joodse Ab Jüdell ging al vroeg naar Nederland, waar hij met zijn ouders in Den Haag woonde. Ab ontwikkelde zich ondanks zijn jonge leeftijd tot een prominent lid van het Haags verzet. Hij bediende zich van verschillende schuilnamen. 'Alexander van Es' werd in 1943 gearresteerd en van de Scheveningse gevangenis naar Kamp Vught gestuurd. Daar werd hij losgekocht. De Haagse verzetsploeg was inmiddels naar Rotterdam gegaan, omdat de grond hen te heet onder de voeten werd. Ook de Arubaanse student Boy Ecury* was in 1944 lid van de Haagse Knokploegen. Op 5 november werd Boy in Rotterdam gearresteerd. Achteraf bleek de leider van de knokploeg Rotterdam-Zuid, Kees Bitter, een verrader te zijn. Tegen het eind van de oorlog was Ab ingedeeld bij de Speciale Brigade en nog later bij de Stoottroepen. Zij maakten contact met de geallieerde troepen en bereidden de overgang naar de naoorlogse periode voor. Na de oorlog vestigde Jüdell zich op advies van prins Bernhard in Suriname. Daar werd hij vertegenwoordiger van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) in het Caribisch gebied. Toen het ANP werd omgedoopt in het SNA (Surinaams Nieuws Agentschap) werd hij directeur. Jüdell speelde ook een grote rol bij de oprichting van de Bevrijdingsraad van Suriname, die onder leiding stond van Dr. Chin A Sen. De Raad werd opgericht na de Decembermoorden (8 december 1982) en verzette zich tegen de dictatuur van Bouterse. Ab Jüdell overleed op 21 november 1983 in de leeftijd van 58 jaar. Zie www.tweede-wereldoorlog.org en de website van zijn achterkleindochter Jaleesa Alicia www.judell.nl. Zij bevatten een interview van Ab met De Ware Tijd uit 1981. Uit het interview: "Ik was nog een schooljongen van een jaar of vijftien toen ik met het verzetswerk begon. Wij startten met een groep van zeven jongens uit mijn straat, allemaal in de leeftijdsgroep van 15 tot 17 jaar. Later, toen we een officiële knokploeg waren werd onze groep uitgebreid met jongens uit andere delen van Den Haag. Van de oorspronkelijke 7 jongens uit onze groep hebben er 4 de eindstreep gehaald. De andere zijn opgepakt en doodgeschoten. Een van de overlevenden kon de druk niet meer aan en raakte psychisch gestoord door de constante druk. Ik raakte al vroeg betrokken bij het verzet, eigenlijk al op de dag van de Duitse inval. Wij woonden bij het vliegveld en ik stond op het balkon naar buiten te kijken. Bij de duinen was een Nederlandse stelling. Opeens zag ik achter de duinen een stel Duitse soldaten kruipen. Ik snelde naar beneden en alarmeerde de Nederlandse jongens en zei ze naar het balkon te kijken vanwaar ik ze aanwijzingen zou geven. Vanaf het balkon schreeuwde ik en zwaaide ik met mijn armen, waarna de Duitsers het balkon onder vuur namen, zodat ik moest vluchten... Eind 1941, begin 1942 namen de Duitsers een heel andere houding aan. Razzia's waren aan de orde van de dag, meer en meer Nederlanders doken onder, hetgeen veel werk met zich mee bracht. De Haagse knokploeg was een professionele knokploeg geworden. Het ging veel verder dan het aftuigen van een paar NSB'ers. Voedselbonnen en wapens waren belangrijker. De postkantoren en distributiecentra overvielen wij doorgaans net na openingstijd of vlak voor sluitingstijd, als de kluizen niet op slot waren. Ook waren we actief bij de verspreiding van het nieuws. De uitzendingen van Radio Oranje en de BBC werden gestencild en verdeeld. Hier begon ik voor het eerst met het journalistieke werk. Ik hielp mee redigeren en verspreiden. De stencilmachines en het papier haalden wij van scholen en drukkerijen. Wij verzorgden het in veiligheid brengen van onderduikers en het verstrekken van rantsoenbonnen en geld. Het onderbrengen van onderduikers was een riskante zaak. Werd je gepakt, dan was je het haasje... Naarmate het aantal onderduikers toenam werd ook de behoefte aan geld en bonnen groter. Het aantal verzetslieden steeg sterk, waarmee ook de behoefte aan wapens toenam. De overvallen leverden maar een beperkte hoeveelheid wapens op, dus moest de Nederlandse regering in Londen helpen. Een speciaal squadron werd opgericht, dat gespecialiseerd was in nachtvliegen en droppen van containers... De droppings waren heel belangrijk, de containers zaten vol met stenguns, munitie, handgranaten, pistolen, springstoffen, sabotagemateriaal, sigaretten, chocolade, suiker en beschuiten. Soms liep het bij een dropping verkeerd af. Containers die op een verkeerde plaats neerkwamen of we werden verrast door Duitse soldaten. Het liep dan op een gevecht uit... Mijn arrestatie (in 1943) was een ongelukje. De Duitsers hielden een razzia en ik liep gewoon in hun fuik. Ik was net 18 en die avond met mijn knokploeg op stap geweest en kwam laat thuis... De Moffen namen me mee naar het politiebureau van Loosduinen en ik werd duchtig aan de tand gevoeld. Later werd ik samen met anderen overgebracht naar de gevangenis van Scheveningen, ook wel het Oranjehotel genoemd... In het Oranjehotel werd ik urenlang ondervraagd, maar bleef alles ontkennen, ik wist niets van de ondergrondse, niets van onderduikers, helemaal niets. Ondanks dat er geen greintje bewijs tegen me was, werd ik toch naar kamp Vught gestuurd... Op een zekere dag werd ik vrijgelaten en hoorde dat mijn kameraden enkele Duitsers hadden omgekocht." Iwan H. Kanteman (foto: www.verzetsmuseum.org) Iwan Hugo Kanteman (Albina, 7 januari 1908). Bond van Surinaamse arbeiders in Nederland. Hij kwam in 1933 op het hoogtepunt van de crisis als matroos naar Nederland. In 1939 woonde hij in Amsterdam waar hij onder andere als monteur werkte. Tijdens de meidagen van 1940 vocht hij in het Nederlandse leger. Vanaf 1943 was hij actief in het verzet van de Communistische Partij Nederland (CPN); hij verspreidde de illegale Waarheid, verzetspamfletten en zamelde geld in ter ondersteuning van onderduikers (Solfonds). Na verraad werd Kanteman op 10 juni 1944 gearresteerd en opgesloten in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans. Vandaar belandde hij in de kampen van Vught, Sachsenhausen en Buchenwald. Hij kwam op 19 maart 1945 in het subkamp Langenstein door uitputting om het leven. De gemeente Amsterdam-Osdorp noemde een plein naar hem. Zijn naam staat op het oorlogsmonument in Paramaribo bij de verzetsstrijders in Nederland. Leo Lashley (Suriname, 1903) studeerde medicijnen in Utrecht en werd vervolgens oogarts in Rotterdam. Hij was voorzitter van de plaatselijke artsenvereniging en protesteerde als zodanig tegen de oprichting van de nazistische Artsenkamer in 1942. Hij werd actief in het verzet en bezorgde onderduikers veilige adressen. Na verschillende arrestaties dook hij onder. Najaar 1944 hielp hij bij de spoorwegstakers en sloot hij zich bij de Binnenlandse Strijdkrachten aan. Als arts bij het Militair Gezag was hij na de oorlog betrokken bij de berechting van collaborateurs. In 1948 vestigde hij zich als art op Curaçao. Na zijn pensioen kwam hij terug naar Nederland waar hij in 1980 overleed. Leo Lichtveld (Suriname, ... - 1992). Hij had een tandartsenpraktijk aan de Zaanweg in Wormerveer en maakte deel uit van het Wormerveers verzet. Zijn verzetsnaam was Bram. In dezelfde KP-ploeg zaten Ds J. van der Hoek (schuilnaam 'Hakkie'), kapelaan de Bouvere, dhr H.P.J. Rijkenberg (schuilnaam 'Her', groepscommandant), dhr Tjemme Groot, dhr Henk de Wit, dhr Ber M. Vet, dhr Gerrit A. Gras ('Kleine Jan'), dhr Jaap Boot, dhr Jan Kee en dhr Klaas van Delft. Herman Rijkenberg was onderdirecteur van de Distributiedienst, kantoor Wandelweg, en had daarom te maken met valse en extra bonkaarten voor onderduikers. Het Wormerveers verzet stond onder leiding van Dick Bus, die net als Leo Lichtveld aan de Zaanweg woonde. De verzetsgroep uit Wormerveer op de speelplaats van school D. Bovenste rij: Siem Biersteker, C. Bruijn, Aat Biersteker, Cees Pels, J. Groenenberg, onbekend, Ber Vet, Wim Blank, Piet Gorter, Jo Klaver, Klaas van Delft, Hein Bootsman, onbekend, Pim Overman, Giel Broek, Jan Kee, Henk Zwart, Pim Gõbel. Middelste rij: onbekend, Leo Lichtveld, Corrie Koomen, Piet IJff, Herman Rijkenberg. Onderste rij: Aat de Wit, [de Goede], Jan de Wit, Nol van Herkhuizen, Freek Beekhoven, Gé van Swieten, Klaas Gorter, Wouter Kramer. Bron: www.hvwormerveer.nl Jaap Boot schrijft in zijn terugblik dat hij in 1944 de leiding had over de KP. Naast Dik Bus, Jo van der Hoek, Leo Lichtveld en Herman Rijkenberg, noemt hij Jan de Barbanson, Rinus Bibbe, Wim Blank, Jan Jobse en Jan van der Maden. Een foto van na de bevrijding toont 30 mannen en een vrouw (links van het midden). Aan haar linker zijde zou Leo Lichtveld te zien zijn. Bronnen: Wereldoorlog in de West en de heer Frits Rijkenberg (Zuid-Afrika, sept.-okt. 2009); Margo Gras (okt. 2009); website Historische Vereniging Wormerveer, www.hvwormerveer.nl; Jaap Boot, Na vijftig jaar (1995) - met dank aan Erik Schaap. Charles Desiré Lu-A-Si, (Paramaribo, 13 december 1911). C.D. Lu-A-Si (artwork: Gert Faken, SSG) Zijn naam wordt ook wel geschreven als Lo A Sji. Zijn moeder was Paulina Juliana Lu-A-Si (Paramaribo, 1880); wie zijn vader was is niet bekend. Paulina Juliana was de dochter van Margaretha Madelijntje Sympson (1859), als 4-jarig meisje uit slavernij bevrijd op plantage Berg en Dal, en de heer Lu-A-Si. Deze was vermoedelijk een Chinese contractarbeider. De godsdienst van Paulina Juliana was Nederlands-hervormd. Nederland Charles Desiré kwam in 1931 naar Nederland. Hij woonde kort in Den Haag, maar vooral in Amsterdam, waar hij in oktober 1936 trouwde met Rachel Frankfoorder (1914). Charles en Rachel gingen wonen op de Oude Zijds Achterburgwal 9 drie hoog. Daar leert Rachel majoor Alida Bosshardt goed kennen die haar later in de oorlog zal helpen. Op de huwelijksakte staat als beroep voor Charles slagwerker genoteerd, voor Rachel kantoorbediende. Zij werkte sinds 1928 bij warenhuis de Bijenkorf. Als Lu-A-Si muzikant was sluit dat aan bij een aantekening op zijn kaart in Den Haag, waar hij opgeeft, onder andere, artiest te zijn. Bij zijn aanhouding in 1941 is zijn beroep elektrisch lasser. Het echtpaar kreeg op 6 februari 1937 een zoon, Désiré Charles, roepnaam Dees. Dees heeft krullend rossig haar. CPN Charles Lu-A-Si wordt gerekend als behorend tot de Bond van Surinaamse Arbeiders; deze bracht in 1936 het boekje uit: 'Surinamers in Nederland: tegen onderdrukking en rassenhaat'. Hij was in die tijd zeker lid van de Communistische Partij Nederland (CPN) en ook partijfunctionaris, zoals zijn vrouw na de oorlog verklaarde. Oorlog Zij schreef eveneens dat Charles 'zich direct bij de bezetting heeft ingezet voor de verspreiding van illegale lectuur, beplakte muren met pamfletten en met de Februaristaking was hij zéér actief.' Zijn bijnaam in het verzet was 'Shanghai Express'. Op 25 juni 1941, drie dagen na de inval van Nazi-Duitsland in de Sovjet-Unie, werden honderden communisten opgepakt. De meesten werden voorlopig in kamp Schoorl geïnterneerd, vanwaar ze in de loop van augustus en oktober naar het beruchte kamp Amersfoort werden doorgestuurd. Lu-A-Si kwam daarna, evenals politieke gevangenen als de Indonesische student Sidartawan (zie hoofdstuk Indonesië), in de Duitse concentratiekampen Neuengamme (bij Hamburg) en Dachau (bij München) terecht. Zijn martelgang eindigde in Auschwitz, mogelijk omdat hij met een joodse vrouw was getrouwd. Daar bezweek hij op 15 november 1942. Waarschijnlijk vanwege de overlijdensplek Auschwitz staat zijn naam op de sites van het Joods Monument en Dutchjewry. Charles Desiré Lu-A-Si was 30 jaar oud toen hij bezweek. Zijn naam staat tot tweemaal toe op het Oorlogsmonument in Paramaribo. Rachel Rachel Lu-A-Si-Frankfoorder werd, zoals alle joodse werknemers, in de loop van 1941 door de Duitse 'Verwalter' van de Bijenkorf ontslagen. Charles verdween in juni 1941 naar de kampen. Rachel was eveneens betrokken bij het illegale werk maar bleef vrij. Ze liep als gemengde gehuwde niet hetzelfde gevaar als anderen. Op het moment dat ze officieel weduwe werd verloor ze die bescherming. Met behulp van verzetsvriend Eddy van Amerongen en majoor Bosshardt vond ze in de winter van 1942/43 een veilig adres voor Dees in Rotterdam. Aanvankelijk bij een vrouw met goede bedoelingen. Maar toen deze een man met losse handjes trouwde, maakte dit de onderduiktijd voor Dees erg vervelend. Arrestatie Rachels ouders, Jonas en Marianne Frankfoorder-du Bruin werden in het voorjaar van 1943 opgehaald en op 16 april 1943 in Sobibor vergast. Rachel werd tijdens een treinreis van Rotterdam naar Amsterdam vanwege het bezit van een vervalst persoonsbewijs door een Nederlandse SS-er opgepakt. Haar arrestatie was rond dezelfde tijd als die van het gezin van Otto Frank, in augustus 1944. Ook zij werd naar de strafbarak van Westerbork gestuurd en op transport naar het Poolse Auschwitz gezet. Ze werd er geselecteerd voor werk. Bij de ontruiming van het kamp vanwege de naderende sovjet-legers (eind 1944, begin 1945) kwam ze met de beruchte dodenmarsen in het Duitse Bergen-Belsen terecht. Daar zag ze de zusjes Frank terug. De nog niet bezweken gevangenen van Bergen-Belsen werden in het voorjaar van 1945 vanwege het westelijke front weggestuurd. Rachel zat in de trein naar het Tsjechische Theresienstadt, waar ze op 7 mei door het sovjet-leger werd bevrijd. Vervolg Na terugkeer naar Nederland trouwde Rachel met verzetsvriend Eddy van Amerongen (1912). Het echtpaar woonde met Désiré op de Grevelingenstraat 34-I in Amsterdam. Het gezin werd met een tweede kind uitgebreid, Mimi, en Desiré Charles trouwde. In 1950 emigreerde men naar Israël ('alya'). Désiré nam er de naam Jitschak Arnon aan, en kreeg met zijn vrouw Sjaan verschillende kinderen. Eddy van Amerongen werd uitgever. Hij stierf in 1992 in Tel Ha-Shomer. Rachel werkte mee aan de documentaire van Willy Lindwer 'De laatste zeven maanden: vrouwen in het spoor van Anne Frank' (1988). Zij woonde de laatste jaren van haar leven in Beth Juliana te Herzlia, en overleed op 19 april 2012. Bronnen 1) Levensloop: William L. Man A Hing, Charles Desiré Lu-A-Si (1911-1942). Srananman als verzetsstrijder en medeorganisator Februaristaking. In: Wi Rutu. Tijdschrift voor Surinaamse genealogie 8/2 (dec. 2008), p. 29-34. Zie ook: Liesbeth van der Horst, Wereldoorlog in de West. 2004, p. 144; Ad van den Oord, Allochtonen van nu & de oorlog van toen. 2004, p. 64) 2) Bond van Surinaamse Arbeiders: zie Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (2006) (www.dbnl.org) 3) voor Sidartawan: zie www.antenna.nl/wvi/nl/dh/geschiedenis/sidarta.html 4) e-mail Henk Penseel, 22 juli 2014 5) Summary of Carol Anne Lee's, The hidden life of Otto Frank, on Wordpress (http://ckean.wordpress.com/2007/09/22/crushed-flowers-how-the-nazis-murdered-edit-margot-and-anne-frank) Christiaan, Louise en Bora van de Montel (bron: Affolterproductions.nl) Chris van de Montel (Suriname, 1903), Hendrika van de Montel-Boeken (Amsterdam, 28 november 1905) en Louise Henriëtte (Suriname, 1926) en Bora. Bond van Surinaamse arbeiders in Nederland. Deze vooral in Amsterdam actieve bond had al in de loop van de jaren dertig opgeroepen tot verzet tegen het overal in Europa opkomende fascisme. Tijdens de oorlog gingen vele leden in het verzet. Chris was stropdassnijder, zijn vrouw was joods. Het echtpaar verborg onderduikers in het atelier van Chris. Na verraad werd hij op 3 maart 1943 gearresteerd; zijn vrouw, hun twee dochters en een nichtje op 12 juli van dat jaar. Moeder, Louise en Bora van de Montel (bron: Affolterproductions.nl) Volgens de publicatie 'Vogelvrij. De jacht op de joodse onderduiker' (Sytze van der Zee, 2010, p. 426) werden alle gezinsleden en het nichtje op 8 maart 1943 opgepakt. Dat gebeurde in een woning aan de Amsterdamse Ruyschstraat. Rechercheurs van de Sicherheitsdienst waren door de joodse onderbuurvrouw Roza Busnach en haar Surinaamse minaar Willy Braams op hun spoor gezet. Van der Zee vertelt ook dat Roza en Willy vervolgens het huis leeghaalden, en dat Roza er een buidel zilvergeld, sieraden en een zwarte persianer jas aan over hield, die ze voor 220 gulden verkocht. [Met dank aan Ad van den Oord, maart 2010]. Chris kwam in de kampen Vught en Sachsenhausen terecht, waar hij zeer ziekelijk uit terugkwam. Hendrika kwam op 31 januari 1944 om het leven in Auschwitz. De oudste dochter, Louise Henriëtte (17) werd in achtereenvolgens Vught, Bergen-Belsen en Ravensbrück vastgezet. In Vught maakte zij indruk op 14 april 1944, toen de componist Marius Flothuis een 'aubade' had gecomponeerd voor de jarige fluitist Everard van Royen. Ze speelden het muziekstuk samen. 'Na de laatste fluittonen is het stil, heel erg stil. Dan klinkt vanuit het vrouwenkamp het 'Ave Maria', gezongen door de heldere meisjesstem van Louise van de Montel. Het is één van die momenten waarop wij, gevangenen van Kamp Vught, de werkelijkheid vergeten' (Tineke Wibaut-Guilonard). Eerder al, op 15 januari 1944, overleefde ze net als Tineke Guillonard het bunkerdrama, een Duitse wraakactie waarbij 10 vrouwen stierven. In het kamp leerde Louise Coen Affolter kennen, haar latere echtgenoot. Op 11 augustus 1944 werd Van de Montel naar Kamp Westerbork getransporteerd, waarvandaan ze op 13 september naar Bergen-Belsen moest. Vervolgens werd ze op 18 december als politiek gevangene naar het vrouwenkamp Ravensbrück gedeporteerd. [Met dank aan John Brouwer de Koning, november 2021] Louise overleefde, trouwde met Coen en begon een zangcarrière. De Anne Frank Stichting maakte in 1993 een videofilm over haar leven. Toegevoegd bordje op Oorlogsmonument Onafhankelijkheidsplein Waldemar Hughes Nods (Paramaribo, 1908) en Rika Nods-van der Lans (Den Haag, 1891). Waldemar was het derde kind van Jacobus Theodorus Gerardus ('Koos') Nods en Eugenie Elder. Hij werd op 1 september 1908 in Paramaribo geboren. Zijn moeder was nazaat van een Schotse planter en diens zwarte minnares en maakte deel uit van de lichtgekleurde zwarte elite van Paramaribo. Koos Nods had een creools-indiaanse afstamming en was niet 'opgekleurd'. Door geluk in de goudwinning was hij een van de rijkste mannen van Suriname geworden. Zo kon hij in 1902 een goede partij trouwen, Eugenie, zondagsschoollerares van de Lutherse kerk. Hoewel Nods' fortuin door het uitbreken van de wereldoorlog en het teruglopen van de goudvondsten sterk verminderde en hijzelf op avontuur verdween naar Brazilië, zaten de kinderen op de beste scholen en woonde het gezin rond 1920 in een mooi huis aan de Waterkant (nr. 76), vlak bij de Surinamerivier. Hoe gevaarlijk de rivier ook was, Waldemar hield van zwemmen en kende de onvoorspelbare zeearm goed. Na de dood van zijn moeder werd Waldemar door haar zuster Marie opgenomen. Deze stuurde hem in oktober 1927 voor studie naar Nederland. Hij kon er terecht bij zijn halfbroer Dave Millar, financieel directeur van de jonge KLM, en diens vrouw Christien. Het klikte niet goed, en na een jaar stuurde Christien de jonge Surinamer naar haar nicht Rika van der Lans (Den Haag, 29 november 1891). Zij leefde gescheiden van haar man, Willem Hagenaar, en drie van hun kinderen. Samen met de jongste, Henk, woonde ze in Den Haag. Tussen Rika en Waldemar ontstond een relatie, waaruit in november 1929 een zoon werd geboren. Hij kreeg de naam van zijn vader, roepnaam Waldy. Zijn ouders noemden hem ook wel Sonny Boy, naar een bekend liedje uit Al Jonsons' film Singing Fool. . Rika, Waldemar (en Waldy), Scheveningen 1936 en vlak voor de oorlog (foto's: uit 'Sonny Boy', pag. 48 en 50) Waldemar was voor studie naar Nederland gekomen, maar het paar had geen geld. Hij probeerde zo snel mogelijk een diploma handelswetenschappen te halen. Dat lukte begin 1931. Via Dave Millar vond hij een baantje als leerling-boekhouder bij de Hollandse Hypotheekbank. Rika besloot een pension in Scheveningen te beginnen. Ook dat lukte na een paar jaar. Pension Walda aan de Gevers Deynootweg 32-34-38 werd een favoriet adres voor revue-artiesten, Indische verlofgangers en Duitse badgasten. In maart 1937 traden Rika en Waldemar in het huwelijk. Een jaar later betrokken ze een nieuw adres, vlak bij het strand, Zeekant nr. 56. In de begintijd van de oorlog veranderde er weinig voor het gezin. Donkergekleurde Surinamers hadden het niet per se moeilijk en de pensiongasten bleven komen. Maar in het voorjaar van 1942 besloot de bezetter tot evacuatie van Scheveningen. Tegen een mogelijke invasie moest langs de kust een beschermingslinie worden aangelegd, de 'Atlantikwall'. Sommige straten en huizen brak men af, daaronder ook Zeekant 56. Het gezin moest verhuizen naar Rijswijk, maar slaagde erin terug te komen naar Scheveningen, naar de Stevinstraat. Waldemar had intussen een baan bij het Ministerie van Economische Zaken gevonden. Najaar 1942 veranderde er meer. Rika was gelovig katholiek en kwam vermoedelijk via kerkelijke contacten in aanraking met Kees Chardon, de 'kleine advocaat' uit Delft. Kees leidde een groep van de LO, de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers. Hij probeerde vooral voor de moeilijkste groep, joden, adressen te vinden. Op 15 juli was vanuit Amsterdam het eerste Nederlandse transport naar Auschwitz gegaan en er kwamen voor het eerst grotere groepen joodse onderduikers. Ook in de regio Den Haag werden joodse inwoners vanaf de zomer van 1942 uit hun huis gezet en naar doorgangskamp Westerbork gestuurd. Het pension van Rika en Waldemar was een ideale verdeelplek voor onderduikers en werd doorgangshuis. Een ander Haags adres was overigens het huis van Ru Paré, die met haar vriendin joodse kinderen probeerde te redden (zie Nederland - Homoseksuelen in oorlog en verzet). Het ging ruim een jaar goed. In augustus 1943 werd de evacuatie van Scheveningen voortgezet, maar Rika vond een nieuw huis, nu twee etages in de Pijnboomstraat 63. In de winter van 1943-1944 had ze drie onderduikers: de gedeserteerde Nederlandse SS-er Gerard van Haringen en de joden Herman de Bruin en Dobbe Franken. Het Haagse politiekorps telde veel NSB-ers en had een aparte 'Jodenploeg', die op premies jaagde. Voor het oppakken van een ondergedoken jood kreeg men 'kopgeld'. Maarten Spaans had er de leiding. In januari 1944 kreeg men lucht van onderduikers op de Pijnboomstraat. Op 18 januari deed de groep Spaans een inval en kon iedereen inrekenen. Het spoor leidde vervolgens naar Kees Chardon. Rika en Waldemar werden opgesloten in de Scheveningse gevangenis, het 'Oranjehotel', op cel 382 resp. cel 403. Rika werd tijdens de ondervragingen zwaar mishandeld. Men probeerde te ontdekken of zij een leidende rol speelde in een netwerk. Waldemars rol werd als minder centraal ingeschat, wat ook zo was. Hij werd op 23 februari doorgestuurd naar kamp Vught. De kampleiding zette hem vervolgens aan het werk bij Roosendaal, waar gevangenen een tankgracht moesten graven. Op 1 mei 1944 werden de vonnissen tegen de 'groep Chardon' uitgesproken. Kees en Rika kregen levenslang, Waldemar werd veroordeeld tot opsluiting voor de duur van de oorlog. Op 10 mei kwam Rika ook naar Vught. Negen dagen later ging Waldemar op transport naar het concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg. Zoals in andere kampen hadden ook in Neuengamme politieke gevangenen een soort schaduwleiding. Deze bezorgde Waldemar een plek op het 'postkantoor', het bureau waar pakjes en brieven binnenkwamen. Het ging hem redelijk en hij kon soms een brief schrijven naar Rika en Waldy, en post van hen krijgen. Rika kreeg via vergelijkbare politieke contacten een plek in het Philipscommando. Werken voor Philips bood enige bescherming. Na de invasie van de Geallieerden in juni 1944 dacht iedereen dat de oorlog gauw afgelopen zou zijn. Begin september leek de bevrijding van Nederland begonnen te zijn. Het nationaal-socialisme begon echter een wanhoopsoffensief en zette alles op alles om nog zoveel mogelijk joden en politieke tegenstanders uit de weg te ruimen. Vught werd op 6 september 1944 grotendeels ontruimd. Rika kwam in vrouwenkamp Ravensbrück terecht. Ze kon er voor Siemens werken, maar kreeg in februari 1945 dysenterie. Zieken werden doorgestuurd naar aparte gedeeltes van het kamp waar ze zonder verzorging werden gelaten en omkwamen, of werden vergast. Rika Nods-van der Lans stierf er in maart 1945. Waldemar wist na zijn vorige functie werk te krijgen bij de administratie van de kampweverij. Dat verhoogde zijn overlevingskansen. Overigens kwam rond Nieuwjaar 1945 een landgenoot in Neuengamme aan: Anton de Kom, ook met een Nederlandse vrouw getrouwd. Hij had geen connecties in het kamp en werd bij de ontruiming van Neuengamme met een grote groep naar Sandborstel gestuurd, waar hij op 24 april bezweek. Waldemar hoorde bij de 'Funktionsh228;ftlinge', die het kamp als laatsten moesten verlaten (29 april). Ze werden naar Lübeck gestuurd en ondergebracht op het voormalige luxe oceaanschip 'Cap Arcona', inmiddels in gebruik als vluchtelingenschip. Er was zeshonderd man personeel en het verblijf was er voor de duizenden kampgevangenen een zegen. De oorlog was nu echt bijna voorbij. Hitler was dood en de capitulatie-onderhandelingen waren in de eindfase. De Geallieerden waren echter bang dat overgebleven Duitse troepen met schepen naar Noorwegen zouden vluchten, en maakten een aanvalsplan voor de Oostzeehavens. Op 3 mei bombardeerden Engelse Typhoons Duitse schepen in de haven van Lübeck, en troffen ook de Cap Arcona. Ruim 8000 mensen kwamen om het leven. Waldemar was tijdig in het ijskoude water gesprongen en zwom zonder veel problemen naar de kust. Rond 5 uur 's middags voelde hij grond onder zijn voeten tussen Felzhafen en Neustadt. Samen met een andere drenkeling waadde hij naar het strand, toen mitrailleurs ratelden. Kindsoldaten van de Hitlerjugend schoten op de zwemmers en doodden Waldemar Nods. Hij was 36. Zijn naam komt als enige Surinaamse verzetsstrijder in Nederland niet voor op het Oorlogsmonument op het Onafhankelijkheidsplein. Hij wordt genoemd op een toegevoegd bordje met negen namen dat aan de zijkant is gespijkerd. De andere zes verzetsstrijders en twee militairen staan ook op de plaquette die op 4 mei 2006 aan de voorkant van het monument werd aangebracht. Bron: Annejet van der Zijl, Sonny Boy. Suriboek 2006 De broers Rijk van Ommeren Het lid van de Koloniale Staten van Suriname, Harry Johan van Ommeren, overleed op 31 oktober 1923. In juni 1925 migreerde zijn weduwe naar Nederland met hun 4 kinderen. In Den Haag, waar zij zich vestigden, voegde de oudste zoon, Humphry Norbert, zich bij hen. De vier zoons kwamen in de Scheveningse strafgevangenis en twee van hen kwamen om het leven. Ook hun zuster Jacqueline Rijk van Ommeren was actief in het verzet; dit moet buiten Den Haag zijn geweest. Onthulling Gebroeders Rijk van Ommerenbrug, Den Haag-Leidschenveen (2012). Coll. familie van Ommeren Burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag besloten op 14 februari 2012 om in de verzetsheldenbuurt van de Haagse wijk Leidschenveen een brug naar de gebroeders Rijk van Ommeren te vernoemen. Op 18 april van dat jaar werd het naambord van de brug, in het bijzijn van nabestaanden van de gebroeders Rijk van Ommeren, onthuld door de toenmalige wethouder Sander Dekker. De brug bevindt zich tussen de Bob Oosthoeklaan en de Gerard Doggerlaan. Extra bronnen: - Sjoerd Meijer (familielid), e-mails januari en maart 2016 - www.eerebegraafplaatsbloemendaal.eu/Dbase/Biografie_O/Frank_Rijk_VAN_OMMEREN.html - www.erepeloton.nl/grafgegevens/FRijkvOmmeren.html - www.haagsebeeldbank.nl/afbeelding (alle vier de broers) - Corien Gloudemans, De Documentatiedienst van de Haagse politie in de Tweede Wereldoorlog, in: Die Haghe 2012, p. 55-103 (noot 73-77) Frank Rijk van Ommeren (Paramaribo, 4 november 1918) Frank Rijk van Ommeren (foto: Haagse Beeldbank) Onderduikhelper Frank, schuilnaam 'Christiaans', was kantoorbediende bij de Rotterdamsche Bank in Den Haag en werkte vanaf november 1943 als assistent-accountant. Evenals zijn oudere broers Humphry en Lodewijk was hij actief in de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO). Hij zocht onderduikadressen en voedselbonnen voor joodse landgenoten. Het Nationaal Steunfonds (NSF) van bankier Walraven van Hall verstrekte uitkeringen aan onderduikgevers. Frank was in het Haagse district onderzoeker en uitbetaler van het NSF. Vanaf februari 1944 zette hij zich speciaal in voor de Vakgroep J (Joden) van het Fonds. Hij nam de zorg op zich voor een aantal joodse onderduikers. Op 28 februari 1944 werd hij gearresteerd en een maand vastgezet. Hij kwam vrij bij gebrek aan bewijs. Kort daarna trouwde Frank met zijn verloofde Titia Bleiji. Zij was koerierster voor de 'Vrije Verzetsgroep De Griffie', die door Franks broer Humphry werd geleid. 2e Arrestatie Vanaf september 1944 ging ook Frank zijn oudere broer helpen. Humphry was toen hoofd geworden van de Inlichtingendienst en het Contactbureau van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) Den Haag. Als koerier bracht hij berichten naar de contactadressen van de organisaties die in de BS samenwerkten: de Ordedienst (OD), de Knokploegen van de LO (KP) en de Raad van Verzet (RvV). 's Middags 12 oktober 1944 belde hij aan op de Laan van Nieuw Oost-Indië 240, het adres van KP-leider Willem Hanegraaf. Willem was overigens al vóór mei 1940 'in verzet'. Hij ondernam een overval op het Hoofdpostkantoor van Den Haag vanwege een postzak met correspondentie van de NSB-dominee Van der Vaart Smit. Hiermee wilde hij aantonen dat deze een Duitse spion was. Frank had sabotageopdrachten voor Willem bij zich en twee Londense telegrammen. In het huis wachtte echter de Sicherheitspolizei. Frank werd opgepakt en overgebracht naar de Scheveningse gevangenis, het 'Oranjehotel'. Graf Frank Rijk van Ommeren (picture: www.ogs.nl) Executie Op 6 november 1944 werd Frank, evenals Willem Hanegraaf en de Antilliaanse verzetsstrijder 'Boy' Ecury, op de Waalsdorpervlakte gefusilleerd. De executie was twee dagen na zijn 26e verjaardag en zeven maanden na zijn huwelijk. Titia bleef actief in het verzet, evenals haar moeder. Frank kreeg een graf op de erebegraafplaats Bloemendaal te Overveen. Zijn naam staat op het oorlogsmonument in Paramaribo bij de verzetsstrijders in Nederland. Harry ('Harti') Rijk van Ommeren (Paramaribo, 4 maart 1913) Harti Rijk van Ommeren (foto: Haagse Beeldbank) Harry verrichtte hand- en spandiensten voor het Haagse verzet. Hij werd samen met zijn broer Humphry op 27 december 1944 gearresteerd op Thomsonplein 5. Daar woonde de moeder van Titia Bleiji, de vrouw van zijn broer Frank. De Deltagroep, waarvan Humphry de leider was, vergaderde daar die avond. Harry werd in februari 1945 vrijgelaten. Na de Tweede Wereldoorlog was hij als advocaat in Den Haag werkzaam. Harry Rijk van Ommeren overleed in dezelfde stad op 4 april 1996. Lodewijk Hendrik Rijk van Ommeren (Paramaribo, 4 september 1917) Henk Rijk van Ommeren (foto: Haagse Beeldbank) Lodewijk was vanaf de begintijd lid van het Haagse verzet en werkte evenals zijn broer Frank voor Vakgroep J ('Joden'). Hij werd geholpen door zijn broer Frank. Ook Lodewijk werd opgepakt, op 28 december 1944. Hij kwam in het 'Oranjehotel', het Huis van Bewaring van Scheveningen terecht en werd van daaruit via Amersfoort naar Neuengamme in Duitsland gedeporteerd. Lodewijk Rijk van Ommeren bezweek op 15 april 1945 in Kommando Uelzen bij het kamp Neuengamme, waar hij begraven werd. Zijn naam staat op het oorlogsmonument in Paramaribo bij de verzetsstrijders in Nederland. Humphry Norbert Rijk van Ommeren (Paramaribo, 7 juli 1906) Humphry Rijk van Ommeren (foto: Haagse Beeldbank) Humphry was in Den Haag werkzaam bij het Centraal Bureau voor Statistiek. Al in 1940 werd hij actief binnen het Haagse verzet. De groepering die hij leidde heette naar zijn familie, 'Rijk van Ommeren', en werd ook wel de 'Vrije Verzetsgroep De Griffie' of 'Bureau Nauta' genoemd. Jan Nauta was één van de schuilnamen die Humphry gebruikte. Daarnaast noemde hij zich Prillwitz-Beck en Fortuin (of Fortuyn). Titia Bleiji, de latere echtgenote van Frank Rijk van Ommeren, was koerierster van de groep. Onderduik In 1943 was Humphry met zijn broers Henk en Frank betrokken bij het verschaffen van onderduikadressen en distributiebescheiden aan joodse onderduikers in heel Zuid-Holland. Men werkte samen met de Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers (LO). Daarnaast verrichtte de groep Rijk van Ommeren spionageactiviteiten. Humphry stopte in die tijd met zijn werk en dook onder. Functies In 1944 trof het verzet in Den Haag een zware arrestatiegolf. Men kwam tot een reorganisatie binnen het kader van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Dit was een landelijke bundeling van de verzetsgroepen LO, Raad van Verzet en Ordedienst (OD) die vanaf september 1944 plaats vond. De BS heette ook wel 'Delta'. Commandant werd kolonel Henri Koot in Amsterdam. Humphry werd zijn adjudant in Den Haag, met als speciale taak de Inlichtingendienst en het Contactbureau. Op 10 oktober kozen de verschillende Haagse verzetsgroepen hem tot leider van de Haagse Deltagroep. De Haagse afdeling van de koeriersdienst Rolls Royce (RR) werkte nauw met hen samen. Arrestatie Twee dagen na Kerstmis 1944 vond in de woning van mevrouw Bleiji, Thomsonplein 5, tijdens een bespreking van de Deltagroep een inval plaats. Het waren leden van het commando-Leemhuis, dat nauw met het Sonderkommando Frank samenwerkte. Men arresteerde die dag of de volgende tien illegale werkers, onder wie Humphry, Harti en Henk Rijk van Ommeren. Ze werden overgebracht naar het 'Oranjehotel'. Harti kwam vrij, Henk werd naar Neuengamme gestuurd en Humphry zat tot het einde van de oorlog vast in Scheveningen. Verhoor Humphry vertelde na de oorlog aan zijn zoon Herman dat Friederich Frank speciaal naar de gevangenis in Scheveningen was gekomen 'om de mensen daar te instrueren op het gebied van de ondervraging van gearresteerden'. Als proefpersoon was Humphry uitgekozen. Het was, tot zijn opluchting: 'een streng maar correct politieverhoor. Er werd geen geweld gebruikt'. Na de oorlog Na de bevrijding werd Humphry Rijk van Ommeren hoofd van de Binnenlandse Strijdkrachten, sectie 's-Gravenhage. In hetzelfde jaar kwam hij als districtsinspecteur bij de Haagse POD (Politieke Opsporings-Dienst) te werken, waar hij vervolgens chef werd. Op 1 maart 1946 eindigde de staat van beleg en stopte ook het Militair Gezag, waaronder de POD's ressorteerden. Een burgerlijke vorm van 'Politieke Recherche' kwam er voor in de plaats. Ter ondersteuning van de opsporingsambtenaren werd een 'Bureau Collaboratie' opgezet, waarvan Humphry in 1947 tot plaatsvervangend hoofd werd benoemd. Suriname en terug Op verzoek van het 'Welvaartsfonds' vestigde Rijk van Ommeren zich in 1949 in zijn geboorteland Suriname. Daar ging hij rond 1951 aan het werk als directeur van het Surinaams Bureau voor Statistiek. Omstreeks 1960 kwam zijn benoeming tot directeur van het Ministerie van Algemene Zaken van Suriname en vier jaar later keerde hij als raadsadviseur in het kabinet van de Gevolmachtigde Minister van Suriname terug naar Den Haag. Humphry Norbert Rijk van Ommeren overleed in deze stad op 22 december 1978. Herman de la Parra. Hij had zich als huisarts in Emmen gevestigd en diende tijdens de mobilisatie als officier van gezondheid in het Nederlandse leger; zijn praktijk werd door Max Samson* waargenomen. Zie verder de paragraaf over de Surinaamse joden. Jozef Marius Rodriguez (Paramaribo, 5 maart 1900), lid van het verzet. Rodriguez was gepensioneerd sergeant van het KNIL en woonde in Nijmegen. Hij was betrokken bij de verspreiding van illegale pamfletten. Als represaille voor een aanslag werd hij gearresteerd en eerst in Arnhem, daarna in kamp Amersfoort vastgezet. Hij werd op 21 juli 1944, samen met zeven anderen, in Leusden gefusilleerd. Na de oorlog werd Jozef Marius begraven op de Erehof van de gemeentelijke begraafplaats Vredenhof in Nijmegen. Zijn naam, geschreven als Rodriquez, staat op het oorlogsmonument in Paramaribo bij de verzetsstrijders in Nederland (tweemaal). Max Samson had zich in de jaren dertig met zijn vrouw Daisy Ezechiëls als arts-apotheker in Drenthe gevestigd, Emmen-Erfscheiderveen. Het echtpaar kreeg twee kinderen, Phili (1938) en Annie (1939). Max nam in mei 1940 de praktijk van Herman de la Parra waar. Zie verder de paragraaf over de Surinaamse joden. John J.B. Tolud (foto: www.verzetsmuseum.org) John Bernhard Tolud (Suriname, 1899). Tolud was tien jaar bij het Korps Mariniers. Toen zijn commandant hem vertelde dat hij niet in aanmerking zou komen voor een officiersopleiding, verliet hij de dienst en begon in Amsterdam een winkel in Surinaamse curiosa. Hij werkt ook als onderwijzer en jongleur. Hij gaf op school lezingen over Suriname. Tijdens de oorlog sloot hij zich bij het verzet aan. Hij verbleef bij de familie Van der Mark in Alblasserdam. In februari 1945 werd hij instructeur bij de Binnenlandse Strijdkrachten, district Dordrecht. Zijn bijnaam was 'Johnny de neger'. Na de Duitse capitulatie hielp hij collaborateurs op te sporen. John Tolud overleed in 1979. Inwoners van Gardelegen en omgeving worden onder toezicht van Amerikaanse soldaten gedwongen om de gevolgen van de slachting te aanschouwen (foto: www.ushmm.org) Albert Leonard Wittenberg (Paramaribo, 14 april 1909). Bond van Surinaamse arbeiders in Nederland. Albert Wittenberg werkte uiterlijk vanaf 1929 bij de KNSM, waar hij vier jaar later ook zijn Diploma als Sloepgast kreeg; een bewijs van vakbekwaamheid en reddingskunde. In hetzelfde jaar, 1933, trouwde Albert met Janna Jetten uit Amsterdam. Ze kregen twee kinderen. Janna kwam uit een communistisch gezin, haar broer vocht in 1937-1938 tegen Franco. Albert vond een baan bij de brandweer en sloot zich aan bij de linkse Bond. Aan het begin van de oorlog, in 1941, werd hij aangenomen bij de Luchtbeschermingsdienst. Daar werden regelmatig anti-Duitse activiteiten ontplooid. Gezin Wittenberg ca 1943 (foto: privé-collectie, geplaatst in Verzetskrant feb.2011) Het gezin woonde in de Transvaalbuurt waar veel joden woonden. Net voor joodse buren werden weggehaald, kon de zes weken oude Betty worden opgenomen door de Wittenbergs. Als er commentaar kwam op de aanwezigheid van een blonde baby zei Janna dat ze was vreemdgegaan. In mei 1944 werd Albert Wittenberg gearresteerd en opgesloten in de gevangenis aan de Weteringschans. Daarna kwam hij in kamp Vught en vermoedelijk kamp Dora Mittelbau terecht. Toen de Amerikaanse troepen oprukten werden de kampgevangenen overal geëvacueerd. In dit geval per trein, richting kamp Neuengamme bij Hamburg. Door beschietingen en oorlogschaos kwam de trein niet ver. Wittenberg kwam op 13 april 1945 in het bloedbad van Gardelegen om het leven - zie www.ogs.nl. De literatuur neemt aan dat hij in Sachsenhausen stierf. Gardelegen ligt 150 km westelijk van Berlijn en heeft een station. Op genoemde dag werden verzwakte gevangenen uit de goederentrein een grote schuur op het landgoed Isenschnibbe ingedreven. Het stro werd met benzine overgoten, de deuren gesloten en er werd vuur in de schuur gebracht. Mensen die wilden ontsnappen werden beschoten. 1016 gevangenen kwamen om het leven. De dag erna stond het nieuws in de New York Times. Zie de site van het Holocaust Museum in Washington (www.ushmm.org). Zijn naam staat op het oorlogsmonument in Paramaribo bij de verzetsstrijders in Nederland (tweemaal). Extra bron: Nieuwsbrief Verzetsmuseum februari 2011, met dank aan John Brouwer de Koning Julius Wolff, lasser. Hij hielp in Amsterdam joodse vluchtelingen onderduiken en werd verraden. Voor meer informatie zie het onderdeel Surinaamse joden. Bronnen / Verder lezen Zie ook Verhalen: Getuige Theophilia d'Hondt-Berkenveld Allochtonen van nu & de oorlog van toen - Marokko, de Nederlandse Antillen, Suriname en Turkije in de Tweede Wereldoorlog Ad van den Oord, SDU/Forum 2003, isbn 90-5409-420-6 Marokkanen vechtend in de Zeeuwse klei. Antilliaanse studenten in het Nederlands verzet. Surinaamse vrijwilligers naar de Oost, joodse vluchtelingen (niet) naar de West. Turkije als de enige brug naar Palestina Wereldoorlog in de West - Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba 1940-1945. Publicatie naar aanleiding van de gelijknamige expositie in het Verzetsmuseum Amsterdam, van 29 juni 2004 - 28 november 2004. Liesbeth van der Horst - Uitgeverij Verloren, ISBN 90-6550-794-9 Informatie over Anton de Kom BWSA 8 (2001), p. 105-109, Auteur: Frits van Suchtelen, laatst gewijzigd: 10-02-2003 Anton de Kom. Biografie 1898-1945/1945-2009. Alice Boots en Rob Woortman. Amsterdam 2009. History of the Jews of the Netherlands Antilles-Isaac S. and Suzanne A. Emmanuel, Cincinnati 1970 E. van Laar en W. Man A Hing, De roemloze ondergang van de Goslar, in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis, mei 1989, p. 57 t/m 78. Data privécollectie John T.S. Brouwer de Koning versie 5.3 Informatie over W.M. Wesenhagen: Marjo Nederlof De heer Frank Jüdell http://weblog.donamaro.nl www.dbnl.org (foto Albert Helman - Peter de Boer) www.engelfriet.net (foto KNIL) www.geocities.com/Athens/Ithaca/2249/helmanalbert www.geocities.com/Athens/Ithaca/2249/messelvansaul www.joodsmonument.nl www.nik.nl www.onderscheidingen.nl www.suriname.nu/701vips/belangrijke16.html www.verzet.org www.verzetsmuseum.org/west www.verzetsmuseum.org/go-west |