Indonesiërs in het Nederlands verzet tegen de Duitse bezetter
Er waren in de eerste helft van de twintigste eeuw vele honderden autochtone inwoners van de toenmalige kolonie Nederlands-Indië voor korte of langere tijd in Nederland. In het standaardwerk van Harry A. Poeze, In het land van de overheerser (zie Bronnen) worden zij ‘Indonesiërs’ genoemd. Die term nemen we hier over, evenals een groot deel van onderstaande informatie.
De meeste Indonesiërs kwamen uit Java, anderen van Sumatra, Ambon, de andere eilanden, sommigen waren Chinees. Het waren voornamelijk zeelui, dienstbodes (‘baboes’), bedienden, studenten en enkele kunstenaars. Hun aantal wordt in de jaren dertig op rond 800 geschat. Naar verhouding werden velen van hen actief in het verzet tegen de Duitse bezetter, met name vanuit hun organisaties, maar ook individueel. Vooral over de, vaak adellijke, studenten is veel bekend. Het ging in totaal vermoedelijk om 60 tot 100 personen.
De Indische Vereeniging en P.I.
Bestuur Indische Vereeniging 1924. Moh. Hatta (staand 2e v.l.), Pamontjak (zit. 1e v.r.) (Bron: H. Poeze e.a. p.178)
De studenten en kunstenaars stichtten in 1908 de Indische Vereeniging (I.V.), die zich vooral aan ontmoeting, cultuur en onderlinge hulp wijdde. Op dezelfde manier ontstonden er in de loop van de tijd ook aparte organisaties voor Chinese studenten (Chung Wha Hui, ofwel Chinezen-Vereniging Nederland), en eveneens voor moslims, christenen, dienstboden en zeelieden. Vanwege de groeiende strijd voor onafhankelijkheid radicaliseerde de Indische Vereeniging en ging men zich in 1922 ‘Indonesische Vereeniging’ en vanaf 1925, in de eigen taal, ‘Perhimpoenan Indonesia’ (P.I.) noemen. De strijdkreet luidde: ‘Indonesia merdeka!’ – Indonesië vrij! De student economie en latere minister-president Mohammad Hatta was een van de voorzitters en Soetan Sjahrir, de latere premier van Indonesië, was bestuurslid.
Roestam Effendi (Bron: BWSA socialhistory.org) e.a. p.178)
Eind jaren twintig kwam de P.I. in communistisch vaarwater, mede omdat alleen daar blijvende steun te vinden was voor een vrij vaderland. Dat kwam ook tot uiting in de positie van P.I.-bestuurslid Roestam Effendi, die in 1933 Kamerlid werd voor de Communistische Partij Nederland. Hatta en Sjahrir werden in die tijd als lid geschorst.
Roepi
Veel studenten voelden zich niet thuis bij die koerswijziging. Er gold al een ambtenarenverbod voor leden van Perhimpoenan Indonesia, zodat de meesten in het geheim meededen – er zijn dan ook geen bestuursfoto’s. Maar voor communisten gold dit verbod nog sterker. Dat was onhandig voor wie aangewezen was op een latere koloniale bestuursfunctie. Zo ontstond in 1936 een nieuwe culturele en sociale vereniging, Roepi. De volledige naam luidde ‘Roekoen Peladjar Indonesia’, Bond van Indonesische studerenden. In het bestuur kwamen leden van de verschillende eilanden, universiteitssteden en overtuigingen bij elkaar. Leiden was de centrale plek, maar er ontstonden ook groepen in Den Haag, Amsterdam, Wageningen en andere steden.
Roepibestuur 1940. V.l.n.r. zitt.: Evie Poetiray, Soeripno, Daliloeddin, Rozai Koesoemasoebrata. Staand: Rasomo Woejaningrat, Amir Hamzah, Maroeto Daroesman (Bron: H. Poeze e.a. p.178)
Bekende namen waren Soenito (rechten), Daroesman (indologie), Daliloeddin (Atjeh, scheikunde), Soeripno (scheikunde) en Evie Poetiray (Molukken, chemisch analiste). De eerste vier van hen waren, zoals ook vele anderen, tegelijkertijd lid van de Perhimpoenan Indonesia. De P.I. zelf matigde vanaf 1936-37 zijn koers en begon de gezamenlijke strijd tegen nazisme en fascisme de voorrang te geven. Men organiseerde hulpacties voor China, dat in 1937 slachtoffer werd van de Japanse agressie, en nam deel aan internationale vredesbijeenkomsten in Brussel, New York en Parijs. De verschillende verenigingen kwamen vanwege de dreigende oorlog sowieso dichter bij elkaar te staan. De tweede Culturele Conferentie die Roepi op 7-8 september 1940 in het Clubhuis te Leiden organiseerde, telde 119 deelnemers, onder wie 35 niet-studenten.
Bezetting
Door de Duitse bezetting werd Nederland afgesneden van zijn kolonies en omgekeerd. Vanaf januari 1941 werd ook Indonesië bezet, door Japan. De studerenden raakten vanwege de oorlogen de financiële steun van hun familie kwijt en kwamen in de problemen met huur, voeding en studiekosten. Universiteiten, fondsen en overheden sprongen in, meestal echter zeer basaal. Het Leidse Roepi-clubhuis aan de Hugo de Grootstraat 12, ‘Roemah Indonesia’, werd een centraal adres voor ondersteuning. Er waren maaltijden voor wie bonnen had (of niet), medisch spreekuur, culturele voorstellingen en een verenigingsblad.
Badan Perantaraan
Op de tweede Culturele Conferentie besloten zes organisaties samen te werken in het platform Badan Perantaraan (Orgaan van bemiddeling). Het ging om Roepi, de P.I., de Perkoempoelan Islam (Islam-vereniging), de Indonesische Christen Jongeren (I.C.J.), de Kaoem Moeda Indonesia (Indonesische Jongeren, K.M.I.), opgezet voor zeelieden, en de Kaoem Iboe Indonesia (Indonesische Moeders), opgericht voor baboes. Andere groeperingen bleven er mogelijk buiten vanwege de eis tot erkenning van het Indonesisch nationalisme.
Slotfeest Ramadan (‘Lebaran’) in het huis voor vrouwelijke en mannelijke dienstbodes, ‘baboes’ en ‘djongo’s’, in huize Persinggahan, Den Haag (1934). Geheel rechts voorganger Rana Disasmita, overleden in de oorlog (Bron: H. Poeze e.a. p.178)
Slachtoffers
Velen hadden het zwaar. Van de naar schatting 800 Indonesiërs in Nederland stierven er in de oorlog minstens 86, ruim 10%. De meesten aan een combinatie van slechte en ongewone voeding, strenge kou en ziektes zoals tuberculose. De Perkoempoelan Islam begroef in Den Haag tijdens de oorlog 33 mensen; in de eerste drie oorlogsjaren 14, in de laatste twee 19 personen. Wat betreft de Leidse studenten: in 1940 waren er 39 Indonesiërs. Tussen mei 1940 en het voorjaar van 1944 overleden 12 van hen. 8 van hen aan tbc, terwijl 7 van de overlevenden de ziekte hadden gehad. Roepi-voorzitter en rechtenstudent Poernomohadi overleed in april 1943 aan een treinbeschieting, zoals ook drie maanden later mevrouw Sadjem uit Den Haag. De arbeider Nitie Nardjam stierf in maart 1944 door een bombardement op Den Haag. Acht andere Indonesiërs kwamen om het leven vanwege verzetsactiviteiten - een van hen, Bhima Jodjana, doordat hij in Frankrijk studeerde en oorlogsgijzelaar werd. De laatste was Rawindra Notosoeroto, die in november 1945 overleed aan de ellende en tbc die hij in een Duits tuchthuis opliep.
Uit P.I.-blad Indonesia, 15-1-1946 (Bron: H. Poeze e.a. p. 329)
Verzet 1940-1944
De Perhimpoenan Indonesia was vanwege zijn communistische koers al voor de oorlog gewend aan illegaal werken. Nadat het blad ‘Indonesia’ was verboden werd vanuit het Leidse clubhuis het illegale ‘Madjallah’ (Tijdschrift) uitgegeven, in 1941 opgevolgd door een getypt blaadje zonder titel. De P.I. stond voldoende in de aandacht om al in juni 1941 invallen mee te maken bij leden in Leiden en Amsterdam. De arts Parlindoengan Loebis en de jurist Sidartawan Kartosoedirdjo werden opgepakt. De laatste werd het eerste slachtoffer van de P.I. Hij stierf op 15 oktober 1942 in Dachau. Loebis overleefde twee Nederlandse en twee Duitse kampen. Men maakte de organisatie strakker. Naast voorzitter Setiadjit (‘Adjit’) Soegondo kwamen drie anderen in de leiding: Soenito, Soeripno en Daroesman, allen met Nederlandse schuilnamen. P.I.-leden moesten commando’s van de leiding opvolgen. Hoe dat was, vertelde Evie Poetiray in haar interview met Herman Keppy (2010). Er bestond een cellenstructuur met steeds vijf P.I.-leden. Eén van hen had contact met de leiding, en gaf de opdrachten door. Wekelijks kwam men bij elkaar voor scholing of een nieuwe opdracht. Er waren studenten-verzetsgroepen in Leiden, Amsterdam, Den Haag, Rotterdam-Delft, Utrecht en Wageningen. Vanaf midden 1942 opereerden in Amsterdam zelfs vier subgroepen. De groepsleiders waren onder andere Siantoeri, Rasono Woerjaningrat, Ticoalu en Daliloeddin. Alle leden van de Perhimpoenan Indonesia zaten op deze manier in het verzet. Dat gold meestal ook voor hun partners of verloofden.
Partners
De P.I. werkte in het verzet samen met islamitische en christelijke Indonesiërs, zoals al eerder in de Badan Perantaraan. Evie Poetiray was de schakel met de Indonesische Christen Jongeren. Met haar latere man, Siantoeri, zette ze tijdens de oorlog vijf I.C.J-conferenties op waar iedereen, ook onderduikers en Nederlandse studenten, welkom was. Een bekende plek was het conferentieoord van de Zending in Kerk-Avezaath (Tiel).
ICJ-conferentie zendingshuis Kerk-Avezaath. Vlnr: dhr. Oey, Dora Maria Sigar (de vrouw van Soemitro Djojohadikoesoemo), Moorianto Koesoemo Oetoyo, onbekend, Estefanus Looho, mevr. Olga Nelly Sigar (toek. vrouw van Estefanus Looho) en Joesoef Moeda Dalam (Bron: Facebook)
Evie vertelde in 2010 hoe groot de saamhorigheid was, ongeacht grote verschillen in religie of politieke overtuiging. Er bestond, zo zegt zij, alleen echt verschil met student economie Soemitro Djojohadikoesomo, die Japan bewonderde, ‘want Japan vonden wij als P.I. fascistisch en een vriend van nazi-Duitsland’. Toch hielp Soemitro de P.I.-groep in Rotterdam.
Nederlands verzet
De Perhimpoenan Indonesia had daarnaast contact met Nederlandse groepen. In Amsterdam was dat bijvoorbeeld met de illegale bladen Vrij Nederland, Parool, Waarheid en De Vrije Katheder. Men leverde hun informatie over de situatie in Indonesië en zorgde voor koeriers. De laatste drie bladen werden ten huize van de familie Soesilo (Euterpestraat 167) gestencild. En Setijadit was vanaf het begin redacteur van het studentenverzetsblad de Vrije Katheder.
Activiteiten Rotterdam
Indonesische zeelieden uit 1946 (Javakade, Amsterdam) in een vergelijkbare situatie als hun Lloyd-collega’s tussen 1940-1945 (Bron: H. Poeze e.a. p. 336)
De P.I.-groep van Rotterdamse studenten had een speciaal karakter. De Handelshogeschool zorgde de hele oorlog voor een toelage, wat het overleven makkelijker maakte. Daarnaast speelde de haven een grote rol. Want in de meidagen van 1940 kwamen 66 Indonesische zeelui van de Koninklijke Rotterdamse Lloyd en de Maatschappij Nederland vast te zitten. Ze konden niet terug. De materiële verzorging door de Lloyd was goed, maar de P.I.-groep, onder wie drie kinderen van de Djokjase arts Pratomo en de Nederlandse verloofde van een van hen, was bezorgd over een pro-Duitse houding en ronseling voor de Arbeitseinsatz.
Stennie Gret en Djajeng Pratomo (ca. 1945) (Bron: www.academia.edu)
De groep nam verder deel aan het gewone verzet, vooral door de verspreiding van illegale blaadjes. Djajeng Pratomo ging na enige tijd uit veiligheidsoverwegingen in Den Haag wonen. Daar werd hij echter, na arrestatie van zijn verloofde Stijntje Gret, op 18 januari 1943 ook zelf aangehouden, samen met huisgenoot Moen Soendaroe en twee bezoekende arbeiders, Hamid en Kajat (zie foto krontjonggroep Insulinde). De twee studenten werden naar gevangenissen en kampen in Nederland en Duitsland gestuurd. Moen Soendaroe bezweek in februari 1945 in Neuengamme.
Delft en Utrecht
De twee leden van de P.I. in Delft deden mee aan het algemene studentenverzet en de plaatselijke illegaliteit. Na de protesten tegen het ontslag van drie joodse hoogleraren en twee docenten op 23 en 25 november 1940 doken ze tijdelijk onder. De TU werd gesloten. Hetzelfde, protesten en sluiting, vond die week in Leiden plaats. Moorianto Koesoemo Oetoyo werd in mei 1942 naar de Rotterdamse groep gestuurd. Thahir Thajeb werd zo ziek dat hij moest worden opgenomen.
Homeopathisch Ziekenhuis te Oudenrijn (ca. 1940-1948) (Bron: www.hetutrechtsarchief.nl)
In Utrecht was de kamer van een zuster van het Homeopathisch Ziekenhuis, Djoedjoe Soetanandika, het centrum van P.I.-verzet. Dit ziekenhuis lag in het vroegere Oudenrijn – in het huidige Kanaleneiland. In 1944 ging Djoedjoe naar het Wilhelminagasthuis in Amsterdam waar zij doorging met het ondergrondse werk. In 1944-45 werkte ze als verzorgster en verpleegster bij de strijdgroep van de P.I. in Leiden (Oegstgeest).
Leiden en Amsterdam
Ook in deze steden deden Indonesiërs en P.I.-leden mee aan het algemene en studentenverzet, onder andere tegen het ontslag van de joodse hoogleraren op 26 november 1940. Bekende namen waren Daroesman, Hadiono Koesoemo Oetoyo en Soeripno. De daarop volgende sluiting van de Universiteit Leiden was een klap. De toekomst van de studie en de examens werd onzeker. Een jaar later werd het mogelijk om de studie in andere steden voort te zetten. De meeste Indonesiërs vertrokken toen naar Amsterdam. Daarheen verhuisde ook het Clubhuis. Men kon terecht in een pand aan de Willemsparkweg 194, waar eveneens een paar studenten konden wonen. In Amsterdam werden in februari, augustus en september 1943 verschillende Indonesiërs gearresteerd en tijdelijk vastgezet, onder hen zoon en dochter Soesilo. De stencilmachine kon naar het Clubhuis worden gesmokkeld. Maar door verscherpte Duitse maatregelen moest men het pand later dat jaar sluiten.
Darsono en Alam Notosoedirdjo ca. 1940 (Bron: www.lowensteyn.com/indonesia/kommunis.html)
Darsono
Darsono Notosoedirdjo, leerling van Henk Sneevliet en in 1924 een van de oprichters van de Communistische Partij van Indonesië (PKI), vestigde zich in 1933 in Nederland. Daarvóór had hij, tijdens zijn verblijf in Moskou, gebroken met het communisme. Darsono sloot zich niet aan bij de P.I.. Hij maakte tijdens de oorlog wel deel uit van het Amsterdamse verzet, onder meer als redacteur van het door Jef Last opgerichte illegale weekblad ‘De Vlam’.
Den Haag
De zeer vroege verzetsgroep van rechtenstudent Rawindra Notosoeroto, in Den Haag en Leiden, was eveneens zonder verbinding met de Perhimpoenan Indonesia ontstaan. Zijn vader, Raden Mas Noto Soeroto, was een bekend dichter en politicus, die in 1908 aan de wieg had gestaan van de Indische Vereeniging. De groep werd al in juli 1941 in zijn geheel opgerold, en Rawindra overleefde de oorlog na ruim 2,5 jaar strafgevangenis met slechts enkele maanden. Hij stierf in Nederland aan verwaarloosde tbc en verzwakking. Zijn zuster Dewatiah was ook actief in het verzet, maar werd niet gearresteerd. Hun moeder Jo Notosoeroto-Meijer woonde met de kinderen in een deel van Den Haag dat Sperrgebiet werd. Ze verhuisde toen naar Zeist. Daar werd ze opgepakt vanwege verzetsactiviteiten. Jo kwam in kamp Ravensbrück terecht, dat ze overleefde.
Rawindra Notosoeroto (ca. 1940) (Bron: www.oranjehotel.nl)
‘Feiten’
Een andere illegale groep in Den Haag, wel geleid door de P.I., begon eind mei 1943, na de verplichte inlevering van radiotoestellen, aan een gestencild nieuwsblad: ‘Feiten’. Het bulletin van één pagina verscheen in principe dagelijks. Het begon met de curieuze zin: ‘Aan de berichten der Verenigde Naties ontlenen wij het volgende’. Men werkte voor samenstelling en druk samen met collega’s van het Rijksbureau der Metaalverwerkende Industrie, waar twee van de Indonesiërs werkten. Daarnaast hadden de studenten contact met Indonesische arbeiders, die meewerkten als verspreiders, koeriers of anderszins.
Arrestaties
Na verraad werden op 3 april 1944 drie redactieleden gearresteerd: Moewalladi, Dradjat Doermoekeswara en H. van den Bosch. Dradjat was belangrijk als contactpersoon met de zeelieden (K.M.I.), maar niet de leider. Die ontkwam. Dit was, samen met technisch tekenaar van den Bosch, Oelam Simatoepang. De namen van drie andere P.I.-studenten waren geheim gebleven. Het waren de juristen Tamzil en Pamontjak, sinds 1919 in Nederland, en het enige Chinese lid van Perhimpoenan Indonesia, de jurist Si Sioe Giang. In augustus 1944 konden uiteindelijk vier mensen van het netwerk rond ‘Feiten’ veroordeeld worden: van den Bosch, een onderduiker die hem bij het stencilen had geholpen, Dradjat en een collega van het Rijksbureau, Hoenderop. Doermoekeswara kreeg drie jaar en werd naar het tuchthuis Siegburg gestuurd, dat hij overleefde.
Dradjat Doermoekeswara, registratie Zuchthaus Siegburg 1944. (Bron: Harry A. Poeze e.a. p. 311) (Bron: www.dbnl.nl)
Hulp aan joden en andere onderduikers
Pratomo en Keppy vullen op dit punt het relaas van Harry Poeze aan, die niets over hulp aan joden schrijft. Pratomo vertelt dat verscheidene afdelingen van de Perhimpoenan Indonesia zich intensief hebben beziggehouden met hulp aan door de nazi´s gezochte joodse Nederlanders en verzetsmensen. Zij zorgden onder andere in Rotterdam, Delft, Den Haag en Leiden, voor onderduikadressen, levensmiddelenbonnen en persoonsbewijzen. Evi Poetiray vertelt in haar interview dat je gewoon de opdracht kon krijgen: ‘twee joden opbergen’, waarmee ‘onderduikplek en verzorging geven’ werd bedoeld. In 1942-1943 werden door Indonesiërs twee groepen joodse kinderen vanuit Amsterdam naar een schuilplaats in de Veluwse bossen gebracht en verzorgd. Veertig jaar later ontmoette bij toeval een van deze kinderen – inmiddels arts geworden - één van de Indonesiërs die hem toen in veiligheid had gebracht. Zou het om Slamet Faiman zijn gegaan of om Rachmad Koesoemobroto? Aan hen wijdt Herman Keppy op zijn website speciale aandacht.
Rachmad Koesoemobroto (1e v.links) met Nel v.d. Bergh (2e v.rechts), ondergedoken joodse kinderen en anderen (1942) (Bron: bd.yadvashem.org)
De Leidse rechtenstudent Rachmad Koesoemobroto kwam na de sluiting van de universiteit in aanraking met het verzetswerk van zijn verloofde, Petronella (Nel) van den Bergh. Zij werkte in Utrecht bij een joodse winkel, tot deze door een Duitse ‘Verwalter’ werd overgenomen. Nel liet joodse kinderen onderduiken, onder wie de zusjes Miri en Emi Freibrun. Rachmad hielp haar daarbij. Na een overval werd Nel opgepakt en in februari 1944 in kamp Vught geëxecuteerd. De meisjes Freibrun overleefden, zoals ook Rachmad.
Het Amsterdamse P.I.-lid Slamet Faiman, opgeleid tot zeeman en presicent van de K.M.I., zette zich eveneens voor joodse en andere onderduikers in. Onder hen was de vrouw van een landgenoot L. Notohadinegoro-Brilleman. Hij zocht plekken voor hen, vaak bij hem thuis aan de van Eeghenstraat 11, en vervalste papieren. Ook de Leidse student Irawan Soejono dook bij hem onder. De polio die hij bij het clandestiene werk opliep maakte Slamet voor de rest van zijn leven invalide.
Keppy noemt ook de naam van Tole Madna (1898). Hij was geen lid van de P.I. Tole was ooit als pleegkind naar Nederland gekomen en woonde met zijn baboe Mina Saïna in Den Haag. De joodse Gitel Münzel kwam hem in 1942 om een onderduikplaats vragen voor haar negen maanden oude zoontje Alfred. Haar man en twee oudere kinderen waren al onder dak. Het kind bleef tot het eind van de oorlog. Gitel overleefde Ravensbrück en vond Alfred, als enige van het gezin, in leven bij Tole en Mina.
Het voormalige Kamerlid Nico Palar (SDAP) en zijn vrouw Joke Volmer kunnen ook worden genoemd. Joke was al betrokken bij verspreiding van illegale bladen en de distributie van bonnen. Daarnaast diende hun tweekamerwoning aan de Amsterdamse Uiterwaardenstraat enkele keren tot tijdelijk onderkomen van (joodse) onderduikers.
Vier militairen
Viktor Louis Makatita (ca. 1939) (Bron: www.hermankeppy.nl)
Een van de vier Indonesische kadetten die in 1939 hun studie aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA) was begonnen, de Molukker Victor Louis Makatita, was na de bezetting gedemobiliseerd. Hij was vrij man en werd daarom niet, zoals de anderen, in 1942 als krijgsgevangene afgevoerd naar Duitsland. In februari 1942 probeerde Makatita met een KNIL-collega Zwitserland en daarna zelfs Nederlands-Indië te bereiken. Victor werd bij de Zwitserse grens gearresteerd en op 9 april in Dijon met twee lotgenoten gefusilleerd.
Een tweede omgekomen militair was ook Molukker, Eduard Alexander Latuperisa. Hij was kapitein infanterie bij het KNIL in Nederlands-Indië en kreeg na zijn komst in 1939 naar Nederland een militaire staffunctie. Hij raakte na de bezetting betrokken bij de illegale Ordedienst (O.D.), maar werd in maart 1942 gearresteerd. Vijftien maanden later, op 29 juli 1943, werd Latuperisa met zestien andere gevangenen op de Leusderheide gefusilleerd.
De derde militaire verzetsman die in de oorlog om het leven kwam was onderofficier Mas Soemitro. Hij woonde met zijn vrouw in Soest en meldde zich tijdens de bezetting niet voor Duitse krijgsgevangenschap, maar dook onder. Soemitro sloot zich aan bij het ondergrondse verzet, eerst in Soest, daarna in Den Haag. Daar sprong of viel hij in de herfst van 1943 uit de tram, waarbij hij zulke zware verwondingen opliep dat hij op 26 januari 1944 overleed.
Herman Keppy noemt op zijn website ook de Molukker Wim Sihahainenia, deelnemer aan de slag in de Javazee (27 feb. 1942). Hij werd gered en kwam via Tjilitjap en Colombo in Schotland terecht, waar hij stoker werd aan boord van de O15, een Nederlandse onderzeeër. Daarop dienden ook Javanen en Menadonezen. Wim en zijn collega’s kwamen heelhuids de oorlog door. Er waren zeker andere, ongenoemde Indonesiërs in de Nederlandse en geallieerde strijdkrachten.
Overleven
Naast de ondersteuning van universiteiten en hogescholen en de hulp via Roepi en gelijksoortige organisaties waren er andere mogelijkheden om de oorlog door te komen. In de eerste jaren waren er nog ‘rijstbonnen’, maar dat hield door gebrekkige aanvoer op. Ook de brandstoftoewijzing werd minder, terwijl de winters zeer koud waren. Het gevolg was dat studenten en werkenden (de eersten waren vaak links, de laatsten meestal traditioneel islamitisch) bij elkaar gingen wonen en samenwerkten. Tot oktober 1943 keerde het ministerie van Koloniën aan Indonesiërs en Chinezen – hoewel van een ‘niet-Arisch ras’ - een toelage uit. Evie Poetiray noemt een bedrag van 90 gulden per maand, en spreekt erover als ‘omkoopgeld’. Verloofden gingen ook niet trouwen, om het dubbele geld niet kwijt te raken. Op een gegeven moment stopte de toelage, vermoedelijk vanwege plannen tot hun tewerkstelling in Duitsland, die echter nooit tot systematische uitvoering zijn gekomen. Vandaar dat studerenden probeerden aan een baantje te komen.
Koloniaal Instituut
Krontjonggroep van gezelschap Insulinde (1941-1944). Vooraan vlnr: Moh. Jasin, Soegeng Notohadinegoro, Dradjat Doermakeswara. Achter: Moestaman, Djajeng Pratomo, Hamid, Kayat, I.A. Mochtar, Oentoeng Kasim (Bron: Harry A. Poeze e.a., p. 313)
Het Koloniaal Instituut, het latere Tropeninstituut, bood tijdens de oorlog financiële steun aan Indië-gangers en Indonesische studenten. Bovendien contracteerde het Indonesische gezelschappen voor dans, muziek, toneel en krijgsdansen (pencak). Het ging vooral om ‘Ardjoeno’ (1940) en ‘Insulinde’ (1941). Insulinde bouwde voort op een orkest van Indonesische zeelui (K.M.I.) en nam P.I.-studenten op. Ook de sociaal-democraat Palar, Tweede Kamerlid voor de SDAP, speelde mee als gitarist. Het orkest mocht ‘s zondags om de week optreden in het Instituut en kreeg maandelijks vier voorstellingen op andere plaatsen aangeboden. Datzelfde gold voor ‘Ardjoeno’. Dit gezelschap werd in 1944 opgevolgd door ‘Bintang Mas’, waarvoor het Koloniaal Instituut jurist en P.I.-lid Abdoelmajid Djojoadhiningrat als adviseur aantrok. Hij werkte in augustus 1943, evenals Lillah Soesilo en vele anderen, aan een grote theaterproductie van het Instituut in de Stadsschouwburg mee, ‘De omgeslagen prauw’. De honoraria van de optredens stortten de leden van de Perhimpoenan Indonesia in de kas van de vereniging. Zo was er letterlijk sprake van ‘krijgsdans’. Het Koloniaal Instituut, hoewel hoofdkwartier van de Gestapo, diende tegelijk als illegale vergaderplek.
Lillah Soesilo in De Omgeslagen Prauw (Bron: Harry A. Poeze e.a., p. 315)
Oost en West
Deze oude vereniging voor kennisverspreiding over Nederlands-Indië en hulpverlening aan Indiëgangers en ‘inheemsen’ (1899), werd tijdens de oorlog op verschillende plekken actief voor Indonesische studenten. De oud-gouverneur van Sumatra’s Oostkust, H. Ezerman (Arnhem), schoot begin 1942 vanuit Oost en West Roepi te hulp. Zo werden via hem de maaltijden in Amsterdamse Clubhuis gesubsidieerd. Oud-gouverneur van Celebes dr. L. Caron (Amsterdam) meldde zich eveneens, met bedragen uit het bedrijfsleven. Hij nam echter afstand van linkse ideeën en acties tegen de bezetter. Er moest gestudeerd worden.
Samenwerking legaal en illegaal
Hoewel wat ideeën betreft verschillend, kenden de bestuursleden van de diverse comités voor hulp aan Indonesiërs elkaar goed. De Indonesische gemeenschap was klein, sommigen musiceerden en dansten samen bij ‘Insulinde’. Leden van de illegale Perhimpoenan Indonesia konden daarom zonder verraad hun verzetswerk doen en regelmatig gebruik maken van het sociale netwerk van gedulde organisaties als de Indonesische Christen Jeugd en de Perkoempoelan Islam. Deze laatste organiseerde het grootste deel van de Haagse Indonesiërs.
Perkoempoelan Islam Den Haag
Kassanna ontvangt de eedaflegging bij een huwelijk in het Haagse stadhuis (Bron: H. Poeze e.a. p. 317)
Het centrum van de Perkoempoelan Islam in de oorlogsjaren was het woonhuis van voorzitter Kassanna (Obrechtstraat 220). De vereniging werd bij haar sociale en medische hulpverlening geholpen door studenten en afgestudeerden, zoals de artsen Abdoelrachman (eerder Roepi), Moerti Moerman en Soenarjo. Fondsenwerving werd gedaan door de jurist Zairin Zain (ook eerder Roepi) en de economen Soemitro Djojohadikoesoemo en Saroso Wirodihardjo. Deze groep oud-studenten van Leiden en Rotterdam waren voor onafhankelijkheid van Indonesië, maar hield zich in tegenstelling tot de Islam-vereniging buiten de Duits-Nederlandse verhoudingen. Op sociaal gebied was men echter pragmatisch. Soemitro en Saroso hielpen in het laatste oorlogsjaar de P.I.-groep Rotterdam bij de zorg voor de zeelieden van de Lloyd.
Perhimpoenan Islam Den Haag
De P.I.-groep Den Haag hield zich afzijdig van de islamitische Perkoempoelan. Men richtte zich onder leiding van de afgestudeerde jurist Soehoenan Hamzah, en gesubsidieerd door Ezerman, op de ondersteuning van oudere Indonesische vrouwen. Het waren vaak dienstbodes. Zij kregen boter, aardappelen en kleding. De Perhimpoenan was ook betrokken bij een ander Haags project: beoordeling van Indonesische en Chinese verzoeken om steun. De Leidse universiteit vroeg hiervoor naast de jurist Koesna Poeradiredja ook de arts Mohamed Ilderem, lid van de P.I.. Het comité-Poeradiredja wekte actief dergelijke steunverzoeken op. Vanaf september 1944 riep het, mede gesteund door Oost en West, Nederlanders op om Indonesische studenten gastvrijheid en een maaltijd te verlenen. En dat gebeurde.
Anderen
Donald Poetiray, met brief uit Buchenwald (10-8-1944). Bron: www.hermankeppy.nl
Er waren, zoals eerder bleek, ook Indonesiërs die buiten een van de politieke of religieuze groeperingen om in verzet gingen. Daartoe behoorde de Molukker Donald Poetiray. Samen met de Indische Albert Spree, mede-sprinter van de 4 x 100 meter kampioensploeg van Vlug en Lenig (Den Haag), ondernam hij in 1942 de vlucht naar Engeland. Bij het Noord-Franse Compiegne werden ze opgepakt. Donald werd naar Buchenwald gestuurd, dat hij overleefde. Albert Spree stierf in juli 1943 in het kamp Ravensbrück.
Collaboratie
Naast verzet, oogluikende ondersteuning daarvan en volledige afzijdigheid was er soms ook sprake van samenwerking met de Duitsers. Het bekendste voorbeeld is de Madoerese hutbediende bij de Rotterdamse Lloyd Toemjati. Na ontslag bij de Lloyd nam het Koloniaal Instituut hem begin 1941 in dienst als verkoper en danser. In dat jaar was hij kort lid van de NSB, die hem als kleurling weer snel uitschreef. Begin 1943 richtte hij met zijn Nederlandse verloofde een eigen kunstgezelschap op, Sinar Laoet (Straal van de Zee). Het telde na enige tijd twintig Javanen en Madoerezen en bracht Gamelan-, Krontjong- en Hawaï-muziek, als ook dans ten tonele. Het Koloniaal Instituut vond de kwaliteit onvoldoende, maar Toemjati had succes. Hij trad tot eind 1944 regelmatig op, ook voor NSB-ers en in Duitsland.
Verzet 1944-1945
Het laatste oorlogsjaar, waarin het zuidelijke deel van het land bevrijd was, de spoorwegstaking veel lam legde en de Hongerwinter intrad, was ook een jaar van toenemend verzet en hardere Duitse repressie. De Perhimpoenan Indonesia ondernam nieuwe illegale activiteiten, en deed dit vaak samen met andere groepen.
Onderdeel van de Illegaliteit
De Waarheid van 26 april 1944 (Bron: geheugenvannederland.nl)
Van de Amsterdamse groep waren het Setiadjit, Soeripno en Soenito die spraken met en schreven voor linkse illegale bladen, zoals de Vrije Katheder en de Waarheid. Voor de laatste twee werd ook drie à vier maanden het blad gedrukt. De Indonesiërs ontvingen op straat de getypte stencils en De Waarheid werd door hen afgedrukt in een woning in Amsterdam-Zuid. De kranten werden in een koffer gedaan en afgeleverd op een adres aan de Stadionweg. Daarnaast had de P.I. vermoedelijk overleg met de Raad van Verzet en er waren zelfs betrekkingen met de – niet erg Indonesisch gezinde - Trouw-groep. Acht studenten uit Leiden trainden met gewichten om in staat te zijn zonder zichtbare inspanning zetsel van Trouw te vervoeren. De mensen van deze ‘loodploeg’ werden de Amanoellah’s genoemd - naar een vernieuwingsgezinde emir van Afghanistan.
Trouw van midden juni 1944 (Bron: markt12.nl)
Toen op 4 juli 1944 op wens van koningin Wilhelmina en de minister-president de Grote Adviescommissie der Illegaliteit (GAC) werd opgericht, werd de Perhimpoenan Indonesia lid van de linkse sectie en Setiadjit hun afgevaardigde.
Vrouwelijke P.I.-leden
Djoedjoe Soetanandika hield vanuit het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis contact met Setiadjit. Van hem hoorde zij over een ter dood veroordeelde verzetsman op de isoleerafdeling, waar zij toevallig werkzaam was. Ze wist hem na zijn herstel van roodvonk te laten ontsnappen. De man was vermoedelijk lid van de Raad van Verzet (RVV). Andere vrouwen werkten vooral als koerier. Want mannen werden eerder opgepakt vanwege de jacht op degenen die zich aan de Arbeitseinsatz onttrokken. Bekende namen zijn: de juriste Toeti Soedjanadiwirja, Soetiasmi (Mimi) Soejono, de analiste Evie Poetiray en de rechtenstudent Trees Heyligers, verloofde van Soenito.
Toeti Soedjanadiwirja, Soetiasmi Soejono, Evie Poetiray (Bron: Harry Poeze e.a. p. 321)
Evie vertelt in het interview met Herman Keppy hoe ze illegale bladen per trein afleverde. Als ze van Den Haag naar Haarlem reisde en op een bepaald adres iets moest afleveren ging ze vroeg naar het station en zocht een nog lege wagon. Daar legde ze het pakket in het bagagenet en ging dan zelf in een ander stuk van de trein zitten. In Haarlem wachtte ze tot de trein bijna leeg was, haalde het pakket weg en stopte het in haar tas. Als ‘onnozel zwart meisje’ kwam ze wel door de controles heen. Dat lukte haar inderdaad.
Nederlands P.I.-lid
Abdoelmajid Djojoadhiningrat leerde in 1943 op het Koloniaal Instituut de biologiestudent Frits Bianchi kennen. Deze bleek een vurig voorstander te zijn van Indonesische onafhankelijkheid, ook in discussies met kennissen van Abdoelmajid. Tot Frits’ verrassing bood Soenito hem op een gegeven moment het P.I.-lidmaatschap aan. Hij accepteerde het, net als de bijbehorende discipline. Bianchi kreeg zo een aandeel in het Amsterdamse verzetswerk, van stencilen tot wapenoefening. Waarschijnlijk kun je ook Trees Heyligers als lid beschouwen. Na de oorlog verdedigde zij Indië-weigeraars als de bekende Piet van Staveren en Zaandammer Arie Buth (1927-2010).
De Bevrijding
Ook in Leiden werkte de P.I. nauw samen met Nederlandse verzetsgroepen en illegale bladen. Daardoor kon men ondanks de arrestaties in april 1944 rond het blad ‘Feiten’ (Den Haag) al in juni een nieuw blad uitgeven, dit keer in Leiden. Het heette provocerend ‘De Bevrijding’ en bevatte vooral nieuwsberichten. Dat de Perhimpoenan Indonesia verantwoordelijk was voor de uitgave bleek nergens uit, maar oudgediende Pamontjak was de hoofdredacteur. Hij werd bijgestaan door redacteuren Soeripno en Harahap (dominee), en door Ticoalu, Irawan Soejono, I.A. Mochtar en Rozai Koesoemasoebrata, die voor druk en verspreiding zorgden. Met steun van de Leidse illegaliteit werd het blad gestencild. Het verscheen drie keer per week in oplages van 3500, oplopend tot 20.000 aan het eind van de oorlog. Enorm dus. Irawan, ook wel ‘Henk van De Bevrijding’, deed de technische verzorging: machines, papier, radiotoestellen. Bij een razzia op 13 januari 1945 vluchtte hij op de fiets, maar werd dodelijk geraakt door een nazi-kogel.
Illegaal blad De Bevrijding, ed. 28 april 1945, over de bevrijding van Indonesië (Bron: H. Poeze e.a. p. 326)
Vanaf september 1944 kwam het blad ook uit in Den Haag. Want door de spoorwegstaking was het onmogelijk geworden koeriers met het blad naar andere steden te sturen. De niet-gearresteerde leden van de Feiten-groep waren met Daliloeddin verantwoordelijk voor de uitgave. De Haagse redactie nam alleen soms, per koerier, hoofdartikelen van de Leidse editie over. Men maakte een eigen keuze uit de oorlogsberichten en schreef enkele keren ook over Indonesië. De Haagse ‘Bevrijding’ bestond uit één vel, kwam drie keer per week tot dagelijks uit en had een oplage van 4000.
Ook Rotterdam kreeg zijn eigen editie. Opnieuw was er bij uitgave en verspreiding steun van andere verzetsgroepen, maar de redactie bestond uit de economen Joesoef Moedadalam en Gondo Pratomo, broer van de in 1943 gearresteerde Djajeng Pratomo. De redactie wist met hulp van een ondergedoken Joodse verzetsman een radioluisterpost in te richten in een woning aan de Burgemeester Meineszlaan, zodat de redactie over de laatste berichten van de geallieerden beschikte. Gondo wist daarnaast een woning te huren aan de Aelbrechtskade, waar een stencilmachine kon worden geïnstalleerd. Daarmee konden ‘De Bevrijding’ en later de Rotterdamse editie van ‘De Vrije Katheder’ worden gedrukt, evenals tijdelijk ‘De Waarheid’. Hier kon eveneens de centrale leiding van de P.I. worden ontvangen. Soenito en Daroesman kwamen voor besprekingen. Setiadjit dook er een paar maanden onder.
Gewapend verzet
Djajeng Pratomo vertelde in 2014 het volgende over de start van het gewapende verzet. De Rotterdamse economiestudent Joesoef Moedadalam zat in een Nederlandse K.P.-groep, ofwel knokploeg. Deze deed in 1944 een geslaagde overval op een politiepost, waarbij men vier Waltherpistolen bemachtigde. Later kregen de Indonesiërs in Rotterdam via het Nederlandse verzet nog meer wapens, zoals twee karabijnen en vijf pistolen, met bijbehorende munitie. Ze waren afkomstig van bij Nederlanders ondergedoken Wehrmacht-soldaten, die genoeg hadden van de oorlog. De Indonesiërs werden door een van hen, een ‘Gefreiter’, getraind in het gebruik van deze wapens. Moedadalam nam ook deel aan een overval op een distributiekantoor van levensmiddelenbonnen in den Haag. De overval werd uitgevoerd per fiets. De actie slaagde, maar op het verzamelpunt werd de ondergrondse overvallen door de Duitsers. Joesoef wist te ontkomen met medeneming van zijn machinegeweer en andere wapens. Later kon de Rotterdamse P.I.-groep nog negen jutezakken handgranaten, gedemonteerde stenguns en munitie met een bakfiets ophalen bij een Nederlandse verzetsman in de Watergeusstraat. De wapens waren afkomstig van droppings door de R.A.F.. De P.I. was dus goed voorzien.
Jusuf Muda Dalam, minister en bankgouverneur onder Soekarno (1964) (Bron: pekerjamuseum.blogspot.com)
Binnenlandsche Strijdkrachten (B.S.)
Deze koepel van strijdende verzetsbewegingen had in Leiden een studentensectie. Deze sectie was opgericht door Soeripno en kende vier groepen. Eén daarvan werd bemand door de Perhimpoenan Indonesia. De groep werd genoemd naar de Indonesische held Soerapati en stond onder leiding van Ticoalu ofwel ‘Theo’. De P.I. hechtte er sterk aan om onderdeel te zijn van de Nederlandse vrijheidsstrijd en zorgde voor tien leden. Bij een gewapende bevrijding van de stad zou hun taak de bezetting van het Leidse station zijn. Vanwege de capitulatie is het daar niet van gekomen.
Gedeeltelijk kwamen de leden uit andere steden: Moorianto Koesoemo Oetoeyo uit Rotterdam, Rozai Koesoemasoebrata en Djalal Moechsin uit Amsterdam. De P.I.-ers hadden vaak ervaring met spionage en sabotage opgedaan in de Knokploegen (K.P.). Djajeng Pratomo vertelt hoe de voorraad wapens die de Rotterdamse groep met Moedadalam had verzameld ‘per fiets, langs sluikwegen en langs Duitse controleposten naar Leiden werd overgebracht. De Indonesiërs oefenden in Leiden in een der kelders van een wol- en lakenfabriek’. Na de dood van Irawan Soejono noemde de Leidse groep zich ‘Irawan’, en zo namen ze ook deel aan de Bevrijdingsparade.
Evie Poetiray vertelde aan Herman Keppy dat ze na de dood van Soejono door de beweging naar Oegstgeest (Leiden) werd gestuurd. Daar zaten acht P.I. studenten ondergedoken. Ds Frits Harahap was een van hen. Ze zaten in het verzet en hadden de opdracht om distributiekantoren te overvallen en voedselbonnen te stelen. Vermoedelijk ging het dus om de mensen van de B.S.-groep. Evie was daar geen lid van - haar verloofde, Siantoeri, was in Amsterdam wel bezig met wapenonderricht - evenmin als verpleegster Djoedjoe (‘Juju’) Soetanandika, die voor de voedselvoorziening en verpleging van de studenten zorgde. Evie deed in Leiden koerierswerk. Ze ging na 21 uur, onder Sperrtijd, met pakketten vol kopij van illegale bladen de straat op. Het ging om Vrij Nederland, De Waarheid en Trouw. Ze moest de kopij afleveren bij een geheime drukkerij. Irawan Soejono was juist bij dit soort werk doodgeschoten.
Hongerwinter
Setiadjit en Elly Setiadjit-Soumokil (ca. 1943) (Bron: H. Poeze e.a. p. 306)
Evie Poetiray vertelt nog meer over Oegstgeest. Het was hartje winter en iedereen had honger. Haar reis was samen met vijf andere studenten geweest, op fietsen zonder banden. De drie jongens trapten, de meisjes zaten achterop. Elly Soemokil, de vrouw van Setjiadit, had een drie maanden oud kind, maar dat had ze naar een nicht in het Wilhelmina-gasthuis gebracht. Ze wilde per se mee naar Leiden. Daar aangekomen ging ze direct naar de keuken om te kolven. Juju zei onmiddellijk: ‘niet weggooien!’ Want het was de enige melk in Oegstgeest. En zo kregen de jongens twee keer per dag ‘kopie susu’, koffie met melk. Geruild met de ‘tukang susu’ (melkboer) voor lakens, zei Juju. Totdat Elly na een week weg was. ‘Waar is de melk gebleven’, vroegen de verzetsstrijders. ‘Onze melkkoe is terug naar Amsterdam’, zei Juju. Ze schrokken zich wild, maar Juju en Evie lachten.
Leiden
De leiding van de P.I. hechtte groot belang aan de aanwezigheid in de regio Leiden, die door de sluiting van de universiteit sterk was afgenomen. Zowel de B.S.-groep als de uitgave van ‘De Bevrijding’ pasten in die visie. Hoofdkwartier voor beide activiteiten was het huis van hoofdredacteur Pamontjak. Daar stond een stencilmachine, werd de Engelse radio beluisterd en verzamelde men zich om in de kelder van een naburige wolfabriek militaire training te doen. Een tweede centraal punt, ook voor andere verzetsgroepen, vormde de woning van Hadiono Koesoemo Oetoyo, de broer van de B.S.-er. Hij hield zich bezig met onderduikadressen, levensmiddelen-voorziening, vervalsingen en de medewerking aan verschillende illegale geschriften. Op zolder had hij een stencilmachine. De sporen van het gebruik ervan wiste hij steeds zorgvuldig uit; gebruikte moedervellen werden verbrand. Als erkenning van de rol in het verzet werd Hadiono in mei 1945 tot lid van de Leidse nood-gemeenteraad benoemd.
Amsterdam
Amsterdam kende overigens ook een, kleinere, Indonesische B.S.-groep, onder leiding van Soenito. Hier oefende men, getuige Pratomo, in een woning aan de Amstelkade waar de verloofde van een der studenten woonde; het gaat vermoedelijk om Trees Heyligers. In tegenstelling tot de Leidenaars moesten zij bij gebrek aan mankracht vlak voor de Bevrijding stoppen.
Soenito Djojowirono en Trees Heyligers op 15 febr. 1945, hun huwelijksdag (Bron: De Antifascist, aug. 2008, www.afvn.nl)
Hongertochten
In Leiden werden ook de inspanningen van Indonesische studenten en arbeiders uit Leiden en Den Haag gecoördineerd om in de Hongerwinter aan voedsel te komen. Men ging tot aan Den Helder (100 km) en had redelijk succes. De tengere figuren uit het warme Indië wekten medelijden op. Zo werd een boot met liefst 7,5 ton peen met de hand van Hillegom naar Leiden gesleept. De vaart lag naast de spoorlijn, die door de geallieerden werd beschoten. Gelukkig bleef iedereen ongedeerd en bereikten de wortelen Leiden en, voor de andere helft, Den Haag.
Soenito in de namenlijst van de Nationale Adviescommissie (Bron: Vrij Nederland 4-8-1945)
Na de bevrijding
In de grote Amsterdamse bevrijdingsparade van 8 mei 1945 liepen ook vertegenwoordigers van de Indonesische studentenorganisatie mee, terwijl de P.I. op de tribune werd vertegenwoordigd door Setiadjit Soegondo, lid van de Grote Advies Commissie der Illegaliteit. Soenito Djojowirono werd opgenomen in Nationale Adviescommissie van het Voormalig Verzet die belast was met het aanvullen van vrije zetels in de Tweede en Eerste Kamer. Na 5 mei onthulde de Leidse ‘Bevrijding’ dat het blad onder verantwoordelijkheid van de Perhimpoenan Indonesia was uitgegeven. Het blad publiceerde nog een extra ‘Welcome to our Allies’, een overzicht van de 5 gevallen en de 68 overleden Indonesiërs, en tenslotte een manifest over de te bereiken onafhankelijkheid van Indonesië.
Bevrijdingsparade Breestraat Leiden met de groep Irawan. De laatste twee in de linkerrij zijn resp. Moorianto Koesoemo Oetoyo en Ticoalu (Bron: H. Poeze e.a. p. 323)
Onafhankelijkheid
Deze zou moeilijker en bloediger blijken te bereiken dan men op grond van de samenwerking tegen nazi-Duitsland had mogen verwachten. Dat was al gebleken bij de plotselinge dood van Ario Adipati Soejono, vader van Irawan, en minister in het oorlogskabinet: zijn pleidooi voor onafhankelijkheid vond geen gehoor; hij stierf op 5 jan. 1943 in Londen aan een hartaanval. Verschillenden van de verzetstrijders speelden een belangrijke rol in de onderhandelingen met Nederland – beide partijen kenden elkaar vaak persoonlijk. Er waren na mei 1945 ook vier Indonesiërs lid van het Nederlandse parlement, twee vooroorlogse: Effendi en Palar, een nieuw: Setiadjit en Pamontjak (E.K). Sommige verzetsstrijders werden in 1948 als onwelkome communisten door de republiek geëxecuteerd, onder hen Setiadjit. Anderen zouden na 1949 belangrijke functies in de regering van Indonesië vervullen.
Djajeng Pratomo citeert aan het eind van zijn artikel over het verzet Prof. Mr. R. P. Cleveringa, die in november 1941 in Leiden het sein gaf tot heftig protest tegen het ontslag van Joodse collega’s. Deze zei op de bijeenkomst ter herdenking van 37 jaar Indonesische Nationale Beweging: ‘Waar er sprake was hier in Nederland van verzet, behoefden wij niet te vragen: Waar zijn de Indonesiërs. Zij waren er en stonden op hun post. Zij hebben hun offers gebracht. Zij waren in de concentratiekampen, zij waren in de gevangenissen, zij waren overal…..’(Stadsgehoorzaal Leiden, 25 mei 1945).
Bronnen
- Harry A. Poeze, met bijdragen van Cees van Dijk en Inge van der Meulen, In het land van de overheerser, deel I, Indonesiërs in Nederland (1600-1950). (Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, KITLV, Dordrecht 1986), 398 p.
- Raden Mas Djajeng Djajang Pratomo, In dienst van de vrijheid. Uit: De rechten van het verzet, 1986, zie: http://javapost.nl/tag/djajeng-pratomo (15 feb. 2014)
- Herman Keppy, Nederlands-Indië tegen Duits-Nederland, op www.Hermankeppy.nl
- Herman Keppy, Interview met Evie Poetiray 14-2-2010, zie http://getuigenverhalen.nl
- Anoniem. ‘Eerst Nederland bevrijden, dan Indonesië’. Indonesische verzetsstrijders actief in Nederland tijdens Tweede Wereldoorlog. De Anti Fascist augustus 2008, p. 21-22, op www.afvn.nl
- Herman Burgers, De Garoeda en de Ooievaar. Van kolonie tot nationale staat. KITLV, Leiden 2011, p. 441
- Alam Darsono, Het zwijgen van de vader (Stichting Alam Darsono 2008). www.alamdarsono.nl/eigen%20activiteiten/homeeigen.html
- Jeroen van Driel, e-mail 14-12-215; http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/palar; https://socialhistory.org/bwsa/biografie/palar
|