De Antillen in WO II
Olie en de geallieerde troepen
Aruba en Curaçao hebben een speciale rol gespeeld tijdens de oorlog, waarvan maar weinigen op de hoogte zijn. Aruba en Curaçao hadden olieraffinaderijen die Engelse, Franse en Amerikaanse vliegtuigen bevoorraadden.
Boortorens in de lagune van Maracaibo
Foto: Ewing Galloway (Bos & Van Palen Platenatlas)
Voor de olie, die uit het Venezolaanse meer van Maracaibo werd gewonnen (sinds 1914), hadden de oliemaatschappijen havens en opslagplaatsen nodig. Venezuela en de oliemaatschappijen kozen voor het nabijgelegen Aruba en Curaçao. Daar was men verzekerd van goede havens en politieke rust. De Koninklijke Olie (KNPM)/Shell vestigde in 1918 op Curaçao een grote raffinaderij; het kreeg de naam van de plek, het schiereiland Isla aan de haven van Willemstad. Op Aruba zette de maatschappij in 1928 een kleine installatie neer, Eagle, niet ver van Oranjestad. Belangrijker waren de activiteiten van Pan American Petroleum met zijn Lago Oil & Transport Co. Deze deed al vanaf 1924 olieoverslag op het eiland (via een pier bij Oranjestad) en diepte in Sint Nicolaas de natuurlijke haven uit. In 1929 opende daar ook de Lago-raffinaderij die zou uitgroeien tot een van de grootste ter wereld. De onderneming wisselde enkele malen van eigenaar en viel vanaf 1933 onder Esso (Exxon). Al in 1939 voorzagen de raffinaderijen op de twee eilanden in 43% van de oliebehoeften van de Engelsen en de Fransen, en voor 80% in die van de Britse Royal Air Force alleen (hoofdzakelijk hoogoctaan benzine). De Amerikaanse invasie in Noord-Afrika (1942-1943) draaide voor 100% en de strijd in de Pacific (1944-1945) voor 75% op de brandstof uit de Antilllen.
Bronnen:
http://www.historiadiaruba.aw/index.php?option=com_content&task=view&id=28&Itemid=42
http://en.wikipedia.org/wiki/Lago_Oil_&_Transport_Co._Ltd.
Liesbeth van der Horst, Wereldoorlog in de West (p. 29)
Komst Franse, Engelse en US-Amerikaanse troepen
Kaart: www2.mw.nl
Vanwege de grote militaire en economische belangen was het logisch dat, na de overval op Nederland, Engelse en Franse troepen op de Antillen werden gestationeerd. Op 11 mei 1940 waren al 180 Franse mariniers op Aruba, op 13 mei kwamen 800 Engelse manschappen naar Curaçao en Sint Maarten. Na de capitulatie van Frankrijk, in juli 1940, namen de Britse militairen de Franse plek in. Het Franse deel van Sint Maarten werd overigens nooit pro-Duits. Nederland had slechts een paar honderd mariniers op de eilanden, vermeerderd met rond de 2000 slecht uitgeruste en getrainde 'schutters' in de Vrijwilligerskorpsen van Aruba (VKA) en Curaçao (VKC). In de loop van de oorlog groeide het aantal naar circa 3000 man.
'Schutters van Habaai', Vrijwilligerskorps Curaçao. (Bron: vkcur.org)
De versterking was niet onnodig. Duitse onderzeeërs vielen transportschepen met olie en bauxiet aan, en zelfs direct olieraffinaderijen (1941-1942).
Overleg tussen US- en NL-officier op Curaçao, Hato 1942. (Bron: gahetna.nl)
De VS-militairen werden pas actief toen de VS zich na de Japanse aanval op Pearl Harbor (7 december 1941) officieel bij de Geallieerden voegden. Voor het Panama- en Caribisch gebied gebeurde dit onder de vlag van het Rainbow 5-plan. Het oppercommando was Amerikaans, maar zoals in Jamaica en Trinidad de leiding gedeeld werd met de Engelse koloniale en militaire macht, zo gebeurde dat op Aruba en Curaçao en de andere eilanden met de Nederlanders. Op 26 januari 1942 was het verdrag tussen het US Oorlogsministerie en de Nederlandse regering in Londen een feit. Midden januari waren al 6 A-20 bommenwerpers op Aruba en Curaçao gestationeerd. Op 11 februari kwamen rond 2300 man grondtroepen vanuit New Orleans aan: een groot deel voor Curaçao, een iets kleiner voor Aruba. Drie dagen later vertrok het Engelse garnizoen van intussen ca. 1400 militairen uit de Antillen. Pas aan het eind van maart waren de US-Amerikaanse en Nederlandse regering het eens over de bevelsstructuur. Admiraal Jesse B. Oldendorf werd chef van alle strijdkrachten in het gebied, ook de Nederlandse. Kapitein van Asbeck, de Nederlandse bevelhebber van de eilanden, werd zijn stafchef, en de orders van Oldendorf vielen formeel onder de autoriteit van gouverneur Kasteel. Deze eenduidige commandostructuur bereikte het US-leger in Suriname niet, hoewel daar al vanaf eind 1941 Amerikaanse troepen waren. Dit verschil hing samen met de grote dreiging die vanaf begin van 1942 op de Benedenwindse eilanden aanwezig was.
Aanval Duitse U-boten
Het eiland Aruba (Bron: www.jewishvirtuallibrary.org)
Actie 'Neuland'
In de nacht van 15 op 16 februari 1942 vond de eerste aanval van Duitse onderzeeboten op het westelijk halfrond plaats. Hij was gericht op het olietransport tussen Venezuela en de Antillen en de olieopslag zelf. Er namen zes Duitse en twee Italiaanse onderzeeërs aan deel. Die van de bevelhebber, de U-156, zou de hel verlichte olieraffinaderijen van Esso en Shell op Aruba en Curaçao aanvallen, de anderen de transporttankers. Opmerkelijk was dat de marinecommandant Karl Dönitz de order had gegeven dat Duitse U-boten in het Caribisch gebied niet eerder dan 16 februari mochten aanvallen. Hierdoor bleven op 15 februari vijf Lago-tankers buiten schot.
Sint Nicolaas-haven
Maar om 01.31 uur was het raak. De eerste treffer was voor het Britse Lago-tankerschip Pedernales in de Sint Nicolaashaven op Aruba. Het brandde uit. Acht bemanningsleden kwamen om het leven, vijf van hen Antilliaan. Ook de kleinere 'Oranjestad' werd kort hierna geraakt en zonk (met dank aan Gerrit Walters, december 2006). Vijftien opvarenden verloren hier hun leven, elf van hen Antilliaan - zie voor de namen van de slachtoffers de paragraaf over zeevarenden. Zo begon de actie 'Neuland', een nieuwe fase in de operatie 'Paukenschlag'. De U-156 kwam vervolgens aan het oppervlak en vuurde met het dekkanon 16 anti-vliegtuiggranaten af op de Lago raffinaderij. Er werd maar weinig schade aangericht; de tanks waren van massief staal. Wel kreeg de Bernhardschool in St.Nicolaas veel schade. Vanwege een explosie in het geschut - een zeewaterplug werd niet uit de loop gehaald - verloor een van de Duitse bemanningsleden zijn leven en raakte een tweede zwaar gewond. Maar de boodschap was duidelijk.
Oranjestad-haven
De verdediging van het eiland was niet op orde. De eerste berichten maakten alleen melding van vuur op schepen en in de raffinaderij. Pas anderhalf uur later drong door dat er een aanval van een Duitse onderzeeërs gaande was. Ook in de haven van Oranjestad verscheen een Duitse onderzeeër. Het was dezelfde U-156. Twee torpedo's misten de Amerikaanse tanker Arkansas (Texaco) bij de Eagle raffinaderij van Shell, maar een derde richtte beperkte schade aan. De tanker was leeg en ontgast. De U-156 hoorde vliegtuigen opstijgen van het Dakota-vliegveld, dook onder en zette koers naar Martinique. Bij het opruimen van een van de torpedo's de dag erna, werden vier Nederlandse mariniers gedood en twee gewond. Voor hen werd in 2010 een monument opgericht.
Op die 17de februari kwam een andere U-boot, de U-502, naar Oranjestad-haven. De onderzeeër had de dag ervoor drie tankers tot zinken gebracht, met 29 dodelijke slachtoffers, en kwam misschien om het karwei van de U-156 af te maken. Hij liep door de sterke stroming op een rif, maar wist los te komen. De U-502 bleef daarna vijf uur lang voor de ingang van de haven hangen, zonder iets te doen. Het verhaal gaat dat de kapitein rekening hield met de vele schoolkinderen die op de ramp waren afgekomen.
Het eiland Curaçao (Bron: www.worldatlas.com)
Curaçao
Ook Curaçao werd aangevallen. Men was gewaarschuwd, want de vuurzee op Aruba was vanaf Curaçao, 75 km verder, zichtbaar. In de vroege ochtend van dezelfde 16 februari 1942 nam een Duitse onderzeeboot, de U-67, de opslagtanks en twee tankers van de Shell-raffinaderij bij Bullenbaai onder vuur. De Surinaamse kanonnier Marinus van Niel beantwoordde het vuur onmiddellijk en de U-boot verdween. De U-67 vuurde tussen 03.52 en 04.30 uur (volgens T.J. Los op cnoops.nl) nog vier torpedo's af op de Nederlandse tanker Rafaela die op 500 meter van de St. Annabaai voor anker lag. Een daarvan trof doel en zorgde voor zware schade, maar het schip zonk pas in de haven en er vielen geen slachtoffers. Dezelfde U-67 kwam overigens op 21 februari terug en bracht bij de Westpunt de Noorse olietanker Kongsgaard tot zinken. 38 van de 46 bemanningsleden kwamen om het leven.
Transportlijn
De zes andere onderzeeërs van de actie 'Neuland' zochten op dezelfde 16de februari hun prooi buiten de havens van Aruba en Curaçao. Alleen de U-502 slaagde daarin. In de Golf van Venezuela torpedeerde hij de Britse Lago-tanker ss Tia Juna, met zeventien dodelijke slachtoffers, onder wie zeven Antillianen. Vervolgens viel hij de Venezolaanse tanker Monagas aan, waar vijf doden vielen, onder wie de kapitein. Tenslotte raakte hij de Britse Lago-tanker San Nicolas, met zeven doden tot gevolg, onder wie vier Antillianen. Alle drie de tankers zonken en waren verloren voor de olietransporten. Voor de omgekomen Antilliaanse zeelieden zie de paragraaf over zeevarenden. De 16de februari 1942 was een zwarte dag. 27 Antilliaanse zeelieden verloren op die dag hun leven. Dat is 30% van de 88 Antilliaanse verliezen tussen 1940 en 1945. Dertien van de slachtoffers kwamen van Bonaire, zeven van Saba.
KNSM-vrachtschepen
De aanvallen bleven echter doorgaan. Tussen mei en oktober 1942 werden dertien vrachtschepen van de KNSM getorpedeerd, met groter of kleiner verlies aan mensen en materiaal. Het zijn de ss Astrea (6 maart, door de Italiaanse onderzeeër E. Tazzoli), Amazone (6 mei), Fauna (18 mei), Hector (24 mei), Triton (28 mei), Poseidon (28 mei), Crijnssen (11 juni), Flora (18 juni), Telamon (24 juli), Draco (5 augustus), Strabo (10 augustus), Medea (13 augustus) en Achilles (1 oktober). Voor de Antilliaanse slachtoffers zie de paragraaf over zeevarenden.
Niet alleen de olieleverantie aan de geallieerden, maar ook de voedselvoorziening van Aruba en Curaçao komen in gevaar, evenals de werkgelegenheid.
Zeilschepen
In mei brengen de Duitsers ook twee Dominicaanse vrachtschapen tot zinken, de San Rafael (3 mei) en de Presidente Trujillo (21 mei). Ze zijn vitaal voor de voedselvoorziening van de eilanden. De as-mogendheden vallen op de routes tussen Curaçao en de Dominicaanse Republiek vervolgens ook zeilschepen aan: de Sally, de Gaviota en de Dominicaanse Nueva Altagracia. De laatste vervoerde groente, fruit en naar Kock zegt, kippen. De U-161 liet het zeilschip pas zinken nadat bemanning, reddingsboot en lading waren overgenomen (16 juni). Bij de Sally en de Gaviota werd de bemanning met het schip tot zinken gebracht. Voor de slachtoffers zie de paragraaf over zeevarenden.
Voedselvoorziening
Alleen al het voeden van de 3000 man Schutterij, een taak van luitenant Henry Prince, werd een probleem. De eerste negen maanden na maart 1942 maakte hij gebruik van de Shell-keukens, daarna waren eigen militaire keukens ingericht. Luitenant Prince deed inkopen bij de enige twee 'supermarkets' van het eiland, die van oud-KNSM kapitein Vreugdenhil en supermarket Henderson, ooit begonnen voor Shell. Daarnaast was er een Amerikaanse militaire winkel, de PX-store. Daarvoor had je relaties nodig. Voor de bevolking was het nog moeilijker om aan eten te komen. In de gewone winkels was weinig keus. Zoals de vader van Rdwan Baroud hem ooit vertelde: "Er was geen maismeel meer en zo konden we geen 'funchi' meer maken." Funchi is een van de volksgerechten van Curaçao.
Meer rechten voor Antillaanse zeelui
Gouverneur Wouters ziet een strategie van de Duitsers in de voortgaande aanvallen op elke vorm van transport naar het eiland. Hij schrijft een alarmerend telegram naar de regering in Londen, en vraagt de personeelsleden van de koopvaardij hun werk te blijven doen, ondanks de enorme risico's. Het personeel voelde zich echter al direct na de eerste aanvallen onvoldoende beschermd - vooral de Chinese stokers - en gaat in staking. Vijftien stakers vinden de dood en de gouverneur moet vertrekken (zie hieronder). Het belang van de bemanningen wordt echter gezien.
Wilhemina verlaat het Nederlands Zeelieden Tehuis in New York, 14-2-1942. (Bron: gahetna.nl)
Op 14 juli 1942 zegt koningin Wilhelmina in het Nederlandse Zeelieden Tehuis in New York de Antilliaanse bemanningsleden dezelfde rechten toe als de uit Nederland afkomstige zeelieden. Dat lijkt nog even te gaan duren.
Versterking defensie
Daarnaast krijgt de Schutterij meer manschappen, die zijn verdeeld over de drie afdelingen Artillerie, Infanterie en Huishoudelijke Dienst, waaronder transport. Aan de zuidkust worden kanonnen neergezet langs de oostelijke Caracasbaai en soortgelijke kustbatterijen komen bij het Steenrijk, de Blauwbaai en de Bullenbaai in het westen. Zo ook in Willemstad bij het Waterfort. De ingang van de Annabaai, even verder de stad in, met directe toegang tot de Isla-raffinaderij, wordt afgesloten met een zwaar stalen net, dat alleen open gaat voor niet-vijandige scheepvaart.
Aan het eind van 1942 had de Duitse U-boot-vloot in het westelijke en oostelijke Caribische gebied 280 tankers en andere schepen vernietigd, met een tonnage van 1.300.000. De noodzaak van een centrale aansturing van de geallieerde verdediging was overduidelijk. Dat het menens was werd ook aan de bevolking duidelijk gemaakt. Na de eerste aanval moesten alle jongens tussen 18 en 20 jaar in dienst om het eiland te verdedigen
Bronnen:
- Liesbeth van der Horst, Wereldoorlog in de West (p. 23-26)
- Stetson Conn, Rose C. Engelman, Byron Fairchild, Guarding the United States and its outposts (Washington, 2000) (www.history.army.mil:80/books/wwii/Guard-US/ch16.htm)
- http://en.wikipedia.org/wiki/Attack_on_Aruba
- http://www.lago-colony.com/AMERICANS_IN_ARUBA/COAST%20ARTILLERY%20COMMAND.htm (William C. Gaines)
- www.seawingsnv.com, Antillean Navigator Nummer 56, deel 1 en 2, by Adolf (Dufi) Kock (herfst 2012)
- www.Cnooks.nl (T.J. Los), De Nederlandse Shell-vloot tijdens de oorlogsjaren 1940-1945, en een e-mail van 2 juli 2013.
Gevaarlijke Shell-tankers, doodgeschoten Februari-stakers
Acht dagen na de Duitse aanval wilde de Curaçaosche Stoomvaart Maatschappij (CSM), dochteronderneming van het latere Shell-Curaçao, weer een konvooi tankers uitsturen om de verbinding tussen de Antilliaanse raffinaderijen en Maracaibo te herstellen. Een Koninklijk Besluit van 1940 verplichtte het personeel om te varen. De bemanningen hadden echter angst voor de duikbootaanvallen. Bovendien was de tankervloot gammel, zonder reddingsmaterieel, en kende Curaçao geen zaken als scheepvaartinspectie, ongevallenwet of pensioenregeling voor nabestaanden. Een groot deel van het personeel, officieren en stokers, weigerde op 24 februari 1942 werk. De officieren trokken hun werkweigering in, vermoedelijk omdat hun eisen waren ingewilligd. 450 Chinese stokers, velen uit Rotterdam, volhardden in hun staking. Zij deden het zware, hete werk in de machinekamers en zaten bij een torpedo-aanval als ratten in de val. Ze wilden loonsverhoging, uitbetaling van hun wettelijke oorlogsbonus en de belofte dat ze na de oorlog zouden worden gerepatrieerd naar China (Jean Mentens, Volkskrant 21 april 2008). Op 12 en 13 maart weigerden ze opnieuw werk – Chinese woordvoerders waren ontboden op het hoofdbureau van politie aan het Wilhelminaplein - en de stakers werden nu opgesloten op het terrein van Shell, bij de Amerikaanse basis Suffisant. Twee dagen later solidariseerden de officieren zich met de stakers; ook zij werden nu opgesloten. Gouverneur Wouters bemiddelde, met als gevolg dat het tanker-verkeer vanaf 27 maart weer liep. De Chinese stokers bleven echter gevangen. Toen er op 20 april onrust uitbrak over deze behandeling grepen politie en bedrijfspolitie in. Er werd ook geschoten. 44 Chinezen raakten gewond en 12 mannen overleden onmiddellijk, 3 later. Hun lichamen werden anoniem begraven in de ongewijde aarde van begraafplaats Colebra Bèrdè, temidden van ongedoopte kinderen, ongehuwde moeders, misdadigers en anderen die door de katholieke kerk als zondaar werden beschouwd. De Amigoe schreef over het gebeuren en kreeg een verschijningsgebod van twee dagen. Sinds 2000 ijvert de Stichting Eerherstel Oorlogsslachtoffers Curaçao (SEOC) voor een plaquette en een waardige herdenking, ook in Nederland. "Liefst op de Dam, met excuses erachteraan." (Junnes Sint Jago, VK 21 april 2008).
Mgr Luis Secco en de bestuursleden van de SEOC bij de eerste inwijding van Kolebra Berde tot Erebegraafplaats en Nationaal Monument in april 2003 (foto: www.solidariteitzo.nl/pages/actueel-2007)
In april 2003 werd Kolebra Berde door Mgr Amado Römer, Bisschop van Curaçao, voor de eerste maal gewijd. De plaats waar de lichamen van de 15 Chinese stakers waren weggestopt werd in aanwezigheid van de SEOC, vakbondsleider Wim van Lamoen, mgr Luis Secco van de Antillen en Aruba en andere prominenten tot Erebegraafplaats en Nationaal Monument verheven.
Hieronder volgen de namen, geboortejaar en geboorteplaats van de 15 'Rotterdam-Chinezen'. Hun namen werden in 2008 door SEOC aan de achterkant van een gedenksteen geplaatst, die eerder door de Chinese gemeenschap zelf was opgericht.
Gedenksteen Chinese slachtoffers |
Kolebra Berde gedenksteen voorzijde |
Naam | Geboortejaar | Geboorteplaats |
1. Nhu Che Lin | 1913 | Anhwei |
2. Yu Sio Kan | 1903 | Cheiang |
3. Lan Chun | 1897 | Kwantung |
4. Tchou Zao | 1886 | Foochow |
5. Huang Yu Seng | 1894 | Kwantung |
6. Chong Fat | 1897 | Kwantung |
7. Lee Chuan | 1897 | Kwantung |
8. Kaung King | 1902 | Kanton |
9. Wang Ah Kuo | 1896 | Fukiun |
10. Au Liang | 1895 | Kwantung |
11. Asu Sen Cheng | 1901 | Chekiang |
12. Chan Yam Si | 1908 | Kanton |
13. Feng Che Ying | 1905 | Chekiang |
14. Chong Ming | 1888 | Kwantung |
15. Low Nam> | 1908 | Fukiun |
Onthulling namen Kolebra Berde)
Bronnen:
- Ad van den Oord, Allochtonen van nu en de oorlog van toen (p. 43)
- http://www.solidariteitzo.nl/pages/actueel-2007.html
- interview met Nizaar Makdoembaks 8 april 2008 (http://antilliaans.caribiana.nl/innederland/car20080408_makdoembaks-oorlog).
- Foto’s en namen: www.nationaalmonumentcuracao.com/25-apr-08
- Zie ook: Persbericht Solidariteit Zuidoost (15 oktober 2008), 'Chinese Rotterdammers zijn ook nieuwe Nederlanders' (www.solidariteitzo.nl/pages/actueel-2008.html)
Atlantic Charter
De US-Amerikaanse aanwezigheid had een bevrijdende werking, economisch en cultureel. De zwarte bevolking werd over het algemeen ouderwets koloniaal behandeld. Nederland moest nog erg wennen aan het Atlantic Charter (9 augustus 1941), dat onder meer de afschaffing van het kolonialisme na de oorlog inhield.
Tijdens de oorlog, op 6 december 1942 (in Azië 7 december), hield Koningin Wilhelmina in Londen een redevoering, waarbij zij in vage termen aan Nederlands Oost-Indië, Suriname en Curaçao na de oorlog een vorm van zelfbestuur beloofde.
Interneringskampen
Direct na de Duitse inval in Nederland werden op de Antillen 41 van NSB-sympathieën verdachte burgers en ruim 200 Duitsers opgepakt en geïnterneerd op Bonaire. Onder de Duitsers bevonden zich echter ook joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk en andere antifascisten. Een van hen was het gezin van de Oostenrijker Otto Engelbert Sechtlerberger. Otto werkte sinds 1929 bij Shell op Curaçao. De verhoudingen in het kamp waren uiterst moeilijk. Ook de voedselvoorziening was niet geregeld en aanvankelijk moest de pastoor met brood langskomen. Mannen en vrouwen waren door prikkeldraad gescheiden, kinderen kregen geen onderwijs.
In september 1942 dienden de notabelen Maduro en Cohen Henriquez een verzoekschrift in bij koningin Wilhelmina. Zij vroegen om de uitwisseling van hun zonen George en Ernest, die in Nederland in gevaar verkeerden, tegen op Bonaire geïnterneerde Duitsers. De regering ging er niet op in. Ook twee uitwisselingsprojecten in 1943 mislukten.
Na enige tijd werden de joodse mannen overgeplaatst naar een kamp op plantage Guatemala, maar niet bevrijd. In september 1942 mochten de joden terug naar Curaçao en Aruba, met beperkte bewegingsvrijheid en in maart 1944 kon de joodse Antilliaanse gemeenschap de zorg voor de geïnterneerden overnemen. Sommigen van de geïnterneerden werden in 1947 met een enkele reis naar Duitsland uitgewezen. Het kamp in Bonaire werd omgebouwd tot Hotel Zeebad en later tot Flamingo Beach Club Hotel.
Bezoek Oranjes
Prins Bernhard (foto: www2.telegraaf.nl/bernhard/bernhard3/)
Prins Bernhard
Suriname en de Antillen waren de enige delen van het Koninkrijk die niet waren bezet door Duitsland of door Japan.
In oktober 1942 brengt Prins Bernhard, als eerste lid van het Koninklijk Huis in honderd jaar, vanuit Londen een bezoek aan Curaçao, Aruba en Suriname. Amerikaans luchtafweergeschut loste op 22 oktober 1942 een schot naar prins Bernhards vliegtuig. De prins was namelijk ruim te vroeg boven Curaçao en besefte dat het ontvangstcomité er nog niet zou zijn. Hij besloot daarom een rondje boven het eiland te vliegen. Eén van de twee Amerikaanse posten op het raffinaderijterrein vuurde daarop een waarschuwingsschot af. De prins maakte dat hij wegkwam, landde op het vliegveld Hato en wachtte in de bar op de komst van gouverneur Kasteel (dr. J. Hartog, De forten, verdedigingswerken en geschutsstellingen van Curaçao en Bonaire. Zaltbommel 1997). Toen deze was gearriveerd stapte de vertegenwoordiger van het Koninkrijk opnieuw en officieel uit het vliegtuig. Perschef en censor mr. Eduard M. Elias was al vroeg op het vliegveld aanwezig geweest en verbood de pers ter plekke het incident te melden; hij belde later zelfs de hoofdredacties op om zeker te zijn dat iedereen zich aan het verbod hield. De prins bezocht op 24 oktober de olieraffinaderij van Aruba en vloog vervolgens door naar Suriname.
Schoolkinderen maken een V-teken in een O, op Saba of elders
(foto: www.verzetsmuseum.org)
Prinses Juliana
Van Canada op weg naar Suriname, vloog het KLM-toestel De Meeuw op 2 november 1943 met prinses Juliana aan boord over Sint Eustatius en Saba. Er werden vanuit het vliegtuig rood-wit-blauwe strooibiljetten uitgeworpen met ‘beste wenschen voor de gemeenschappelijken strijd’. Begeleid door twee Amerikaanse bommenwerpers vloog het toestel daarna door naar Suriname. In een filmpje daarvan zijn ook wit-geklede schoolkinderen te zien die in grote letters de O (Oranje) en de V (Victorie) vormen. Gefilmd boven Saba? Of boven Paramaribo, vlak voor de landing?
In februari en maart 1944 bracht de kroonprinses een bezoek aan Curaçao, Aruba, Bonaire en het (half-Franse) Sint Maarten.
KNIL-militairen
KNIL wervingsfolder, ca 1938 (bron: www.engelfriet.net)
Ongeveer 200 KNIL-militairen van Suriname en de Antillen werden in 1944 vanuit Australië ingezet tegen Japan. Hun getal werd aangevuld door 200 vrijwilligers uit ‘de West’, door gemobiliseerde Nederlanders uit niet-bezet gebied en Papoea's uit Nieuw Guinea. Australië was geen paradijs voor niet-blanken. Het leek toen sterk op het Zuid-Afrika van de apartheid.
Hulpacties
Tijdens en aan het eind van de oorlog werden inzamelingsacties voor Nederland gehouden. Een in de Oost- en West-Indische koloniën bekende actie was het zogenaamde Spitfire-fonds, dat bedoeld was voor de aanschaf van jachtvliegtuigen voor de Geallieerden. Het Curaçaose Dames Spitfire Comité bracht in korte tijd 5200 Engels pond bijeen, ofwel ruim 50.000 toenmalige guldens. Zo schrijft de filatelist Paul Daverschot. De 'Tweede Wereldoorlog in de West' noemt ook het Damescomité Prinses Irene. Haar inzamelingsactie nam onder meer de vorm aan van een revue. Zita Moreno, die danste in de revue, vertelt dat er speciale Spitfire-liedjes in werden gezongen, zoals 'Spitfire in de lucht'. Andere 'ingezamelde' Spitfires droegen de namen van Nederlands-Indische plaatsen, of heette 'Suriname'. In die lijn werd de met Arubaans geld gekochte Spitfire 'Aruba' gedoopt.
Zegel Prins Bernhard Comité (Bron: Filatelie, oktober 2007)
Op 11 december 1941 werd op de Antillen, in navolging van Nederlands-Indië en Suriname, een serie toeslagzegels uitgegeven. De opbrengsten gingen naar het Prins Bernhard Fonds, dat er Spitfires, tanks en dergelijke mee kocht (bron: Filatelie, oktober 2007). Vanuit de Antillen was er ook een ABC-Babyfonds voor ondervoede Nederlandse kinderen, werden warme kleren naar Londen gestuurd en zamelde men geld in waaruit zes mobiele keukens werden betaald.
Antilliaanse musici in Nederland
In de jaren dertig werkten enkele Antilliaanse musici in Nederland, met name in 'Negro Clubs' in de drie grote steden. In het begin van de oorlog hadden de Duitsers nog niet in de gaten dat zich onder de musici ook niet-Arische muzikanten bevonden. Zij hadden gewoon een Nederlands paspoort en zich laten inschrijven bij de 'Kulturkammer'. Later veranderde dat en werd door de Duitsers ook een afkeurend filmpje over jazz gemaakt: 'Barbarisme', waarbij vooral neger-muzikanten het moesten ontgelden. Toch konden de meeste zwarte musici actief blijven, omdat de jazz ook bij de Duitsers zeer populair was.
De fameuze Afrikaans-Amerikaanse pianist Freddy Johnson (New York City, 1904-1961) trad al in het midden van de jaren dertig op in Nederland. Herman Openneer: ‘Men zegt wel dat Johnson de Nederlanders piano leerde spelen’. In het naar hem genoemde ‘Quartet’ speelden naast de Surinaamse Mike Hidalgo, Kid Dynamite en de drummer Arthur Pay ook de Antilliaan Martin Sterman. Drummer Martin Sterman was in Amsterdam geboren als zoon van een blanke moeder en een Antilliaanse vader (Curaçao). Zijn broer Otto was acteur en voordrachtskunstenaar, zijn zus Annie een bekend vocaliste. Zij ondervonden geen problemen. Annie Sterman trad op 20 juli 1944 onder de naam ‘Topsy’, ‘de West-Indische zangeres, tap- en rumba-danseres’ in de Waakzaamheid te Koog aan de Zaan op, samen met bekende Zaanse en Westfriese orkesten en solisten. Het was de dag van de aanslag op Hitler.
Oorlogsmonumenten op de Antillen
Monument op Bonaire (foto: Bregilio Wanga, www.lago-colony.com) |
Plaquette (foto: M.v.d.Veur) (klik op de foto) |
Op Bonaire, aan de Plasa Wilhelmina in Kralendijk, werd in 1957 een monument opgericht voor 129 Antilliaanse gevallenen. Hetzelfde gebeurde op de andere eilanden, voor dezelfde slachtoffers, in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Het betreft koopvaardijpersoneel, vervolgden in Nederland, burgerslachtoffers in Nederland, verzet in Nederland en militairen in dienst van het Nederlands Koninkrijk 1940-1945. Hun namen staan op een plaquette vermeld. Op deze website vindt u informatie over degenen van wie de naam in vet staat vermeld.
M.R. Anthony, J.W. van den Belt, H.G. Bernabela, H.P. Bernabela, L.E. Bernabela, J.P. Boekhoudt, U. Boom, F.L. Capello, M.Th. Charlouis, C.B. Cicilia, N.A. Clarinda, A.C.P. Coffi, J.C. Coffi, T.M. Constancia, J.S. Cornett, J. Daanchi, Ch.M. Debrot, J.O. Dembrooke, P. Dijkhoff, G.L. Doran, J.L. Dortalina, J.W. Dunlock, S.J.R. Ecury, L.N. Emerenciana, G.L. Emnes, H.J.H. Forbes, L.H. Fridael, P.V. Goedgedrag, J.D. Goeloe, M.C.B. Gorsira-Gorsira, A.D. Granger, J.F. Haayen, J.A. Hart, T. Hartlief, M.C.B. de Haseth-Corsira, A.C. ten Have, G. ten Have, K. ten Have, N. ten Have, G. Hecker, C. van der Hoeven, M.A. van der Hoeven, W.O. Hooker, A.G. Hommerson, M.B. Isijk, D.G. Janga, N.Th. Janga, E.J. Jansen, H.G. Jansen, K. de Jong, P. Joosse, A.M.W. Knevel, L. Kooyman, B.C. Kraal, J. Landenga, U. Landenga, E.E. Laveist, J.M. Layto, B.F. Leito, J. Lepelaars, L.W. Lepelaars, J. van der Linde, E.N. Linzey, H.L. Lodrigo, M.M. Lourens, D.K. Lynch, D.A.C. de Maagd, F.A. Maas, J.E.W. Maasdamme, G.J.L. (R.M.W.O.) Maduro, G.A. Manuela, R.C. Marchena, C.R. Martes, D. Martijn, H.B. Martijn, O.D. Martijn, Th.F. Martijn, A.B. Martina, P.A. Martina, H.N. Martis, E.A. Matrona, M.R. Matrona, J.A. Maxwell, C.A. van Mechelen, J.J. Mol, G.A.L. Muller, J.A. Statius-Muller, W. Neeleman, A. Nijdam, A.J. de Palm, H. de Palm, F.M. Panneflek, A.G. Pieter, J.S.R. Pietersz, D.H.P. Pourier, J.C. van Putten, Ch.B. Rafael, G.R. Richardson, J.B. Rosalina, W.F. Rosaria, S. Rozeboom, A.H. Scheelbeek, L.B. Scherptong, S.M. Serberie, L.E. Smiet, C. Smit, E.A.J. Stelk, A.Th. Stoel, J.G. Thielman, A.F. Thode, S. Thode, P.B. Tjie Tjie, B. Tromp, J. Verhey, A.F. Verhoeks, J. Vogelenzang, J. de Vries, H. Wensing, M.G. Wensing-Hesseling, M.T.H. Wensing, J.V. Wessels, M.D.J. Wijngang, W.A. Winfield, A.C. Winklaar, A.I. Winklaar, C.A. Wilson, J. Wilson, A.D. Woods, en H.S. Woods.
Op het monument ontbreken de namen van enkele personen die wel op deze site staan. Het betreft de omgekomen militairen M.C. Gandelman en vier andere op Curaçao geboren joodse slachtoffers. In de paragraaf 'Zeevarenden' zijn 87 Antilliaanse slachtoffers van de koopvaardij vermeld met hun aan- en afwezigheid op de plaquette.
Het monument van Aruba staat op de L.G. Smitboulevard. Dat van Curaçao op de De Ruyterkade, in de vorm van een schip.
Oorlogsmonument Aruba |
Midden en rechts: |
Oorlogsmonument Curaçao (foto's: J.Kooyman) |
Ook Saba en St. Eustatius hebben een monument met deze plaquette. Op St. Maarten staat een oorlogsmonument bij de C. Wathey Square.
Oorlogsmonument Saba (foto: www.erepeloton.nl) |
Oorlogsmonument St. Eustatius (foto: www.erepeloton.nl) |
Bronnen:
- www.4en5mei.nl (ABC-eilanden)
- www.erepeloton.nl/grafgegevens/SJAEcury.html (Saba, St. Eustatius)
- www.slideshare.net/pearlstudio/meerjaren-monumentenbeleidsplan-stmaarten (St. Maarten)