Plaquette Waterkant/Onafhankelijkheidsplein


Plaquette op het oorlogsmonument in Paramaribo (foto: Volkert Laurens Laan)

Op 4 mei 2006 onthulde de Surinaamse overheid een plaquette met 63 namen uit de Tweede wereldoorlog. Deze werd op het bestaande oorlogsmonument aan de Waterkant/Onafhankelijkheidsplein bevestigd. President Venetiaan was verhinderd. De Amerikaanse ambassadeur was wel aanwezig. De plaquette was te klein voor alle bekende namen. Men had daarom gekozen voor vier categorieën met een beperkt aantal namen: militairen (12), verzetsstrijders in Nederland (11/12), joodse slachtoffers (10) en zeevarenden (29). Een klein bordje met 9 namen van militairen en verzetsstrijders is vermoedelijk later aan de zijkant van het monument gespijkerd. Alle staan ook op de plaquette, met uitzondering van Waldemar Hugh Nods. Over hem en over de andere omgekomen militairen, verzetsstrijders en joden vindt u meer informatie in de paragrafen Anton de Kom, Albert Helman, Hugo Pos, Hugo Ryhiner en Harry Frederik Voss

Hieronder volgen de namen van de plaquette uit 2006. Bij hen die ook op het toegevoegde bordje staan is een (2) genoteerd.

Omgekomen militairen (13)
Harry J. van Bazel
Leo L. van Eick
Albertus C. Heidweiller
Egbert J. Huiswoud
Johan F. Netto
Desire G. del Prado*
Willem A. Spreeuw
Willem Meijer
Hendrik J. Wiers
Harry Vos*
Leo Alvares* (2)
Willem M. Burgzorg*
Eddy H(erman) Chateau (2)

Omgekomen verzetsstrijders in Nederland (11/12)
Samuel F. Abraham*
Frank Rijk van Ommeren
Lodewijk H. Rijk van Ommeren
Jozef N. Rodriquez* (2)
Charles D(esiré) Lu-A-Si (2)
Iwan H. Kanteman
Anne D. Bosschart*
Henry H(ans) Flu (2)
Albert Wittenberg (2)
Anton de Kom (2)
Nicolaas W(alter) Gitz (2)
Abraham S. Fernandes*

Surinaamse joden vermoord en door vergassing om het leven gebracht (10)
Elina Bueno de Mesquita-da Costa
Rebecca Fernades-Swijt
Daniël E. Gomperts
Bernard Israël Levie
Hartog J. Pos
Flora M. Samson
Rozette Levie
Julia M. Bueno Bibaz
Rachel Martha Polak
Rosetje Bramson-Samuels

Zeevarenden, omgekomen als gevolg van torpedo's (29)
A.J.H. Askel*
C.E.L. Boldewijn
H.H.W. Gesser
H.W.M. Kerster A.W.I. Naardendorp*
A.C.A. Parisius
E.A.J. Stelk
J.D.L. Wikkeling*
M.P. Bijnaar
W.H. Beelds*
J.D. Cruden
C.L. Emnes
H.H. van Exel
E.G. Muller
J.E. Markiet
R.R. Oostburg
J.A. Olff
W.M. Pools
F.F. de Rooy
R.C. Colader*
H.A. Slagtand
M. Elmont
I.P. Flu*
E.M. Klooster
A.J. Mecidi
E.E. Moore
L.E. Smiet
W.A. Vrieze
A.G. Woisky
A. Alie

P.S.: De opsomming van de plaquette is een selectie. Verder zijn niet alle joden door vergassing om het leven gekomen. Ook zijn niet alle zeevarenden vanwege torpedo's overleden.

In de spelling van enkele namen zijn verschillen* met de naamspelling door de Oorlogsgravenstichting (www.ogs.nl) en het Amsterdamse KNSM-monument:
- bij www.ogs.nl:
A.J.H. Askel: van Axel R.C. Colader: Rolador
Desire G. del Prado: Desiré
Harry Vos: Voss
Leo Alvares: Alvarez
Willem M. Burgzorg: Jacques Burgzorg; zijn overlijdensdatum is niet 19/11/1946 maar 19/11/1945
Jozef N. Rodriquez: Rodriguez
Anne D. Bosschart: Anne A. (Anne Anton)
Abraham S. Fernandes is vermoedelijk dezelfde als Samuel F. Abraham
- bij KNSM:
A.J.H. Askel: Aksel A.W.I. Naardendorp: Naarendorp
W.H. Beelds: Beeldstroo
R.C. Colader: Rolader
H.H. van Exzel I.P. Flu: J.P.
J.D.L. Wikkeling: J.L.D.

Met dank aan Volkert Laurens Laan die de gegevens van het monument aanleverde en aan de heer William Man A Hing voor correcties.

Anton de Kom


Foto: netherlands.indymedia.org

KOM, Cornelis Gerhard Anton de (roepnamen: Anton, Antoine), met het communisme sympathiserend Surinaamse revolutionair en schrijver, is geboren te Paramaribo op 22 februari 1898 en omgekomen in het kamp Sandbostel bij Bevern über Bremervõrde (Duitsland) op 24 april 1945. Hij was de zoon van Adolf Damon de Kom, kleine boer en gouddelver, en Judith Jacoba Dulder. Op 6 januari 1926 trad hij in het huwelijk met Petronella Catharina Borsboom, met wie hij een dochter en drie zonen kreeg. Pseudoniem: Adek, Adekom.

Oorlog

Twee donkergekleurde kampgevangenen uit Neuengamme ruimen puin in Hamburg-Hammerbrook.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog leverde De Kom kopij en gegevens aan het Haagse illegale CPN-blad De Vonk en, wars van enig sectarisme, aan het gelijknamige blad van de Internationale Socialistische Beweging. Tom Rot van het laatste blad waardeerde De Kom vanwege zijn contacten met een groep, die overlegde over de toekomst van het Koninkrijk der Nederlanden. Op 7 augustus 1944 werd De Kom op straat gearresteerd. Bij hem thuis werden geschriften en een kristalontvanger in beslag genomen. Na een paar dagen in Scheveningen gevangen te hebben gezeten, ging De Kom op transport naar kamp Vught. Dat hij als een 'zwaar' geval werd beschouwd, bewijst zijn eenzame opsluiting in de bunker. Op 6 september volgde transport naar kamp Oranienburg, later Neuengamme. Er is een foto van kampgevangenen in de binnenstad van Hamburg, waarop De Kom mogelijk te zien is (achterste van de twee donkere mannen). De ontruiming van dit beruchte kamp werd hem uiteindelijk fataal. De Kom overleed op 24 april 1945. Pas in 1960 werd zijn stoffelijk overschot geïdentificeerd en op de erebegraafplaats Loenen herbegraven.

Bron foto: www.kz-gedenkstaette-neuengamme.de
Met dank aan John Brouwer de Koning
.


Graf van Anton de Kom (foto: Oorlogsgravenstichting)

In 1982 werd hem het verzetsherdenkingskruis toegekend. Eind jaren zestig kwam er hernieuwde belangstelling voor De Kom en zijn werk, mede dankzij het speurwerk van zijn dochter Judith. Sinds 1983 draagt de universiteit van Suriname zijn naam. Op 24 november 1990 werd op het Anton de Komplein in Amsterdam Zuidoost een door Guillaume Lo A Njoe ontworpen plaquette onthuld en op 24 april 2006 een bronzen beeld door kunstenares Jikke van Loon.
Op 4 mei 2006 bevestigde de Surinaamse overheid een plaquette aan het oorlogsmonument te Paramaribo. Hierop staat de naam van Anton de Kom als een van de 11 in Nederland omgekomen verzetsstrijders (zie onder). Al eerder, in 1986, werd een gedenkteken voor het geboortehuis van Anton de Kom geplaatst. De tekst luid: Sranang / Mijn Vaderland / Eenmaal hoop ik / U weer te zien / Op de dag waarop / Alle ellende / Uit u / Weggeëbd zal zijn. / Ter herinnering aan Anton de Kom, 22 februari 1986.


Gedenkteken Anton de Kom, met Diana, bewoonster geboortehuis A. de Kom
(foto: Pim Ligtvoet, 2007)

Jeugd
De Koms jeugd speelde zich af in een volkswijk van Paramaribo, Frimangron ('grond van de vrijgelaten mannen'). Binnen het hechte, katholieke gezin viel De Kom op als bijzonder leergierig. Hij las veel en hoorde de ouderen uit over de slaventijd. Zijn vader was nog in slavernij geboren. De familienaam is afgeleid van Mok, de naam van de plantage-eigenaar. Na de lagere school en de Paulus-MULO (Meer Uitgebreid Lager Onderwijs), behaalde De Kom zijn diploma boekhouden. Hij had een grondige kennis van de Engelse taal, een diploma in de Duitse taal, kennis van het Frans (conversatie) en een grondige kennis van de Surinaamse volkstaal, Sranan Tongo, en van 'Neger-Engels' en 'Papiamento', gangbare talen op de Antillen. Hij werkte vier jaren als kantooremployé voor de Balata Compagnieën 'Suriname' en 'Guyana'. Op 29 juli 1920 nam hij ontslag en vertrok als werkend passagier op de boot naar Nederland. In Den Haag diende De Kom een jaar bij de huzaren, om vervolgens een betrekking als assistent-boekhouder te vinden. Na ontslag wegens reorganisatie, was De Kom tot zijn vertrek naar Suriname eind 1932 werkzaam als vertegenwoordiger in koffie en tabak. Op zijn werk en op de atletiekbaan werd hij met prijzen onderscheiden, maar beledigende opmerkingen over zijn huidskleur of over Suriname pikte hij niet.

Politieke activiteiten
Rond 1926 begon De Kom, die inmiddels in linkse en Indonesisch-nationalistische kringen verkeerde, materiaal te verzamelen voor het werk over de koloniale geschiedenis van Suriname, waarmee hij naam zou maken. In februari 1927 bezocht hij het oprichtingscongres van de Liga tegen Imperialisme en Koloniale Onderdrukking te Brussel. In de nu volgende jaren ontwikkelde De Kom zich richting communistische beweging. Hier vond hij gehoor, zoals blijkt uit De Communistische Gids van 4 mei 1929, waar 'onze Surinaamsche partijgenoot Adek' er in zijn rede op aandringt 'dat er verband zal worden gezocht tussen Indonesië en Suriname, want in de samenwerking der onderdrukte volken ligt de kracht'. Toenemende politieke en journalistieke activiteiten beletten De Kom niet om contact met Surinaamse arbeidersleiders als L.A.G. Doedel en Th.G. de Sanders te onderhouden. Zijn artikel 'Terreur in Suriname' in De Tribune 10 september 1932 werd in Suriname als vlugschrift verspreid. Hierin hekelde hij het verbod van de nog maar kort bestaande Surinaamsche Algemeene Werkers Organisatie (SAWO) en de halvering van de lonen van de Javaanse contractarbeiders. Hij meende dat de leuze 'Suriname los van Holland-nu' onder het Surinaamse proletariaat weerklank vond.

Terug naar Suriname (januari-mei 1933)
De Koms al langer gekoesterde wens om naar Suriname terug te keren, werd door ziekte van zijn moeder versterkt. Bij aankomst op 4 januari 1933 wachtte een enthousiaste menigte het gezin De Kom op. Ook de autoriteiten, op de hoogte gehouden door de Nederlandse Centrale Inlichtingendienst, stonden paraat. Drie rechercheurs hielden hem sindsdien in de gaten. De Kom was geschokt door de verpaupering in zijn land. Toestemming voor het houden van openbare lezingen kreeg hij niet. Daarom besloot hij een adviesbureau op het erf van zijn vader te openen. 'Misschien zal ik er in slagen iets van die verdeeldheid uit de weg te ruimen die de zwakte was van de gekleurden, misschien zal het niet geheel onmogelijk zijn om negers en Hindostani, Javanen en Indianen te doen verstaan hoe slechts de solidariteit alle zonen van moeder Sranang kan verenigen in hun strijd voor een menswaardig leven.'


Geboortehuis van Anton de Kom, A. de Komstraat (Frimangron)
Foto: Pim Ligtvoet, 2007

De toeloop naar De Koms erf was, ondanks voortdurende intimidatie, ongekend. Met tolken werd gepoogd de stroom contractarbeiders ervan te weerhouden De Kom te spreken te krijgen. Onder de Javanen leefde bovendien de hoop dat hij hen bij hun remigratie zou kunnen helpen. Het aanbod van bosnegers om voor wapens te zorgen, wees hij resoluut van de hand. 'Het was mij te doen om organisatie, niet om een bloedbad.' Dat was precies wat door het provocerende politie-optreden op 1 februari dreigde te gebeuren. Toen De Kom de gouverneur verlangde te spreken, werd hij gearresteerd. De tijdens de huiszoeking meegenomen geschriften van De Kom zijn nooit meer teruggevonden. Als antwoord op de aanhoudende demonstraties werd de noodtoestand uitgeroepen en op 7 februari 1933 werd de voor het Parket toegestroomde menigte met vier salvo's uiteengejaagd. Er vielen twee doden en 22 zwaar gewonden (acht creolen, acht Javanen en zes Hindostanen). In Nederland pleitte het Kamerlid van de Communistische Partij in Nederland (CPN) D. Wijnkoop tevergeefs voor de invrijheidstelling van De Kom, die bij zijn weten 'nooit in eenige communistische organisatie heeft gezeten'. Bovendien gaf hij bekendheid aan een negen punten tellend politiek program dat in Suriname circuleerde. Hierin werden naast staatkundige onafhankelijkheid en nationalisatie van buitenlands bezit nog een reeks democratische en sociale eisen gesteld. Op 10 mei, na meer dan drie maanden gevangenschap, werd De Kom zonder vorm van proces naar Nederland verbannen.

'Wij slaven van Suriname' (1933-1934)
Honderden door De Tribune op de hoogte gehouden arbeiders heetten het gezin De Kom in IJmuiden en Amsterdam welkom. Op het landelijk congres van Links Richten, eind mei, werd De Kom met de Internationale begroet en tot redactielid gekozen. Met algemene instemming werd met de voorintekening op Wij slaven van Suriname begonnen. Mede door bemoeienis van de inlichtingendienst kon de publicatie van zijn boek pas in 1934 plaatsvinden. In Wij slaven van Suriname (Amsterdam 1934, 1971, 1972, 1975, 1986, 1999, 2003, 2005) heeft De Kom de geschiedenis van Suriname herschreven vanuit de optiek van de onderdrukten. Fel in de aanklacht, verrassend persoonlijk in de verwoording van zijn overtuiging. 'Het heeft lang geduurd voor ik mijzelf geheel van de obsessie bevrijd had, dat een neger altijd en onvoorwaardelijk de mindere zijn moest van iedere blanke.' Zwart zelfbewustzijn, in zijn woorden zelfrespect en vertrouwen in proletarische eenheid, zijn dan ook kernbegrippen. In de voorpublicatie 'Onze helden' in 'Links Richten' van mei 1933 stelde hij de rond 1769 succesvolle, maar in de geschiedschrijving doodgezwegen vrijheidsstrijders Boni, Baron en Joli-Coeur ten voorbeeld aan de Nederlandse proletariërs: 'gij die de schuld niet deelt der overheerschers, omdat gij zelve overheerscht werd, gij zult de voorvechters onzer vrijheid met ons lief hebben en hun beeltenis zal medegedragen worden in Uw stoeten naast dien van Lenin op den dag, dat de groote afreekening met het kapitalisme zal plaatsvinden'. Dit hele betoog komt in het boek niet voor. Ook A.S. de Leeuw wees er in zijn recensie in De Tribune (12.2.1934) op dat de logische conclusie, onafhankelijkheid, in de gecensureerde uitgave ontbreekt. Hoeveel meer geschrapt is, valt niet na te gaan omdat het oorspronkelijke manuscript in de oorlog verloren ging. Ondanks inspanningen van E. du Perron kwam het niet tot een Franse vertaling, wel verschenen een Duitse versie, vertaald door Augusta de Wit (Moskou 1935; Zürich 1936), en later een Spaanse (Havanna 1981) en een Engelse (London 1987). Later wekte Jef Last de indruk dat hij de eigenlijke auteur van het boek was. Het blad 'Buiten de perken' weerlegde dit in 1964-1965.

Optredens en geschriften
Zomer 1933 schreef De Kom een viertal artikelen over de situatie in Suriname in De Tribune. Dat hij op bijeenkomsten van de CPN en de Liga sprak, is bekend uit politieverslagen. Deze vermelden ook dat hij contact had met de eveneens geschaduwde Surinaamse Komintern-man Otto Huiswoud, redacteur van het in Europa verschijnende The Negro Worker. In juni 1934 leverde De Kom aan dit blad een artikel over Suriname. Eenmaal heeft hij voor de VARA-radio uit zijn boek kunnen voorlezen. Dit gebeurde met muzikale begeleiding, maar niet zonder wijzigingen in zijn tekst op last van de Radio Omroep Controle Commissie. Tijdens spreekbeurten maakte De Kom diepe indruk op communistische jongeren, die hij op voet van gelijkheid tegemoet trad. Een van hen, Nico Wijnen, die nog in de illegaliteit met hem heeft samengewerkt, noemde hem een geboren onderwijzer: iemand die zichzelf te kort deed door zijn verlangen anderen te helpen, en iemand die uiterlijk kalm en geduldig was, maar in feite een en al zenuwen. Sinds zijn verbanning uit Suriname kon De Kom geen werk meer krijgen. Het gezin moest van de steun zien rond te komen. De Kom werkte aan ten minste twee romans en een filmscript. Er zijn niet meer dan fragmenten van behouden gebleven. Een selectie van zijn gedichten werden later gebundeld in Strijden ga ik (Leiden 1969).
Nog meer over ANTON DE KOM

Lou Lichtveld (Albert Helman)


Albert Helman in en H. Marsman achter de kinderwagen, omstreeks 1926 (foto: www.dbnl.org)

Lodewijk Alphonsus Maria (Lou) Lichtveld (Paramaribo 1903-Amsterdam 1996), die vooral onder zijn schrijversnaam Albert Helman bekend zou worden, was afkomstig uit de gekleurde elite van Suriname. Hij was gedeeltelijk van Indiaanse afkomst. Lodewijk kwam als jongen van twaalf jaar naar Nederland om voor priester te studeren op het befaamde internaat Rolduc, ook kleinseminarie van het bisdom Roermond. Hij stopte de opleiding al snel en ging terug naar Suriname. Hij volgde er een muzikale opleiding en was werkzaam als organist en componist. Albert Helman kwam in 1922 terug naar Nederland. Hier volgde hij een onderwijzersopleiding en studeerde hij muziek. Daarna werd hij journalist en muziekrecensent. Hij sloot zich aan bij de groep jong-katholieken rond het tijdschrift 'De Gemeenschap'. Later keerde hij zich van het katholieke geloof af.
In 1926 schreef hij, in de traditie van Multatuli, zijn eerste grote werk: Zuid-West-Zuid (1926) Het handelt over Suriname, dat hij verheerlijkt, en over de verwaarlozing door de kolonisator, Nederland. Zijn meest bekende werk, in deze stijl, is De Stille Plantage (1931). Hij zou nog veel andere romans, essays en gedichten schrijven. Van 1932 tot 1938 woonde hij in Spanje. In de burgeroorlog hier koos hij de kant van (en vocht met) de Republikeinen.
Voor de NRC en de Groene Amsterdammer deed hij verslag van de overlevingsstrijd van de republiek tegen het fascisme. Na de nederlaag van de democraten (1938) vlucht hij aanvankelijk naar Noord-Afrika en Mexico, maar in 1939 is hij weer terug in Nederland. Daar trekt hij zich het lot van de joodse Duitstalige vluchtelingen aan. In opdracht van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen schrijft hij het boek 'Millioenen-leed'. Net voor de oorlog, tijdens de mobilisatie, wordt hij uitgenodigd voor soldaten in Gilze-Rijen een lezing te geven, maar hogere militaire autoriteiten voorkomen dit.
Lichtveld stond dermate bekend als antifascist dat hij wel moest onderduiken. Hij vervalste persoonsbewijzen, publiceerde verzetsverzen en protesteerde bij rijkscommissaris Seyss-Inquart tegen de oprichting van de zogenaamde Kulturkammer, waarvan kunstenaars gedwongen lid moesten zijn. Hij schreef in het illegale blad Vrije Kunstenaar en werd na de arrestatie van beeldhouwer en verzetsman Gerrit van der Veen in 1944 diens opvolger in de redactie. Lou Lichtveld had ook contact met Surinaamse verzetsmensen, waarschijnlijk ook met Anton de Kom. In de Tweede Wereldoorlog schreef hij ook onder pseudoniemen als: Joost van den Vondel, Friedrich W. Nietzsche, Hypertonides, N. Slob en Nico Slob. Hij was lid van de Grote Raad van de Illegaliteit.


Tekening van Jo Spier op de omslag van 'Schakels', uitg. Kabinet van de vice-ministerpresident, 1963 (www.surinaamsmuseum.net)

Na de oorlog was hij lid van het Noodparlement en hij had tot 1961 diverse politieke functies in Suriname, bijvoorbeeld Minister van Onderwijs en Volksgezondheid van 1949-1951, voorzitter van de Rekenkamer en directeur van het Bureau Volkslectuur. De laatste jaren van zijn leven was hij bijna blind. Hij bleef ook op hoge leeftijd schrijven, onder het motto: 'Een oude haan geeft krachtige bouillon'. Albert Helman overleed in 1996 in Amsterdam. Het is schrijnend dat bij zijn overlijden niet één uitgever een advertentie plaatste.

Hugo Pos


Hugo Pos (foto: www.verzetsmuseum.org)

Hugo Pos werd op 28 november 1913 in Paramaribo geboren en overleed op 11 november 2000 in Amsterdam.
"Hij was de tweede zoon van Coenraad Simon Pos, een vooraanstaand Surinaams praktizijn (een lokaal opgeleid advocaat) en kantonrechter. Zijn moeder Abigaël Morpurgo, stamde uit een in Suriname bekend joods drukkersgeslacht. Al was zijn grootvader van vaderszijde orthodox joods en zijn vader jarenlang voorzitter van de Kerkeraad van de Joodse Gemeente, Hugo kreeg een liberale opvoeding. Hij volgde de Conradischool en ging op zijn achtste naar de Hendrik-school, de neutrale MULO. Op veertienjarige leeftijd maakte hij de oversteek naar Nederland. Hij doorliep in Alkmaar het gymnasium, stortte zich vervolgens in het Leidse studentenleven om tussen hijsen en rokkenjagen door zijn rechtenstudie te doen, met een onderbreking van enkele maanden toen hij in Parijs colleges volgde in vergelijkend recht. Bij de capitulatie van Nederland na de Duitse inval in 1940 probeerde Pos direct weg te komen. De tweede poging slaagde."
Het lukte hem om via Delfzijl met de boot naar Finland te gaan, waar hij van de Russische consul een visum voor Japan kreeg. Uiteindelijk belandde hij in Engeland, waar hij een officiersopleiding volgde (boekenblog.blogspot.com). In 1941 kreeg hij in Canada contact met het rekruteringsbureau van het Nederlands Legioen. Pos ging naar Suriname en wierf er na een lezing voor 'Waakt Suriname' 400 tot 500 voornamelijk creoolse vrijwilligers, die echter voor het grootste deel geweigerd werden. Minister H. van Boeyen wilde hen niet opnemen, vermoedelijk vanwege de blanke vrijwilligers uit Zuid-Afrika aan wie men de voorkeur gaf. Enkelen zetten door en werden wel aangenomen voor de 'Prinses Irene Brigade' (zie daar).
In het voorjaar van 1942 'meldde hij zich als kanonnier bij de koopvaardij' aldus Van Kempen. De koopvaarder 'Flora', zijn schip, werd getorpedeerd, maar hij overleefde het avontuur. Hij keerde terug in Suriname waar hij secretaris werd van de Commissie voor de Schutterijen. In 1943 trad hij in dienst als bestuursambtenaar van de Netherlands Civil Administration (NICA), die de Amerikanen bijstand bood bij de bevrijding van Indonesië. Na de oorlog werd hij als kapitein en auditeur-militair gedetacheerd in Timor. Hij was ook betrokken bij de berechting van Indonesische opstandelingen, hoewel hij later toegaf de revolutie en de motieven van de Indonesiërs verkeerd te hebben ingeschat (boekenblog.blogspot.com). Kort daarna werd Pos belast met het onderzoek naar de oorlogsmisdaden van de Japanners in het neutrale Portugees-Timor. In Tokio en Yokohama werkte hij als aanklager bij het Internationale Hof voor 'minor war crimes.'
Drie broers Pos, allen tandarts, komen voor op de naamlijst van Surinaamse Holocaust-slachtoffers (zie daar).
'In 1948 keerde Pos naar Nederland terug. Hij werkte korte tijd voor de Nederlandse Bank, de KLM en als advocaat, maar zocht in 1950 opnieuw zijn geboorteland op, nu als 'ambtenaar ter beschikking' belast met rechtspraak. Hij werd rechter en in 1960 procureur-generaal. Al kort na zijn aankomst in Suriname werd hij voorzitter van het toneelgenootschap Thalia. Van 1961 tot 1965 was hij lid van de Culturele Adviesraad voor het Koninkrijk. Hij maakte deel uit van de redactie van Vox Guyanae en publiceerde onder de naam Ernesto Albin in het tijdschrift Soela.
In 1964 ging Pos voorgoed naar Nederland, waar hij Caribiton nieuw leven inblies, een stichting die het culturele leven onder Surinaamse en Antilliaanse immigranten wilde opporren. Hij maakte deel uit van het Sticusa-bestuur (1965-1978), was tot 1974 verbonden aan de Amsterdamse rechtbank, vervolgens tot 1983 raadsheer en vice-president van het gerechtshof in Den Haag. Na zijn pensionering op zeventigjarige leeftijd werd hij de eerste voorzitter van het Landelijk Bureau Racismebestrijding. Hij zat in de Beroepscommissie van het Fonds voor de Letteren, de Beklagcommissie Inspraak van de Gemeente Amsterdam en gaf les aan de Rechtsschool. Bij de decembermoorden van 1982 in Suriname kwamen zijn oud-studenten Hoost en Riedewald om, wat hem er mede toe bracht het voorzitterschap te aanvaarden van de Stichting voor Hulp aan de Nabestaanden van Slachtoffers van de Decembermoorden.'


Hugo Pos in 1998 (foto: R. Tjoe Ny)

Na zijn pensionering in 1985 ging Hugo Pos voluit schrijven. In 1995 verscheen zijn autobiografie In triplo. In 2006 werd zijn stuk 'De tranen van den Uyl' (1988) opgevoerd in Nederland en in Suriname. Een van de spelers was de latere minister van Ontwikkelingssamenwerking Koenders. Zie verder www.dbnl.org/tekst.

Belangrijkste bron: Michiel van Kempen, beheerder van Pos' literaire nalatenschap, op www.dbnl.org/tekst.

Hugo Desiré Ryhiner

Ryhiner was kapitein in het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) en was in 1939 uit Nederlands Indië op doorreis naar Suriname.


KNIL-detachement op de Dam, vanwege de herbegrafenis van Van Heutsz (1927). Foto: www.wayneolivant.karoo.net

Vanwege de oorlogsverklaring van Engeland en Frankrijk aan Duitsland, toen dit op 1 september 1939 Polen binnenviel, mobiliseerde ook Nederland, hoewel neutraal, zijn troepen. Ryhiner werd als officier bij een eenheid ingedeeld. Dit onderdeel kreeg in de meidagen van 1940 de opdracht een Duitse opmars naar een dynamietdepot in Overschie, noordwestelijk van Rotterdam, te verhinderen. Al op de Willemsbrug over de Maas kwam het tot een gevecht. Van hogerhand kreeg men het bevel de bloedige strijd te staken, hoewel de Nederlanders niet aan de verliezende hand waren. De manschappen werden krijgsgevangen gemaakt. Hugo, de enige met een zwarte huid, werd bedreigd met schoppen en kreeg een schot in de rug. Dat werd wonderwel opgevangen door zijn dikke winterjas, aldus Tony Wong in zijn boek over Surinaamse oorlogsveteranen.
Later in de oorlog dook Ryhiner onder en sloot zich aan bij een Haagse verzetsgroep. Hij deed koeriersdiensten, verspreidde illegale kranten zoals de Waarheid en Je Maintiendrai, en bemachtigde voedselbonnen.
Na verraad werd hij door de Sicherheitsdienst gearresteerd en vastgezet in Darmstadt. Hij deed er dwangarbeid aan een kapotte spoorlijn. Vanwege het oprukken van het Russische leger begin 1945 worden de gevangenen van kamp naar kamp gesleept. Hugo lijdt aan hongeroedeem. Het lukt hem met anderen te ontsnappen. Met andere gevangenen, dwangarbeiders, gevluchte burgers en nazi's zwerven ze naar het gebied waar het Amerikaanse leger de controle heeft. Dit vertrouwt de groep niet en zet hen achter prikkeldraad, waar ze vergeten worden. In maart 1945 lukt het hem op transport naar Frankrijk te gaan. Via België komt hij, in een slecht passend Amerikaans uniform, terug in het land waarnaar hij in 1939 voor doorreis naar Suriname was terecht gekomen.

Informatie van de website www.onderscheidingen.nl :
Rijhiner, Hugo Desire
Geboren te Paramaribo op 8 maart 1905, Overleden in het Militair Hospitaal te Utrecht op 6 januari 1991. olt d.Inf.KNIL (24-06-1939), btgw. etn.d.Inf.KNIL (25-01-1947 KB 12), res-kpt ML (16-10-1950), e.o. 01-01-1954. Ridder 4e klasse der Militaire Willems-Orde; K.B. no. 41 van 26 juni 1946. Onderluitenant der Infanterie van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger.

De Willemsorde is hem toegekend met de volgende motivatie:
'Heeft zich in den strijd door het bedrijven van uitstekende daden van moed, beleid en trouw onderscheiden door op 12 Mei 1940 te Overschie bij voortduring en met volkomen verachting van het hevigste vijandelijk vuur, moedig, kalm en vol beleid tegen de Duitschers voorwaarts te dringen. Hij vermocht de weinige aan zijn bevelen toevertrouwde soldaten te bezielen, waardoor den talrijker, zwaarder en beter bewapenden vijand ernstige verliezen werden toegebracht. De hem onder een vaandrig toegezonden versterking (waarvan een deel nimmer in het vuur was geweest) wist hij, toen een deel van dezen troep weifelde, door zijn voorbeeld op te wekken en voorwaarts te doen gaan. Dit alles deed hij, ondanks de pijnen, gevolg van een ricochetschot aan een van zij dijbeenen en zijn groote vermoeidheid. Toen later een deel van de troepen dreigde te vluchten, greep hij op last van zijn kapitein in en kon hij de manschappen weder verzamelen, waardoor erger werd voorkomen.'

Harry Frederik Voss
Geboren te Parimaribo (Suriname) op 12 maart 1912. Geëxecuteerd te Kota Tjane op 29 mei 1943. Soldaat der infanterie bij de KNIL (30-10-1934), sergeant geworden op 31 oktober 1940).
Bekende onderscheidingen: Ridder 4e klasse der Militaire Willems-Orde (K.B. no. 45 van 8 augustus 1950; postuum bijgeschreven in het register). Op de plaquette van het oorlogsmonument te Paramaribo staat zijn naam, gespeld als Vos, bij de 12 vermelde militairen (zie boven).

Volgens Ad van den Oord wilden de Japanse bezetters na hun overwinning op 8 maart 1942 op verschillende manieren gebruik maken van de gevangen genomen Nederlandse militairen, onder wie Voss. Ze wilden inlichtingen hebben, en hen ook inschakelen bij de training van Indonesiërs voor het Japanse leger. Sergeant Voss, ondanks martelingen, weigerde alle medewerking.

De motivatie van de toekenning der Militaire Willemsorde richt zich ook op de gelijkschakeling van Indo-Europeanen met Indonesiërs:
"Heeft zich door het bedrijven van uitstekende daden van moed, beleid en trouw in de strijd tegenover de vijand onderscheiden door, aanvankelijk als krijgsgevangene ondergebracht in een kamp te Lawe Segalagala (Atjeh), in Mei 1943 een request mede te ondertekenen met het verzoek om het besluit, waarbij Indo-Europeanen als Indonesiërs werden aangemerkt en zodoende als 'Heiho' soldaten in dienst van het Japanse Leger moesten treden, in te trekken en anders te beslissen dat de Indo-Europeanen als Nederlandse krijgsgevangenen zouden blijven beschouwd en als zodanig zouden worden behandeld, met het gevolg dat de ondertekenaars van dit rekest door de daarover gebelgde Japanners werden gevangen gezet.
Voorts door in zijn weigering om in Japanse dienst te treden te blijven volharden, waarop hij op 28 Mei 1943 naar Kota Tjane werd gevoerd om aldaar ten aanschouwen van al het volk te worden terechtgesteld.
Vervolgens door, toen daarbij een Japans officier onder de indruk van zijn trouw en standvastigheid hem een laatste gunst toestond, luide in het Maleis, zodat allen het konden horen, te antwoorden: 'Japanner, ik wil dat een rood-wit-blauwe vlag om mijn borst wordt gewikkeld en schiet dan maar raak".
Voorts door, toen aan zijn wens gevolg was gegeven en hem was toegestaan nogmaals een wens te doen, aan de Japanners mede te delen, dat zij geen eerlijke soldaten waren, omdat zij hem tot verraad aan zijn Koningin wilden dwingen; dat zij wel meenden de oorlog te hebben gewonnen, doch dat de eindoverwinning aan de Geallieerden zou zijn en dat, zolang er nog één Hollander leefde, zij geen rust in dit land zouden kennen.
Ten slotte door, toen de Japanners hem wilden blinddoeken, dit op heldhaftige wijze af te wijzen met de woorden: 'Ik ben een Hollander en durf te sterven", en, nadat reeds enige schoten op hem waren gelost, doch hij nog leefde, luidkeels te roepen: 'Leve de Koningin', totdat nog een schot een einde aan zijn leven maakte, waarna zijn lijk de volgende morgen in de Alasrivier werd geworpen."
Bron: www.onderscheidingen.nl

© 2023 Bevrijding Intercultureel