Namen uit het verzet
Deel van Oorlogsmonument op Onafhankelijkheidsplein, Paramaribo 2007
Ad van den Oord noemt in 'Allochtonen van nu - de oorlog van toen' een aantal verzetsmensen uit de wereld van arbeiders en intellectuelen. Dat geldt eveneens voor de site www.suriname.nu. Sommigen staat ook op de plaquette of het toegevoegde bordje van het Surinaamse oorlogsmonument aan de Waterkant/het Onafhankelijkheidsplein in Paramaribo. Deze paragraaf maakt ook dankbaar gebruik van de informatie op de website van de Oorlogsgravenstichting, het boek 'Wereldoorlog in de West' (Liesbeth van der Horst, 2004), het Suriboek 'Sonny Boy' van Annejet van der Zijl (2006) en de website van de Nederlandse letteren. Voor Anton de Kom, Lou Lichtveld (Albert Helman) en Hugo Pos zie aparte paragrafen.
Anne A. Bosschart (foto: oranjehotel.nationaalarchief.nl)
Anne Anton Bosschart (Paramaribo, 5 oktober 1897).
Naam op oorlogsmonument Paramaribo. Hij was directeur van een Amsterdams reclamebureau. Vanaf 1937 was hij actief tegen het opkomend fascisme. Al aan het begin van de oorlog bracht hij een groot aantal kleine illegale groepen onder één dak: het Comité Vrij Nederland (oranjehotel.nationaalarchief.nl). Op 16 december 1940 werd hij gearresteerd en naar de Scheveningse strafgevangenis overgebracht. Daar onderging hij ernstige mishandelingen. Aanvankelijk tot levenslang veroordeeld, kreeg hij in 1941 alsnog de doodstraf. De executie was op 29 september op de Bussumerheide tussen Hilversum en Laren. Zijn lichaam werd begraven op de gemeentelijke begraafplaats te Rozendaal. Op de plaquette te Paramaribo staat hij, bij de verzetsstrijders in Nederland, foutief vermeld als Anne D. Bosschart (zie boven).
Hendrikus Johannes Bijleveld (Paramaribo, 17 september 1914).
Bond van Surinaamse arbeiders in Nederland. Hij was een Surinaams-Nederlandse metaalbewerker en nam deel aan het verzet. Bij een huiszoeking werden in zijn woning explosieven aangetroffen. Tijdens zijn gevangenschap, vermoedelijk in fort De Bilt, onderging hij ernstige mishandelingen. Bijleveld werd op 11 november 1944 in Utrecht gefusilleerd (30 jaar oud). Hij ligt op de rooms-katholieke begraafplaats St. Barbara begraven.
Wilhelm Does (Suriname, ...).
Bond van Surinaamse arbeiders in Nederland. Hij was met een joodse vrouw getrouwd, Jet Wallage. Hij raakte bij een verzetsactie gewond, maar niet levensgevaarlijk. Zij, joods maar gemengd gehuwd, werd gearresteerd en na enkele maanden vrijgelaten.
Noville Arthur Ezechiëls (Suriname, 1910).
Hij was marinier en nam in mei 1940 deel aan de gevechten tegen de Duitsers bij de Rotterdamse Maasbruggen. Ezechiëls werd actief bij de illegale Ordedienst (OD), samen met andere oud-militairen. In mei 1943 werd hij verraden en opgepakt. Hij kwam in kamp Amersfoort terecht en in verschillende Duitse kampen, maar wist te ontkomen.
Abraham S. Fernandes (foto's: oranjehotel.nationaalarchief.nl)
Abraham Samuel Fernandes, operator kraakinstallatie Dubbs bij de Bataafse Petroleum Maatschappij (BPM, nu Shell).
Hij werd al vroeg in de oorlog lid van verzetsgroep 'De Geuzen' en stierf in de Scheveningse gevangenis. Naam op oorlogsmonument Paramaribo. Fernandes staat vermoedelijk in twee schrijfwijzen op de plaquette van 2006 genoemd: als Samuel F. Abraham en als Abraham S. Fernandes. Voor meer informatie zie het onderdeel Surinaamse joden.
Paul Christiaan Flu (Suriname, 1884)
Had in de jaren 1908-1911 veel bijgedragen aan de verbetering van de gezondheidszorg in Suriname. In 1921 werd hij benoemd op de leerstoel tropische hygiène in Leiden. Hij was daarmee de eerste Surinaamse hoogleraar. Evenals zijn collega's professor Cleveringa en Meijers zette hij zich openlijk in voor de vrijheid van onderwijs. In augustus 1942 werd hij door de Duisters gegijzeld. Onmiddellijk na de aanslag van 3 januari 1944 op de NSB-directeur van het Gewestelijk Arbeidsbureau, dat de gedwongen tewerkstelling in Duitsland uitvoerde, werd professor Flu samen met 31 andere vooraanstaande Leidenaars naar het gijzelaarskamp St. Michielsgestel getransporteerd. Enkele andere Leidenaars werden de dag erna in Leiden doodgeschoten: een hoofd der school, de conrector van het Leids Gymnasium en de huisarts Hans Flu, zijn zoon. Later bracht men professor Flu naar kamp Vught. Hoogleraar P.C. Flu overleed, gebroken, in december 1945, zeven maanden na de bevrijding. Het Medisch-Wetenschappelijk Instituut in Paramaribo draag zijn naam.
Henri H. Flu (foto: www.gymnasiumleiden.nl)
Henri ('Hans') Herman Flu (Weltevreden, 6 oktober 1912)
, zoon van de hoogleraar P.C. Flu*. Hans Flu kwam als jongen met zijn ouders naar Nederland, Leiden. Hij deed de middelbare school (Stedelijk Gymnasium) en studeerde er medicijnen. In 1940 werd hij huisarts, ook in Leiden. Hans was al enkele keren met de Duitse bezetter in conflict gekomen. Hij sloeg in 1941 een militair die zijn vrouw lastig viel. Later bezorgde hij veel mannen een medische vrijstelling voor de 'Arbeitseinsatz' in Duitse bedrijven. Op 4 januari 1944, tijdens het middagspreekuur werd Hans Flu gesommeerd per auto mee te gaan naar de Duitse 'Ortskommandatur'. De dag ervoor waren vijftig stadgenoten, onder wie zijn vader, gearresteerd en als gijzelaars in St. Michelsgestel vastgezet (zie boven). Op deze dag voerden de nazi's ter afschrikking drie 'Silbertanne'-moorden uit: executie op straat van bekende burgers. Behalve de arts trof met ook schoolhoofd Douma en conrector De Jong (zie www.vlietkaap.nl). Vanuit de Kommandatur werd Flu naar een auto gebracht om vervolgens, via een grote omweg om de stad, op de kruising Rijksstraatweg-Endegeesterstraat, ter hoogte van 'de drie witte paaltjes', door middel van pistoolschoten te worden vermoord - aldus de reconstructie van zijn zoon Peter Flu. 'Hij was op de vlucht' verklaarde de Sicherheitspolizei. Bij zijn begrafenis mocht op last van de bezetter niet gesproken worden. Een straat bij het Academisch Ziekenhuis in Paramaribo is naar hem genoemd. Zijn naam staat op het oorlogsmonument in Paramaribo bij de verzetsstrijders in Nederland (tweemaal). Ook in Leiden is een straat naar dokter Hans Flu genoemd.
Graf van Nicolaas Walter Gitz (foto: www.ogs.nl)
Nicolaas Walter Gitz (Paramaribo, 18 april 1921).
Nico was stuurmansleerling. Om de verplichte tewerkstelling in Duitsland te ontlopen dook hij onder in Varsseveld, bij de dames Jolink. Bij een razzia op 16 februari 1944 werd hij, samen met zes joodse onderduikers, ontdekt. Een Duitse soldaat mishandelde een van de dames Jolink. Gitz kwam tussenbeide. In het vuurgevecht dat volgde werd hij door een lid van de Landwacht doodgeschoten. Zijn graf is op het Nederlands ereveld Loenen in Apeldoorn. Zijn naam staat op het oorlogsmonument in Paramaribo bij de verzetsstrijders in Nederland (tweemaal).
Ab Jüdell (foto: www.judell.nl) Ab Jüdell op latere leeftijd (foto: www.tweede-wereldoorlog.org)
Ab ('Bill') Jüdell ('Alexander William van Es') (Suriname, 1925).
De half-joodse Ab Jüdell ging al vroeg naar Nederland, waar hij met zijn ouders in Den Haag woonde. Ab ontwikkelde zich ondanks zijn jonge leeftijd tot een prominent lid van het Haags verzet. Hij bediende zich van verschillende schuilnamen. 'Alexander van Es' werd in 1943 gearresteerd en van de Scheveningse gevangenis naar Kamp Vught gestuurd. Daar werd hij losgekocht. De Haagse verzetsploeg was inmiddels naar Rotterdam gegaan, omdat de grond hen te heet onder de voeten werd. Ook de Arubaanse student Boy Ecury* was in 1944 lid van de Haagse Knokploegen. Op 5 november werd Boy in Rotterdam gearresteerd. Achteraf bleek de leider van de knokploeg Rotterdam-Zuid, Kees Bitter, een verrader te zijn. Tegen het eind van de oorlog was Ab ingedeeld bij de Speciale Brigade en nog later bij de Stoottroepen. Zij maakten contact met de geallieerde troepen en bereidden de overgang naar de naoorlogse periode voor.
Na de oorlog vestigde Jüdell zich op advies van prins Bernhard in Suriname. Daar werd hij vertegenwoordiger van het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) in het Caribisch gebied. Toen het ANP werd omgedoopt in het SNA (Surinaams Nieuws Agentschap) werd hij directeur. Jüdell speelde ook een grote rol bij de oprichting van de Bevrijdingsraad van Suriname, die onder leiding stond van Dr. Chin A Sen. De Raad werd opgericht na de Decembermoorden (8 december 1982) en verzette zich tegen de dictatuur van Bouterse. Ab Jüdell overleed op 21 november 1983 in de leeftijd van 58 jaar.
Zie www.tweede-wereldoorlog.org en de website van zijn achterkleindochter Jaleesa Alicia www.judell.nl. Zij bevatten een interview van Ab met De Ware Tijd uit 1981. Uit het interview:
"Ik was nog een schooljongen van een jaar of vijftien toen ik met het verzetswerk begon. Wij startten met een groep van zeven jongens uit mijn straat, allemaal in de leeftijdsgroep van 15 tot 17 jaar. Later, toen we een officiële knokploeg waren werd onze groep uitgebreid met jongens uit andere delen van Den Haag. Van de oorspronkelijke 7 jongens uit onze groep hebben er 4 de eindstreep gehaald. De andere zijn opgepakt en doodgeschoten. Een van de overlevenden kon de druk niet meer aan en raakte psychisch gestoord door de constante druk.
Ik raakte al vroeg betrokken bij het verzet, eigenlijk al op de dag van de Duitse inval. Wij woonden bij het vliegveld en ik stond op het balkon naar buiten te kijken. Bij de duinen was een Nederlandse stelling. Opeens zag ik achter de duinen een stel Duitse soldaten kruipen. Ik snelde naar beneden en alarmeerde de Nederlandse jongens en zei ze naar het balkon te kijken vanwaar ik ze aanwijzingen zou geven. Vanaf het balkon schreeuwde ik en zwaaide ik met mijn armen, waarna de Duitsers het balkon onder vuur namen, zodat ik moest vluchten...
Eind 1941, begin 1942 namen de Duitsers een heel andere houding aan. Razzia's waren aan de orde van de dag, meer en meer Nederlanders doken onder, hetgeen veel werk met zich mee bracht. De Haagse knokploeg was een professionele knokploeg geworden. Het ging veel verder dan het aftuigen van een paar NSB'ers. Voedselbonnen en wapens waren belangrijker. De postkantoren en distributiecentra overvielen wij doorgaans net na openingstijd of vlak voor sluitingstijd, als de kluizen niet op slot waren. Ook waren we actief bij de verspreiding van het nieuws. De uitzendingen van Radio Oranje en de BBC werden gestencild en verdeeld. Hier begon ik voor het eerst met het journalistieke werk. Ik hielp mee redigeren en verspreiden. De stencilmachines en het papier haalden wij van scholen en drukkerijen. Wij verzorgden het in veiligheid brengen van onderduikers en het verstrekken van rantsoenbonnen en geld. Het onderbrengen van onderduikers was een riskante zaak. Werd je gepakt, dan was je het haasje...
Naarmate het aantal onderduikers toenam werd ook de behoefte aan geld en bonnen groter. Het aantal verzetslieden steeg sterk, waarmee ook de behoefte aan wapens toenam. De overvallen leverden maar een beperkte hoeveelheid wapens op, dus moest de Nederlandse regering in Londen helpen. Een speciaal squadron werd opgericht, dat gespecialiseerd was in nachtvliegen en droppen van containers... De droppings waren heel belangrijk, de containers zaten vol met stenguns, munitie, handgranaten, pistolen, springstoffen, sabotagemateriaal, sigaretten, chocolade, suiker en beschuiten. Soms liep het bij een dropping verkeerd af. Containers die op een verkeerde plaats neerkwamen of we werden verrast door Duitse soldaten. Het liep dan op een gevecht uit...
Mijn arrestatie (in 1943) was een ongelukje. De Duitsers hielden een razzia en ik liep gewoon in hun fuik. Ik was net 18 en die avond met mijn knokploeg op stap geweest en kwam laat thuis... De Moffen namen me mee naar het politiebureau van Loosduinen en ik werd duchtig aan de tand gevoeld. Later werd ik samen met anderen overgebracht naar de gevangenis van Scheveningen, ook wel het Oranjehotel genoemd... In het Oranjehotel werd ik urenlang ondervraagd, maar bleef alles ontkennen, ik wist niets van de ondergrondse, niets van onderduikers, helemaal niets. Ondanks dat er geen greintje bewijs tegen me was, werd ik toch naar kamp Vught gestuurd... Op een zekere dag werd ik vrijgelaten en hoorde dat mijn kameraden enkele Duitsers hadden omgekocht."
Iwan H. Kanteman (foto: www.verzetsmuseum.org)
Iwan Hugo Kanteman (Albina, 7 januari 1908).
Bond van Surinaamse arbeiders in Nederland. Hij kwam in 1933 op het hoogtepunt van de crisis als matroos naar Nederland. In 1939 woonde hij in Amsterdam waar hij onder andere als monteur werkte. Tijdens de meidagen van 1940 vocht hij in het Nederlandse leger. Vanaf 1943 was hij actief in het verzet van de Communistische Partij Nederland (CPN); hij verspreidde de illegale Waarheid, verzetspamfletten en zamelde geld in ter ondersteuning van onderduikers (Solfonds). Na verraad werd Kanteman op 10 juni 1944 gearresteerd en opgesloten in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans. Vandaar belandde hij in de kampen van Vught, Sachsenhausen en Buchenwald. Hij kwam op 19 maart 1945 in het subkamp Langenstein door uitputting om het leven. De gemeente Amsterdam-Osdorp noemde een plein naar hem. Zijn naam staat op het oorlogsmonument in Paramaribo bij de verzetsstrijders in Nederland.
Leo Lashley (Suriname, 1903)
Studeerde medicijnen in Utrecht en werd vervolgens oogarts in Rotterdam. Hij was voorzitter van de plaatselijke artsenvereniging en protesteerde als zodanig tegen de oprichting van de nazistische Artsenkamer in 1942. Hij werd actief in het verzet en bezorgde onderduikers veilige adressen. Na verschillende arrestaties dook hij onder. Najaar 1944 hielp hij bij de spoorwegstakers en sloot hij zich bij de Binnenlandse Strijdkrachten aan. Als arts bij het Militair Gezag was hij na de oorlog betrokken bij de berechting van collaborateurs. In 1948 vestigde hij zich als art op Curaçao. Na zijn pensioen kwam hij terug naar Nederland waar hij in 1980 overleed.
Leo Lichtveld (Suriname, ... - 1992).
Hij had een tandartsenpraktijk aan de Zaanweg in Wormerveer en maakte deel uit van het Wormerveers verzet. Zijn verzetsnaam was Bram. In dezelfde KP-ploeg zaten Ds J. van der Hoek (schuilnaam 'Hakkie'), kapelaan de Bouvere, dhr H.P.J. Rijkenberg (schuilnaam 'Her', groepscommandant), dhr Tjemme Groot, dhr Henk de Wit, dhr Ber M. Vet, dhr Gerrit A. Gras ('Kleine Jan'), dhr Jaap Boot, dhr Jan Kee en dhr Klaas van Delft. Herman Rijkenberg was onderdirecteur van de Distributiedienst, kantoor Wandelweg, en had daarom te maken met valse en extra bonkaarten voor onderduikers. Het Wormerveers verzet stond onder leiding van Dick Bus, die net als Leo Lichtveld aan de Zaanweg woonde.
De verzetsgroep uit Wormerveer op de speelplaats van school D. Bovenste rij: Siem Biersteker, C. Bruijn, Aat Biersteker, Cees Pels, J. Groenenberg, onbekend, Ber Vet, Wim Blank, Piet Gorter, Jo Klaver, Klaas van Delft, Hein Bootsman, onbekend, Pim Overman, Giel Broek, Jan Kee, Henk Zwart, Pim Gõbel. Middelste rij: onbekend, Leo Lichtveld, Corrie Koomen, Piet IJff, Herman Rijkenberg. Onderste rij: Aat de Wit, [de Goede], Jan de Wit, Nol van Herkhuizen, Freek Beekhoven, Gé van Swieten, Klaas Gorter, Wouter Kramer. Bron: www.hvwormerveer.nl
Jaap Boot schrijft in zijn terugblik dat hij in 1944 de leiding had over de KP. Naast Dik Bus, Jo van der Hoek, Leo Lichtveld en Herman Rijkenberg, noemt hij Jan de Barbanson, Rinus Bibbe, Wim Blank, Jan Jobse en Jan van der Maden. Een foto van na de bevrijding toont 30 mannen en een vrouw (links van het midden). Aan haar linker zijde zou Leo Lichtveld te zien zijn.
Bronnen: Wereldoorlog in de West en de heer Frits Rijkenberg (Zuid-Afrika, sept.-okt. 2009); Margo Gras (okt. 2009); website Historische Vereniging Wormerveer, www.hvwormerveer.nl; Jaap Boot, Na vijftig jaar (1995) - met dank aan Erik Schaap.
Charles Desiré Lu-A-Si, (Paramaribo, 13 december 1911).
C.D. Lu-A-Si (artwork: Gert Faken, SSG)
Zijn naam wordt ook wel geschreven als Lo A Sji. Zijn moeder was Paulina Juliana Lu-A-Si (Paramaribo, 1880); wie zijn vader was is niet bekend. Paulina Juliana was de dochter van Margaretha Madelijntje Sympson (1859), als 4-jarig meisje uit slavernij bevrijd op plantage Berg en Dal, en de heer Lu-A-Si. Deze was vermoedelijk een Chinese contractarbeider. De godsdienst van Paulina Juliana was Nederlands-hervormd.
Nederland
Charles Desiré kwam in 1931 naar Nederland. Hij woonde kort in Den Haag, maar vooral in Amsterdam, waar hij in oktober 1936 trouwde met Rachel Frankfoorder (1914). Charles en Rachel gingen wonen op de Oude Zijds Achterburgwal 9 drie hoog. Daar leert Rachel majoor Alida Bosshardt goed kennen die haar later in de oorlog zal helpen. Op de huwelijksakte staat als beroep voor Charles slagwerker genoteerd, voor Rachel kantoorbediende. Zij werkte sinds 1928 bij warenhuis de Bijenkorf. Als Lu-A-Si muzikant was sluit dat aan bij een aantekening op zijn kaart in Den Haag, waar hij opgeeft, onder andere, artiest te zijn. Bij zijn aanhouding in 1941 is zijn beroep elektrisch lasser. Het echtpaar kreeg op 6 februari 1937 een zoon, Désiré Charles, roepnaam Dees. Dees heeft krullend rossig haar.
CPN
Charles Lu-A-Si wordt gerekend als behorend tot de Bond van Surinaamse Arbeiders; deze bracht in 1936 het boekje uit: 'Surinamers in Nederland: tegen onderdrukking en rassenhaat'. Hij was in die tijd zeker lid van de Communistische Partij Nederland (CPN) en ook partijfunctionaris, zoals zijn vrouw na de oorlog verklaarde.
Oorlog
Zij schreef eveneens dat Charles 'zich direct bij de bezetting heeft ingezet voor de verspreiding van illegale lectuur, beplakte muren met pamfletten en met de Februaristaking was hij zéér actief.' Zijn bijnaam in het verzet was 'Shanghai Express'. Op 25 juni 1941, drie dagen na de inval van Nazi-Duitsland in de Sovjet-Unie, werden honderden communisten opgepakt. De meesten werden voorlopig in kamp Schoorl geïnterneerd, vanwaar ze in de loop van augustus en oktober naar het beruchte kamp Amersfoort werden doorgestuurd. Lu-A-Si kwam daarna, evenals politieke gevangenen als de Indonesische student Sidartawan (zie hoofdstuk Indonesië), in de Duitse concentratiekampen Neuengamme (bij Hamburg) en Dachau (bij München) terecht. Zijn martelgang eindigde in Auschwitz, mogelijk omdat hij met een joodse vrouw was getrouwd. Daar bezweek hij op 15 november 1942. Waarschijnlijk vanwege de overlijdensplek Auschwitz staat zijn naam op de sites van het Joods Monument en Dutchjewry. Charles Desiré Lu-A-Si was 30 jaar oud toen hij bezweek. Zijn naam staat tot tweemaal toe op het Oorlogsmonument in Paramaribo.
Rachel
Rachel Lu-A-Si-Frankfoorder werd, zoals alle joodse werknemers, in de loop van 1941 door de Duitse 'Verwalter' van de Bijenkorf ontslagen. Charles verdween in juni 1941 naar de kampen. Rachel was eveneens betrokken bij het illegale werk maar bleef vrij. Ze liep als gemengde gehuwde niet hetzelfde gevaar als anderen. Op het moment dat ze officieel weduwe werd verloor ze die bescherming. Met behulp van verzetsvriend Eddy van Amerongen en majoor Bosshardt vond ze in de winter van 1942/43 een veilig adres voor Dees in Rotterdam. Aanvankelijk bij een vrouw met goede bedoelingen. Maar toen deze een man met losse handjes trouwde, maakte dit de onderduiktijd voor Dees erg vervelend.
Arrestatie
Rachels ouders, Jonas en Marianne Frankfoorder-du Bruin werden in het voorjaar van 1943 opgehaald en op 16 april 1943 in Sobibor vergast. Rachel werd tijdens een treinreis van Rotterdam naar Amsterdam vanwege het bezit van een vervalst persoonsbewijs door een Nederlandse SS-er opgepakt. Haar arrestatie was rond dezelfde tijd als die van het gezin van Otto Frank, in augustus 1944. Ook zij werd naar de strafbarak van Westerbork gestuurd en op transport naar het Poolse Auschwitz gezet. Ze werd er geselecteerd voor werk. Bij de ontruiming van het kamp vanwege de naderende sovjet-legers (eind 1944, begin 1945) kwam ze met de beruchte dodenmarsen in het Duitse Bergen-Belsen terecht. Daar zag ze de zusjes Frank terug. De nog niet bezweken gevangenen van Bergen-Belsen werden in het voorjaar van 1945 vanwege het westelijke front weggestuurd. Rachel zat in de trein naar het Tsjechische Theresienstadt, waar ze op 7 mei door het sovjet-leger werd bevrijd.
Vervolg
Na terugkeer naar Nederland trouwde Rachel met verzetsvriend Eddy van Amerongen (1912). Het echtpaar woonde met Désiré op de Grevelingenstraat 34-I in Amsterdam. Het gezin werd met een tweede kind uitgebreid, Mimi, en Desiré Charles trouwde. In 1950 emigreerde men naar Israël ('alya'). Désiré nam er de naam Jitschak Arnon aan, en kreeg met zijn vrouw Sjaan verschillende kinderen. Eddy van Amerongen werd uitgever. Hij stierf in 1992 in Tel Ha-Shomer. Rachel werkte mee aan de documentaire van Willy Lindwer 'De laatste zeven maanden: vrouwen in het spoor van Anne Frank' (1988). Zij woonde de laatste jaren van haar leven in Beth Juliana te Herzlia, en overleed op 19 april 2012.
Bronnen
1) Levensloop: William L. Man A Hing, Charles Desiré Lu-A-Si (1911-1942). Srananman als verzetsstrijder en medeorganisator Februaristaking. In: Wi Rutu. Tijdschrift voor Surinaamse genealogie 8/2 (dec. 2008), p. 29-34. Zie ook: Liesbeth van der Horst, Wereldoorlog in de West. 2004, p. 144; Ad van den Oord, Allochtonen van nu & de oorlog van toen. 2004, p. 64)
2) Bond van Surinaamse Arbeiders: zie Michiel van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (2006) (www.dbnl.org)
3) voor Sidartawan: zie www.antenna.nl/wvi/nl/dh/geschiedenis/sidarta.html
4) e-mail Henk Penseel, 22 juli 2014
5) Summary of Carol Anne Lee's, The hidden life of Otto Frank, on Wordpress (http://ckean.wordpress.com/2007/09/22/crushed-flowers-how-the-nazis-murdered-edit-margot-and-anne-frank)
Christiaan, Louise en Bora van de Montel (bron: Affolterproductions.nl)
Chris van de Montel (Suriname, 1903), Hendrika van de Montel-Boeken (Amsterdam, 28 november 1905) en Louise Henriëtte (Suriname, 1926) en Bora. Bond van Surinaamse arbeiders in Nederland. Deze vooral in Amsterdam actieve bond had al in de loop van de jaren dertig opgeroepen tot verzet tegen het overal in Europa opkomende fascisme. Tijdens de oorlog gingen vele leden in het verzet. Chris was stropdassnijder, zijn vrouw was joods. Het echtpaar verborg onderduikers in het atelier van Chris. Na verraad werd hij op 3 maart 1943 gearresteerd; zijn vrouw, hun twee dochters en een nichtje op 12 juli van dat jaar.
Moeder, Louise en Bora van de Montel (bron: Affolterproductions.nl)
Volgens de publicatie 'Vogelvrij. De jacht op de joodse onderduiker' (Sytze van der Zee, 2010, p. 426) werden alle gezinsleden en het nichtje op 8 maart 1943 opgepakt. Dat gebeurde in een woning aan de Amsterdamse Ruyschstraat. Rechercheurs van de Sicherheitsdienst waren door de joodse onderbuurvrouw Roza Busnach en haar Surinaamse minnaar Willy Braams op hun spoor gezet. Van der Zee vertelt ook dat Roza en Willy vervolgens het huis leeghaalden, en dat Roza er een buidel zilvergeld, sieraden en een zwarte persianer jas aan over hield, die ze voor 220 gulden verkocht. [Met dank aan Ad van den Oord, maart 2010]. Chris kwam in de kampen Vught en Sachsenhausen terecht, waar hij zeer ziekelijk uit terugkwam. Hendrika kwam op 31 januari 1944 om het leven in Auschwitz. De oudste dochter, Louise Henriëtte (17) werd in achtereenvolgens Vught, Bergen-Belsen en Ravensbrück vastgezet.
In Vught maakte zij indruk op 14 april 1944, toen de componist Marius Flothuis een 'aubade' had gecomponeerd voor de jarige fluitist Everard van Royen. Ze speelden het muziekstuk samen. 'Na de laatste fluittonen is het stil, heel erg stil. Dan klinkt vanuit het vrouwenkamp het 'Ave Maria', gezongen door de heldere meisjesstem van Louise van de Montel. Het is één van die momenten waarop wij, gevangenen van Kamp Vught, de werkelijkheid vergeten' (Tineke Wibaut-Guilonard). Eerder al, op 15 januari 1944, overleefde ze net als Tineke Guillonard het bunkerdrama, een Duitse wraakactie waarbij 10 vrouwen stierven. In het kamp leerde Louise Coen Affolter kennen, haar latere echtgenoot. Op 11 augustus 1944 werd Van de Montel naar Kamp Westerbork getransporteerd, waarvandaan ze op 13 september naar Bergen-Belsen moest. Vervolgens werd ze op 18 december als politiek gevangene naar het vrouwenkamp Ravensbrück gedeporteerd. [Met dank aan John Brouwer de Koning, november 2021]
Louise overleefde, trouwde met Coen en begon een zangcarrière. De Anne Frank Stichting maakte in 1993 een videofilm over haar leven.
Toegevoegd bordje op Oorlogsmonument Onafhankelijkheidsplein
Waldemar Hughes Nods (Paramaribo, 1908) en Rika Nods-van der Lans (Den Haag, 1891). Waldemar was het derde kind van Jacobus Theodorus Gerardus ('Koos') Nods en Eugenie Elder. Hij werd op 1 september 1908 in Paramaribo geboren. Zijn moeder was nazaat van een Schotse planter en diens zwarte minnares en maakte deel uit van de lichtgekleurde zwarte elite van Paramaribo. Koos Nods had een creools-indiaanse afstamming en was niet 'opgekleurd'. Door geluk in de goudwinning was hij een van de rijkste mannen van Suriname geworden. Zo kon hij in 1902 een goede partij trouwen, Eugenie, zondagsschoollerares van de Lutherse kerk. Hoewel Nods' fortuin door het uitbreken van de wereldoorlog en het teruglopen van de goudvondsten sterk verminderde en hijzelf op avontuur verdween naar Brazilië, zaten de kinderen op de beste scholen en woonde het gezin rond 1920 in een mooi huis aan de Waterkant (nr. 76), vlak bij de Surinamerivier. Hoe gevaarlijk de rivier ook was, Waldemar hield van zwemmen en kende de onvoorspelbare zeearm goed. Na de dood van zijn moeder werd Waldemar door haar zuster Marie opgenomen. Deze stuurde hem in oktober 1927 voor studie naar Nederland. Hij kon er terecht bij zijn halfbroer Dave Millar, financieel directeur van de jonge KLM, en diens vrouw Christien. Het klikte niet goed, en na een jaar stuurde Christien de jonge Surinamer naar haar nicht Rika van der Lans (Den Haag, 29 november 1891). Zij leefde gescheiden van haar man, Willem Hagenaar, en drie van hun kinderen. Samen met de jongste, Henk, woonde ze in Den Haag. Tussen Rika en Waldemar ontstond een relatie, waaruit in november 1929 een zoon werd geboren. Hij kreeg de naam van zijn vader, roepnaam Waldy. Zijn ouders noemden hem ook wel Sonny Boy, naar een bekend liedje uit Al Jonsons' film Singing Fool.
.
Rika, Waldemar (en Waldy), Scheveningen 1936 en vlak voor de oorlog
(foto's: uit 'Sonny Boy', pag. 48 en 50)
Waldemar was voor studie naar Nederland gekomen, maar het paar had geen geld. Hij probeerde zo snel mogelijk een diploma handelswetenschappen te halen. Dat lukte begin 1931. Via Dave Millar vond hij een baantje als leerling-boekhouder bij de Hollandse Hypotheekbank. Rika besloot een pension in Scheveningen te beginnen. Ook dat lukte na een paar jaar. Pension Walda aan de Gevers Deynootweg 32-34-38 werd een favoriet adres voor revueartiesten, Indische verlofgangers en Duitse badgasten. In maart 1937 traden Rika en Waldemar in het huwelijk. Een jaar later betrokken ze een nieuw adres, vlak bij het strand, Zeekant nr. 56.
In de begintijd van de oorlog veranderde er weinig voor het gezin. Donkergekleurde Surinamers hadden het niet per se moeilijk en de pensiongasten bleven komen. Maar in het voorjaar van 1942 besloot de bezetter tot evacuatie van Scheveningen. Tegen een mogelijke invasie moest langs de kust een beschermingslinie worden aangelegd, de 'Atlantikwall'. Sommige straten en huizen brak men af, daaronder ook Zeekant 56. Het gezin moest verhuizen naar Rijswijk, maar slaagde erin terug te komen naar Scheveningen, naar de Stevinstraat. Waldemar had intussen een baan bij het Ministerie van Economische Zaken gevonden.
Najaar 1942 veranderde er meer. Rika was gelovig katholiek en kwam vermoedelijk via kerkelijke contacten in aanraking met Kees Chardon, de 'kleine advocaat' uit Delft. Kees leidde een groep van de LO, de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers. Hij probeerde vooral voor de moeilijkste groep, joden, adressen te vinden. Op 15 juli was vanuit Amsterdam het eerste Nederlandse transport naar Auschwitz gegaan en er kwamen voor het eerst grotere groepen joodse onderduikers. Ook in de regio Den Haag werden joodse inwoners vanaf de zomer van 1942 uit hun huis gezet en naar doorgangskamp Westerbork gestuurd. Het pension van Rika en Waldemar was een ideale verdeelplek voor onderduikers en werd doorgangshuis. Een ander Haags adres was overigens het huis van Ru Paré, die met haar vriendin joodse kinderen probeerde te redden (zie Nederland - Homoseksuelen in oorlog en verzet).
Het ging ruim een jaar goed. In augustus 1943 werd de evacuatie van Scheveningen voortgezet, maar Rika vond een nieuw huis, nu twee etages in de Pijnboomstraat 63. In de winter van 1943-1944 had ze drie onderduikers: de gedeserteerde Nederlandse SS-er Gerard van Haringen en de joden Herman de Bruin en Dobbe Franken. Het Haagse politiekorps telde veel NSB-ers en had een aparte 'Jodenploeg', die op premies jaagde. Voor het oppakken van een ondergedoken jood kreeg men 'kopgeld'. Maarten Spaans had er de leiding. In januari 1944 kreeg men lucht van onderduikers op de Pijnboomstraat. Op 18 januari deed de groep Spaans een inval en kon iedereen inrekenen. Het spoor leidde vervolgens naar Kees Chardon. Rika en Waldemar werden opgesloten in de Scheveningse gevangenis, het 'Oranjehotel', op cel 382 resp. cel 403.
Rika werd tijdens de ondervragingen zwaar mishandeld. Men probeerde te ontdekken of zij een leidende rol speelde in een netwerk. Waldemars rol werd als minder centraal ingeschat, wat ook zo was. Hij werd op 23 februari doorgestuurd naar kamp Vught. De kampleiding zette hem vervolgens aan het werk bij Roosendaal, waar gevangenen een tankgracht moesten graven. Op 1 mei 1944 werden de vonnissen tegen de 'groep Chardon' uitgesproken. Kees en Rika kregen levenslang, Waldemar werd veroordeeld tot opsluiting voor de duur van de oorlog. Op 10 mei kwam Rika ook naar Vught. Negen dagen later ging Waldemar op transport naar het concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg. Zoals in andere kampen hadden ook in Neuengamme politieke gevangenen een soort schaduwleiding. Deze bezorgde Waldemar een plek op het 'postkantoor', het bureau waar pakjes en brieven binnenkwamen. Het ging hem redelijk en hij kon soms een brief schrijven naar Rika en Waldy, en post van hen krijgen. Rika kreeg via vergelijkbare politieke contacten een plek in het Philipscommando. Werken voor Philips bood enige bescherming.
Na de invasie van de Geallieerden in juni 1944 dacht iedereen dat de oorlog gauw afgelopen zou zijn. Begin september leek de bevrijding van Nederland begonnen te zijn. Het nationaalsocialisme begon echter een wanhoopsoffensief en zette alles op alles om nog zoveel mogelijk joden en politieke tegenstanders uit de weg te ruimen. Vught werd op 6 september 1944 grotendeels ontruimd. Rika kwam in vrouwenkamp Ravensbrück terecht. Ze kon er voor Siemens werken, maar kreeg in februari 1945 dysenterie. Zieken werden doorgestuurd naar aparte gedeeltes van het kamp waar ze zonder verzorging werden gelaten en omkwamen, of werden vergast. Rika Nods-van der Lans stierf er in maart 1945.
Waldemar wist na zijn vorige functie werk te krijgen bij de administratie van de kampweverij. Dat verhoogde zijn overlevingskansen. Overigens kwam rond Nieuwjaar 1945 een landgenoot in Neuengamme aan: Anton de Kom, ook met een Nederlandse vrouw getrouwd. Hij had geen connecties in het kamp en werd bij de ontruiming van Neuengamme met een grote groep naar Sandborstel gestuurd, waar hij op 24 april bezweek. Waldemar hoorde bij de 'Funktionshäftlinge', die het kamp als laatsten moesten verlaten (29 april). Ze werden naar Lübeck gestuurd en ondergebracht op het voormalige luxe oceaanschip 'Cap Arcona', inmiddels in gebruik als vluchtelingenschip. Er was zeshonderd man personeel en het verblijf was er voor de duizenden kampgevangenen een zegen.
De oorlog was nu echt bijna voorbij. Hitler was dood en de capitulatie-onderhandelingen waren in de eindfase. De Geallieerden waren echter bang dat overgebleven Duitse troepen met schepen naar Noorwegen zouden vluchten, en maakten een aanvalsplan voor de Oostzeehavens. Op 3 mei bombardeerden Engelse Typhoons Duitse schepen in de haven van Lübeck, en troffen ook de Cap Arcona. Ruim 8000 mensen kwamen om het leven. Waldemar was tijdig in het ijskoude water gesprongen en zwom zonder veel problemen naar de kust. Rond 5 uur 's middags voelde hij grond onder zijn voeten tussen Felzhafen en Neustadt. Samen met een andere drenkeling waadde hij naar het strand, toen mitrailleurs ratelden. Kindsoldaten van de Hitlerjugend schoten op de zwemmers en doodden Waldemar Nods. Hij was 36.
Zijn naam komt als enige Surinaamse verzetsstrijder in Nederland niet voor op het Oorlogsmonument op het Onafhankelijkheidsplein. Hij wordt genoemd op een toegevoegd bordje met negen namen dat aan de zijkant is gespijkerd. De andere zes verzetsstrijders en twee militairen staan ook op de plaquette die op 4 mei 2006 aan de voorkant van het monument werd aangebracht.
Bron: Annejet van der Zijl, Sonny Boy. Suriboek 2006
De broers Rijk van Ommeren
Het lid van de Koloniale Staten van Suriname, Harry Johan van Ommeren, overleed op 31 oktober 1923. In juni 1925 migreerde zijn weduwe naar Nederland met hun 4 kinderen. In Den Haag, waar zij zich vestigden, voegde de oudste zoon, Humphry Norbert, zich bij hen. De vier zoons kwamen in de Scheveningse strafgevangenis en twee van hen kwamen om het leven. Ook hun zuster Jacqueline Rijk van Ommeren was actief in het verzet; dit moet buiten Den Haag zijn geweest.
Onthulling Gebroeders Rijk van Ommerenbrug, Den Haag-Leidschenveen (2012). Coll. familie van Ommeren
Burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag besloten op 14 februari 2012 om in de verzetsheldenbuurt van de Haagse wijk Leidscheveen een brug naar de gebroeders Rijk van Ommeren te vernoemen. Op 18 april van dat jaar werd het naambord van de brug, in het bijzijn van nabestaanden van de gebroeders Rijk van Ommeren, onthuld door de toenmalige wethouder Sander Dekker. De brug bevindt zich tussen de Bob Oosthoeklaan en de Gerard Doggerlaan.
Extra bronnen:
- Sjoerd Meijer (familielid), e-mails januari en maart 2016
- www.eerebegraafplaatsbloemendaal.eu/Dbase/Biografie_O/Frank_Rijk_VAN_OMMEREN.html - www.erepeloton.nl/grafgegevens/FRijkvOmmeren.html - www.haagsebeeldbank.nl/afbeelding (alle vier de broers) - Corien Gloudemans, De Documentatiedienst van de Haagse politie in de Tweede Wereldoorlog, in: Die Haghe 2012, p. 55-103 (noot 73-77)
Frank Rijk van Ommeren (Paramaribo, 4 november 1918)
Frank Rijk van Ommeren (foto: Haagse Beeldbank)
Onderduikhelper
Frank, schuilnaam 'Christiaans', was kantoorbediende bij de Rotterdamsche Bank in Den Haag en werkte vanaf november 1943 als assistent-accountant. Evenals zijn oudere broers Humphry en Lodewijk was hij actief in de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO). Hij zocht onderduikadressen en voedselbonnen voor joodse landgenoten. Het Nationaal Steunfonds (NSF) van bankier Walraven van Hall verstrekte uitkeringen aan onderduikgevers. Frank was in het Haagse district onderzoeker en uitbetaler van het NSF. Vanaf februari 1944 zette hij zich speciaal in voor de Vakgroep J (Joden) van het Fonds. Hij nam de zorg op zich voor een aantal joodse onderduikers. Op 28 februari 1944 werd hij gearresteerd en een maand vastgezet. Hij kwam vrij bij gebrek aan bewijs. Kort daarna trouwde Frank met zijn verloofde Titia Bleiji. Zij was koerierster voor de 'Vrije Verzetsgroep De Griffie', die door Franks broer Humphry werd geleid.
2e Arrestatie
Vanaf september 1944 ging ook Frank zijn oudere broer helpen. Humphry was toen hoofd geworden van de Inlichtingendienst en het Contactbureau van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) Den Haag. Als koerier bracht hij berichten naar de contactadressen van de organisaties die in de BS samenwerkten: de Ordedienst (OD), de Knokploegen van de LO (KP) en de Raad van Verzet (RvV). 's Middags 12 oktober 1944 belde hij aan op de Laan van Nieuw Oost-Indië 240, het adres van KP-leider Willem Hanegraaf. Willem was overigens al vóór mei 1940 'in verzet'. Hij ondernam een overval op het Hoofdpostkantoor van Den Haag vanwege een postzak met correspondentie van de NSB-dominee Van der Vaart Smit. Hiermee wilde hij aantonen dat deze een Duitse spion was. Frank had sabotageopdrachten voor Willem bij zich en twee Londense telegrammen. In het huis wachtte echter de Sicherheitspolizei. Frank werd opgepakt en overgebracht naar de Scheveningse gevangenis, het 'Oranjehotel'.
Graf Frank Rijk van Ommeren (picture: www.ogs.nl)
Executie
Op 6 november 1944 werd Frank, evenals Willem Hanegraaf en de Antilliaanse verzetsstrijder 'Boy' Ecury, op de Waalsdorpervlakte gefusilleerd. De executie was twee dagen na zijn 26e verjaardag en zeven maanden na zijn huwelijk. Titia bleef actief in het verzet, evenals haar moeder. Frank kreeg een graf op de erebegraafplaats Bloemendaal te Overveen. Zijn naam staat op het oorlogsmonument in Paramaribo bij de verzetsstrijders in Nederland.<>Harry ('Harti') Rijk van Ommeren (Paramaribo, 4 maart 1913)
Harti Rijk van Ommeren (foto: Haagse Beeldbank)
Harry verrichtte hand- en spandiensten voor het Haagse verzet. Hij werd samen met zijn broer Humphry op 27 december 1944 gearresteerd op Thomsonplein 5. Daar woonde de moeder van Titia Bleiji, de vrouw van zijn broer Frank. De Deltagroep, waarvan Humphry de leider was, vergaderde daar die avond. Harry werd in februari 1945 vrijgelaten. Na de Tweede Wereldoorlog was hij als advocaat in Den Haag werkzaam. Harry Rijk van Ommeren overleed in dezelfde stad op 4 april 1996.
Lodewijk Hendrik Rijk van Ommeren (Paramaribo, 4 september 1917)
Henk Rijk van Ommeren (foto: Haagse Beeldbank)
Lodewijk was vanaf de begintijd lid van het Haagse verzet en werkte evenals zijn broer Frank voor Vakgroep J ('Joden'). Hij werd geholpen door zijn broer Frank. Ook Lodewijk werd opgepakt, op 28 december 1944. Hij kwam in het 'Oranjehotel', het Huis van Bewaring van Scheveningen terecht en werd van daaruit via Amersfoort naar Neuengamme in Duitsland gedeporteerd. Lodewijk Rijk van Ommeren bezweek op 15 april 1945 in Kommando Uelzen bij het kamp Neuengamme, waar hij begraven werd. Zijn naam staat op het oorlogsmonument in Paramaribo bij de verzetsstrijders in Nederland.
Humphry Norbert Rijk van Ommeren (Paramaribo, 7 juli 1906)
Humphry Rijk van Ommeren (foto: Haagse Beeldbank)
Humphry was in Den Haag werkzaam bij het Centraal Bureau voor Statistiek. Al in 1940 werd hij actief binnen het Haagse verzet. De groepering die hij leidde heette naar zijn familie, 'Rijk van Ommeren', en werd ook wel de 'Vrije Verzetsgroep De Griffie' of 'Bureau Nauta' genoemd. Jan Nauta was één van de schuilnamen die Humphry gebruikte. Daarnaast noemde hij zich Prillwitz-Beck en Fortuin (of Fortuyn). Titia Bleiji, de latere echtgenote van Frank Rijk van Ommeren, was koerierster van de groep.
Onderduik
In 1943 was Humphry met zijn broers Henk en Frank betrokken bij het verschaffen van onderduikadressen en distributiebescheiden aan joodse onderduikers in heel Zuid-Holland. Men werkte samen met de Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers (LO). Daarnaast verrichtte de groep Rijk van Ommeren spionageactiviteiten. Humphry stopte in die tijd met zijn werk en dook onder.
Functies
In 1944 trof het verzet in Den Haag een zware arrestatiegolf. Men kwam tot een reorganisatie binnen het kader van de Binnenlandse Strijdkrachten (BS). Dit was een landelijke bundeling van de verzetsgroepen LO, Raad van Verzet en Ordedienst (OD) die vanaf september 1944 plaats vond. De BS heette ook wel 'Delta'. Commandant werd kolonel Henri Koot in Amsterdam. Humphry werd zijn adjudant in Den Haag, met als speciale taak de Inlichtingendienst en het Contactbureau. Op 10 oktober kozen de verschillende Haagse verzetsgroepen hem tot leider van de Haagse Deltagroep. De Haagse afdeling van de koeriersdienst Rolls Royce (RR) werkte nauw met hen samen.
Arrestatie
Twee dagen na Kerstmis 1944 vond in de woning van mevrouw Bleiji, Thomsonplein 5, tijdens een bespreking van de Deltagroep een inval plaats. Het waren leden van het commando-Leemhuis, dat nauw met het Sonderkommando Frank samenwerkte. Men arresteerde die dag of de volgende tien illegale werkers, onder wie Humphry, Harti en Henk Rijk van Ommeren. Ze werden overgebracht naar het 'Oranjehotel'. Harti kwam vrij, Henk werd naar Neuengamme gestuurd en Humphry zat tot het einde van de oorlog vast in Scheveningen.
Verhoor
Humphry vertelde na de oorlog aan zijn zoon Herman dat Friederich Frank speciaal naar de gevangenis in Scheveningen was gekomen 'om de mensen daar te instrueren op het gebied van de ondervraging van gearresteerden'. Als proefpersoon was Humphry uitgekozen. Het was, tot zijn opluchting: 'een streng maar correct politieverhoor. Er werd geen geweld gebruikt'.
Na de oorlog
Na de bevrijding werd Humphry Rijk van Ommeren hoofd van de Binnenlandse Strijdkrachten, sectie 's-Gravenhage. In hetzelfde jaar kwam hij als districtsinspecteur bij de Haagse POD (Politieke Opsporings-Dienst) te werken, waar hij vervolgens chef werd. Op 1 maart 1946 eindigde de staat van beleg en stopte ook het Militair Gezag, waaronder de POD's ressorteerden. Een burgerlijke vorm van 'Politieke Recherche' kwam er voor in de plaats. Ter ondersteuning van de opsporingsambtenaren werd een 'Bureau Collaboratie' opgezet, waarvan Humphry in 1947 tot plaatsvervangend hoofd werd benoemd.
Suriname en terug
Op verzoek van het 'Welvaartsfonds' vestigde Rijk van Ommeren zich in 1949 in zijn geboorteland Suriname. Daar ging hij rond 1951 aan het werk als directeur van het Surinaams Bureau voor Statistiek. Omstreeks 1960 kwam zijn benoeming tot directeur van het Ministerie van Algemene Zaken van Suriname en vier jaar later keerde hij als raadsadviseur in het kabinet van de Gevolmachtigde Minister van Suriname terug naar Den Haag.
Humphry Norbert Rijk van Ommeren overleed in deze stad op 22 december 1978.
Herman de la Parra.
Hij had zich als huisarts in Emmen gevestigd en diende tijdens de mobilisatie als officier van gezondheid in het Nederlandse leger; zijn praktijk werd door Max Samson* waargenomen. Zie verder de paragraaf over de Surinaamse joden.
Jozef Marius Rodriguez (Paramaribo, 5 maart 1900)
Lid van het verzet. Rodriguez was gepensioneerd sergeant van het KNIL en woonde in Nijmegen. Hij was betrokken bij de verspreiding van illegale pamfletten. Als represaille voor een aanslag werd hij gearresteerd en eerst in Arnhem, daarna in kamp Amersfoort vastgezet. Hij werd op 21 juli 1944, samen met zeven anderen, in Leusden gefusilleerd. Na de oorlog werd Jozef Marius begraven op de Erehof van de gemeentelijke begraafplaats Vredenhof in Nijmegen. Zijn naam, geschreven als Rodriquez, staat op het oorlogsmonument in Paramaribo bij de verzetsstrijders in Nederland (tweemaal).
Max Samson had zich in de jaren dertig met zijn vrouw Daisy Ezechiëls als arts-apotheker in Drenthe gevestigd, Emmen-Erfscheiderveen. Het echtpaar kreeg twee kinderen, Phili (1938) en Annie (1939). Max nam in mei 1940 de praktijk van Herman de la Parra waar. Zie verder de paragraaf over de Surinaamse joden.
John J.B. Tolud (foto: www.verzetsmuseum.org)
John Bernhard Tolud (Suriname, 1899).
Tolud was tien jaar bij het Korps Mariniers. Toen zijn commandant hem vertelde dat hij niet in aanmerking zou komen voor een officiersopleiding, verliet hij de dienst en begon in Amsterdam een winkel in Surinaamse curiosa. Hij werkt ook als onderwijzer en jongleur. Hij gaf op school lezingen over Suriname. Tijdens de oorlog sloot hij zich bij het verzet aan. Hij verbleef bij de familie Van der Mark in Alblasserdam. In februari 1945 werd hij instructeur bij de Binnenlandse Strijdkrachten, district Dordrecht. Zijn bijnaam was 'Johnny de neger'. Na de Duitse capitulatie hielp hij collaborateurs op te sporen. John Tolud overleed in 1979.
Inwoners van Gardelegen en omgeving worden onder toezicht van Amerikaanse soldaten gedwongen om de gevolgen van de slachting te aanschouwen (foto: www.ushmm.org)
Albert Leonard Wittenberg (Paramaribo, 14 april 1909).
Bond van Surinaamse arbeiders in Nederland. Albert Wittenberg werkte uiterlijk vanaf 1929 bij de KNSM, waar hij vier jaar later ook zijn Diploma als Sloepgast kreeg; een bewijs van vakbekwaamheid en reddingskunde. In hetzelfde jaar, 1933, trouwde Albert met Janna Jetten uit Amsterdam. Ze kregen twee kinderen. Janna kwam uit een communistisch gezin, haar broer vocht in 1937-1938 tegen Franco. Albert vond een baan bij de brandweer en sloot zich aan bij de linkse Bond. Aan het begin van de oorlog, in 1941, werd hij aangenomen bij de Luchtbeschermingsdienst. Daar werden regelmatig anti-Duitse activiteiten ontplooid.
Gezin Wittenberg ca 1943 (foto: privécollectie, geplaatst in Verzetskrant feb.2011)
Het gezin woonde in de Transvaalbuurt waar veel joden woonden. Net voor joodse buren werden weggehaald, kon de zes weken oude Betty worden opgenomen door de Wittenbergs. Als er commentaar kwam op de aanwezigheid van een blonde baby zei Janna dat ze was vreemdgegaan. In mei 1944 werd Albert Wittenberg gearresteerd en opgesloten in de gevangenis aan de Weteringschans. Daarna kwam hij in kamp Vught en vermoedelijk kamp Dora Mittelbau terecht. Toen de Amerikaanse troepen oprukten werden de kampgevangenen overal geëvacueerd. In dit geval per trein, richting kamp Neuengamme bij Hamburg. Door beschietingen en oorlogschaos kwam de trein niet ver. Wittenberg kwam op 13 april 1945 in het bloedbad van Gardelegen om het leven - zie www.ogs.nl. De literatuur neemt aan dat hij in Sachsenhausen stierf. Gardelegen ligt 150 km westelijk van Berlijn en heeft een station. Op genoemde dag werden verzwakte gevangenen uit de goederentrein een grote schuur op het landgoed Isenschnibbe ingedreven. Het stro werd met benzine overgoten, de deuren gesloten en er werd vuur in de schuur gebracht. Mensen die wilden ontsnappen werden beschoten. 1016 gevangenen kwamen om het leven. De dag erna stond het nieuws in de New York Times. Zie de site van het Holocaust Museum in Washington (www.ushmm.org). Zijn naam staat op het oorlogsmonument in Paramaribo bij de verzetsstrijders in Nederland (tweemaal).
Extra bron: Nieuwsbrief Verzetsmuseum februari 2011, met dank aan John Brouwer de Koning
Julius Wolff, lasser.
Hij hielp in Amsterdam joodse vluchtelingen onderduiken en werd verraden. Voor meer informatie zie het onderdeel Surinaamse joden.