Homoseksuelen in oorlog en verzet - personen
Willem Johan Cornelis Arondéus
Willem Arondéus (Bron: www.ushmm.org)
”Willem Arondéus werd in 1894 in Naarden geboren (22 augustus). Hij groeide op in Amsterdam waar zijn ouders een bedrijf voor kostuumverhuur voor toneelspelers hadden. Op dertienjarige leeftijd wordt hij toegelaten tot de Quellinusschool, de latere Rietveld Academie in Amsterdam, waar hij zich toelegt op het decoratief schilderen. Na zijn opleiding woont hij in verschillende plaatsen in Noord-Holland en daarbuiten. In zijn Gooise tijd komt hij ook met andere kunstenaars in aanraking en raakt hij goed bevriend met de dichter Adriaan Roland Holst.
Decoratieve kunst
Na een kort verblijf in Parijs gaat hij in 1920 op Urk wonen en daarna in Breukelerveen. Hij illustreert gedichten, krijgt opdrachten voor affiches en kalenders en ontwerpt de kerstzegels of sluitzegels (voor een goed doel) die de PTT in 1923 uitgeeft. De opdracht in datzelfde jaar een wandschildering te maken in het stadhuis van Rotterdam betekent een doorbraak als beeldend kunstenaar. Algemeen wordt in dit werk de invloed gezien van de beeldend kunstenaar Richard Roland Holst, een man die hij bewondert en die hem beïnvloedt.
Voor het rijmprent 'De Stervende' (1929) van zijn andere steun en inspiratiebron Adriaan Roland Holst maakt hij een tekening.
Tekening rijmprent (19x19 cm, pen/goudverf)
met dank aan J. Versteegh, coll. Pygmalion-art.com
Wandkleed van Arondéus
Foto: M. Eijkhoudt
In de jaren 1930 tot 1932 vervaardigt hij voor de statenzaal van het Provinciehuis in Haarlem negen wandtapijten met ornamenten rond de wapens van Noord-Hollandse gemeenten. Het jaar daarop krijgt hij de opdracht voor een wandschildering voor het consultatiebureau van de Gemeentelijke Geneeskundige- en Gezondheidsdienst in Amsterdam. Op drie muurvlakken brengt hij de jacht, de visserij, de scheepvaart en de landbouw in beeld. Als beeldend kunstenaar heeft hij het echter niet gemakkelijk. Hij houdt vast aan zijn specifieke schilderstijl die al in zijn tijd als achterhaald wordt beschouwd en zijn artistiek werk levert hem nauwelijks genoeg op om in zijn bestaan te voorzien.
Schrijver
Omstreeks 1935 wendt hij zich af van de beeldende kunst en wijdt hij zich aan het schrijven. In 1938 debuteert hij met de roman Het uilenhuis waarvoor uitgeverij Kosmos hem een eervolle vermelding toekent. Zijn volgende roman In de Bloeiende Ramenas krijgt eveneens een redelijk goede ontvangst, al zijn er kritische geluiden over zijn stijl van schrijven. In 1939 verschijnt zijn eerste kunsthistorische boek, een biografie van Matthijs Maris. Algemeen wordt dit als zijn beste werk beschouwd. In haar bespreking van de naoorlogse herdruk van het boek stelt Annie Romein-Verschoor Arondéus op één lijn met grote stilisten als Abraham Kuyper en Johan Huizinga” (www.inghist.nl).
Arondéus, homo en verzetsstrijder
“Arondéus was een bijzondere en eigenzinnige Noord-Hollander die dwars tegen de tijdgeest in al rond 1914, op twintigjarige leeftijd, openlijk voor zijn homoseksualiteit uitkwam. In die tijd was dat, zelfs in de kunstenaarskringen waarin hij verkeerde, voor menigeen een stap te ver (nl.wikipedia.org). Hij leverde ook zelf voortdurend een innerlijke strijd. In Rudi van Dantzig's biografie Het Leven Van Willem Arondéus 1894-1943 - Een documentaire (Arbeiderspers 2003, 446 p.) heet het: "Het is of ik verduisterd leef - zonder leed en zonder vreugde." Willem Arondéus, beeldend kunstenaar en later schrijver, maakt de lezer via zijn vaak uiterst beklemmende dagboekaantekeningen getuige van een verscheurd en hoogst eenzelvig bestaan. Ondanks zijn ambivalente vriendschap met onder andere Adriaan en Richard Roland Holst en verzetsfiguren als Willem Sandberg en Gerrit van der Veen bleef Arondéus zelf een figuur in de schaduw, zelfs nadag hij tijdens de Tweede Wereldoorlog samen met een aantal medeverzetstrijders de - deels gelukte - aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister volbracht. Arondéus was homoseksueel, en zijn openhartigheid daarover mag gezien de moraal van de samenleving rond 1920 gezien worden als zijn eerste bevrijdingsdaad (www.intermale.nl)."
Homoseksuele relaties
"In 1932 raakt Arondéus bevriend met de groenteboer Gerrit Jan Tijssen. Ze kennen geregeld armoede. In 1941 stuurt Arondéus hem terug naar Apeldoorn, waarschijnlijk omdat hij het te gevaarlijk voor hem vindt vanwege zijn toenemende verzetsactiviteiten" (nl.wikipedia.org). "Zijn liefde voor Jurie, een Urker visser, en later voor de jonge Veluwse tuinder Gerrit Jan zijn aanleiding tot vaak bittere zelfontledingen. 'Heb ik wel liefde, wel waarachtig liefde voor iemand [...] of is alles maar schijnbaar, maar tijdelijke geëmotioneerdheid?', vraagt hij zich af. Postuum, in 2001, werden 20 homo-erotische gedichten van hem gepubliceerd, 'Afzijdige strofen', geïnspireerd door het werk van Boutens. Ze werden in 1922 op Urk geschreven. In zijn dagboeken schrijft hij uitgebreid over het artistieke gevecht dat hij voert, maar evenzeer over zijn 'geld- en lustzorg'. Ook de sociale ontgoocheling wordt zowel in zijn correspondentie als in zijn literaire werk steeds duidelijker: 'Ja, deze filisterwereld is verrot, een vuilnisvat, een plee.' (p. 26,95)" (www.intermale.nl).
Verzet
“Toen in de loop van 1941 Arondéus’ boek over de monumentale schilderkunst in Nederland werd gepubliceerd, bevond hij zich al midden in het verzetswerk. Hij falsificeerde met Willem Sandberg en Gerrit van der Veen persoonsbewijzen en schreef de Brandarisbrieven. In deze brieven signaleerde hij gevallen van culturele collaboratie en riep hij op tot verzet als de bezetter het vrije kunstleven bedreigde zoals met de oprichting van de Kultuurkamer. In 1942 ging zijn Brandarisbrief op in het kunstenaarsverzetsblad De Vrije Kunstenaar opgericht door musicus Jan van Gilse. Met Gerrit van der Veen leidde hij in 1943 de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister. Hij werd opgepakt en met een aantal vrienden uit het verzet na een schijnproces ter dood veroordeeld (voor een beschrijving van de aanslag en Arondéus' rol zie het relaas van Martinus Nijhoff en de tekst over Sjoerd Bakker). De dichter Martinus Nijhoff, oud-genie-officier, gaf aan waar explosieven moesten worden geplaatst en beschreef de aanslag in 1945.
Graf Arondéus op Erebegraafplaats Bloemendaal (Bron: www.ogs.nl)
Vanuit zijn dodencel in het huis van Bewaring aan het Kleine Gartmanplantsoen in Amsterdam schrijft hij in zijn laatste brief aan een vriendin: 'Er is alleen verwondering omdat het zo licht is om in liefde van het leven te scheiden, zoo blij is om, wat je achterlaat, zonder bitterheid te gedenken'"(www.inghist.nl). Bij zijn executie zou Arondéus geroepen hebben 'Laat het bekend worden dat homoseksuelen geen lafaards zijn' (nl.wikipedia.org).
Tenslotte
“Kort na de oorlog zijn de deelnemers aan de overval op het bevolkingsregister, deels postuum, voor hun verzetswerk tijdens de oorlog onderscheiden, o.a. met de Militaire Willemsorde. Pas in 1984 werd aan Arondéus voor zijn verzetswerk het Verzetsherdenkingskruis toegekend. Vrij algemeen wordt voor deze late decoratie een relatie gezien met zijn homoseksualiteit” (nl.wikipedia.org).
In 1990 maakte documentairemaakster Toni Boumans (zie ook Frieda Belinfante), ondersteund door o.a. de VARA en de Provincie Noord-Holland, een film over de vergeten kunstenaar. 'Na het feest, zonder afscheid' werd onderscheiden met de Nipkow-schijf.
Arondéus temidden van Urker vissers (Bron: www.gaynews.nl)
Willem Arondéuslezingen
In december 2004 besloten Provinciale Staten van Noord-Holland een jaarlijkse themalezing te organiseren met aansluitend debat. Met de instelling van een jaarlijkse lezing brengt de Provincie een eerbetoon en blijvende herinnering aan de Noord-Hollandse kunstenaar en verzetsstrijder Willem Johan Cornelis Arondéus. Met de lezing en het debat wordt aan burgers en politici een podium geboden om vrij, desnoods controversieel, van gedachten te wisselen over actuele en voor de Provincie relevante maatschappelijke thema's.
Rudi van Dantzig hield op 25 april 2005 in de Statenzaal te Haarlem de eerste Arondéuslezing met als thema: 'Kun je zijn wie je bent of is die vrijheid lastig geworden?'
In 2006 was mgr Philippe Bär de spreker met als thema het begrip 'Vrijheid'.
De 3e Arondéuslezing vond plaats op 24 april 2007 in de statige conferentiezaal van het Teylersmuseum te Haarlem. Hij werd gegeven door mr Gerard Spong, prominent jurist, Surinaams Nederlander en homoseksueel.
Op 22 april 2008, in hetzelfde Teylersmuseum, had de schrijfster Désanne van Brederode de eer om de 4de Willem Arondéuslezing te houden. Haar toespraak cirkelde om de vraag hoe een moderne publieke moraal eruit zou kunnen zien.
De filosoof Ad Verbrugge besprak de vraag 'Wat is vrijheid' in de 5de lezing in 2009. Plaats van handeling was de stralend gerenoveerde Statenzaal.
Statenzaal Foto: Pim Ligtvoet |
Marjolijn Februari Foto: Serge Ligtenberg |
Marjolijn Februari antwoordt de zaal Foto: Pim Ligtvoet |
Op 27 april 2010 sprak filosoof, publicist en lesbienne Marjolijn Februari hier de 6de Willem Arondéuslezing uit. Opvallend vond zij dat het de laatste wens van de ter dood veroordeelde verzetsman was geweest om een slagroomtaart te mogen eten. De familie Roland Holst uit Laren zorgde voor de vervulling van de wens, en er werden 12 stukken uitgedeeld aan de medegevangenen. ‘Homoseksuele mensen zijn toch een stuk frivoler dan gewone mensen’, becommentarieerde mevrouw Februari instemmend. Maar zij sloot ook bij een ander biografisch gegeven aan.
Arondéus was een kunstenaar die net als veel anderen in die tijd een gemeenschapsideaal uitdroeg. Waarom hebben wij zo weinig geloof in de goedheid van de mens, in het bewonderenswaardige vermogen samen te werken en samen te leven? En waarom koestert de overheid, de bureaucratie, zoveel wantrouwen tegenover de burger?
De mogelijkheden van ouders, leerkrachten, verzorgenden om zelf na te denken, zelf goede beslissingen te nemen, ja, zelf een bij de tijdse overheid in het leven te roepen, acht mevrouw Februari groot. De burgers hebben de staat, de scholen, de ziekenhuizen gesticht, en kunnen ze dus ook hervormen. Als de overheid dat uitstraalt krijgt ze ook andere burgers. Als afschrikwekkend voorbeeld riep ze het beeld van de Engelse toeriste op die vanwege de uitbarsting van de IJslandse vulkaan in Portugal was gestrand en de tv-camera toeriep: ‘Thank you, Mr. Brown!’ Politici moeten dan terugroepen: ‘Red jezelf maar'.
Frieda Belinfante
werd op 10 mei 1904 in Amsterdam geboren. Ze was de dochter van de Amsterdamse pianist Ari Belinfante en 'maar een meisje', een half-joods meisje. Ze was openlijk lesbisch en werd op zestienjarige leeftijd verliefd op de componiste Henriëtte Bosmans. Met haar woonde ze zeven jaar samen, ook als Bosmans tijdelijk heren-vrienden had. Zelf was Belinfante, celliste, enige jaren getrouwd met de fluitist Jo Veldkamp, die ook dirigeerde maar daarin niet uitblonk. Frieda was wel goed in directie. Na een opleiding bij Herrmann Scherchen won ze bij het Orchestre de la Suisse-Romande in Montreux een dirigentenconcours. Zij trad in 1937 in het Concertgebouw op met studentenorkest J. Pzn. Sweelinck en het damesorkest Aedon; het was het moment dat de buitenwereld haar ontdekte. In de late jaren '30 richtte zij in Amsterdam 'Het Klein Orkest' op, een kamerorkest dat twee succesvolle concertseizoenen beleefde.
Frieda Belinfante (Bron: www.xs4all.nl/~kmlink/06films/02frieda/contentfrieda.htm)
Oorlog
Belinfante weigerde lid te worden van de nazi-Kulturkammer en hief haar orkest aan het begin van de oorlog weer op. Ze sloot zich aan bij het kunstenaarsverzet. Ze kleedde zich zo nodig als man. Met Willem Sandberg, Gerrit van der Veen en Willem Arondeus beraamde ze de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister (27 maart 1943 – zie Sjoerd Bakker).
In een filmpje van de expositie 'Wie kan ik nog vertrouwen' van Klaus Müller, vertelt Frieda dat Sandberg haar een keer om geld vroeg. Omdat ze nogal wat rijke mensen kende, richtte zij zich tot Heineken. Deze zei haar niet te kunnen helpen, aangezien de geldstroom helemaal door de Duitsers werd gecontroleerd. Frieda bood aan haar kostbare cello aan Heineken te verkopen; zij kon het instrument toch niet meer gebruiken. Hij vond dit een schitterend plan en zo kon de controle worden omzeild.
Zwitserland, Californië
Frieda vluchtte na de aanslag op avontuurlijke wijze naar Zwitserland, Montreux, waar ze terecht kwam tussen 160 andere Nederlandse joden. Juist daar voelde ze zich een beroddelde outcast.
Terug in Nederland, waar de ontvangst zoals in veel gevallen ‘kil’ was, besloot ze in 1947 te emigreren. Ze werkte in Hollywood in een van de grote studio-orkesten en met een groep Hollywood musici formeerde ze in Orange County een professioneel symfonieorkest. Ze was 'de eerste vrouw ter wereld die de vaste dirigente was van een professioneel orkest'. Het Los Angeles Philharmonic Orchestra duldde echter geen concurrentie meer. Daarnaast raakte Frida Belinfante in opspraak door haar persoonlijke levensstijl. Op latere leeftijd gaf ze muziekles aan honderden leerlingen.
Ze stierf op 26 april 1995, in Santa Fe, New Mexico.
Documentaire
In 1998 en 2004 vertoonde de NPS de film ‘...maar ik was een meisje’ van regisseuse Toni Boumans. Hierin vertelt Frieda haar levensverhaal. Haar oudere zus Renee, oud leerlingen en vriendinnen vullen haar verhaal aan. De spaarzame opnamen die er bestaan van Frieda als celliste, en als dirigente van haar 'Orange County Philharmonic Orchestra' zijn in de film te horen.
Internetbronnen:
www.westerbork.nl
http://www.nrc.nl/W2/Nieuws/1998/11/23/Rtv/03.html (door Kasper Jansen)
http://elswhere.org/archief/2004_07.html
http://sites.nps.nl/jerome/index.cfm/site/uurvandewolf
http://www.kuleuven.ac.be/archief/studgen/nbr/2002_2/2002nb2web.pdf (over Sweelinck en Aedon)
Tiemon Hofman
Tiemon Hofman (Bron: www.vrolijk.nu)
Tiemon Hofman (1925-1997) is het enige tot nu toe door de Nederlandse staat erkende homoseksuele oorlogsslachtoffer. Hij woonde in Groningen en was 16 toen hij op grond van de verscherpte homowetgeving van de bezetters (zie inleiding) werd opgepakt. Nederlandse rechters veroordeelden hem tot een opvoedingsgesticht. Na zijn vrijlating zou hij er nooit in slagen een vaste baan te bemachtigen. Pas aan het eind van zijn leven begreep hij, dat dit kwam doordat de oorlogsveroordeling was opgenomen in zijn naoorlogse strafblad. Tiemon werd marinier in Nederlands-Indië en beleefde ook daar homoseksuele avonturen. Hij nam deel aan de Groningse homo-subcultuur van de jaren ‘50 en ’60. Hij schreef onder de naam Paul Monty homopulpromans, en gaf twee delen van het pornoblaadje 'De Nichten' uit.
Bronnen:
www.vrolijk.nu over Judith Schuyf, Levenslang
Tiemon Hofman, vervolgd homoseksueel en avonturier. Biografie over het ongewone leven van Tiemon Hofman (1925-1997)
Overzicht van de discussie over homoseksualiteit als vervolgingsgrond in de Tweede Wereldoorlog, gevoerd sinds de jaren ‘70
De Homo-encyclopedie van Nederland (2005).
Josephus Carel Franciscus Last
Schildering van J. Last door P.A. Begeer (Bron: www.antenna.nl)
Jef Last, Nederlands dichter en prozaschrijver ('s-Gravenhage 2 mei 1898 - Laren 15 februari 1972). Hij studeerde Chinese letteren te Leiden maar onderbrak deze studie om het maatschappelijk leven te leren kennen in een afwisselend, vaak avontuurlijk bestaan. Zijn sociaal medeleven bracht hem tot het socialisme, later tot het communisme, dat zijn aantrekkelijkheid verloor toen hij in 1936 met Gide de Sovjetunie bezocht. Na 1938 was hij partijloos socialist. In de Spaanse burgeroorlog streed hij als kapitein aan de zijde der wettige regering (vgl. o.a. 'Brieven uit Spanje', 1936; 'In de loopgraven voor Madrid' 1937). Hij nam actief deel aan het verzet (1940-1945). Na de Tweede Wereldoorlog volgden o.a. reizen naar Oost-Azië en was hij enige tijd adviseur voor de kunst van president Soekarno. Deze periode inspireerde hem tot o.m. 'Zo zag ik Indonesië' (1956). In 1957 promoveerde hij in Hamburg in de Chinese letteren. In zijn latere jaren werd hij minder radicaal.
In 2001 werd in Rotterdam-Nesselande een straat naar Jef Last genoemd.
www.dbnl.org/auteurs
www.gemeentearchief.rotterdam.nl
Last en de homoseksualiteit
Jef Last (Bron: www.vpro.nl)
“Last spreekt in het boek 'Mijn vriend André Gide' (1966) van 'tien jaar' waarin hij zijn homoseksuele aard had onderdrukt en gesublimeerd in het hartstochtelijk uitdragen van zijn politieke boodschap:
‘Het middel daartoe (tot de sublimatie van zijn 'homoseksuele component'- R.G.) was vooral de communie geweest van mijn spreekbeurten. Ik koos in iedere zaal een paar jongemannen uit wier gezichten mij aantrokken en tot wie ik meer in het bijzonder mijn boodschap richtte. Mijn hoogste geluksgevoel had ik dan vaak wanneer tussen de lippen van zo'n schijnbaar lompe knul uit Musselkanaal of Gasselternijveenschemond het sigaretje vanzelf uitging, zijn gelaat begon te gloeien en ik in zijn ogen iets zag opleven van het enthousiasme dat mijzelf bezielde. Dat kon echter alleen zolang ik vast geloofde in mijn boodschap.’
Toen echter na de machtsovername van Hitler er bij Last een zekere ‘geloofstwijfel’ optrad, kwamen deze homoseksuele gevoelens juist extra hevig naar boven. Het was dus een politieke teleurstelling, die de langdurige onderdrukking van de homoseksuele aard van Last doorbrak. Dit voltrok zich tijdens zijn verblijf in Urk, waar Last verliefd was geworden op een plaatselijke visser:
'Een verliefdheid op het eerste gezicht op een Urker visser trof me met de kracht van de bliksem. In geen twintig jaar had ik zulk een felle, onweerstaanbare hartstocht gekend. Het resultaat was mijn roman 'Zuiderzee', die in werkelijkheid veel meer door mijn jonge vissersvriend dan door de problemen der droogmaking geïnspireerd werd.'
Zuiderzee
In deze roman beschreef Last inderdaad de homoseksuele verhouding tussen de Urker vissers Theun en Auke. Last moet in 'Zuiderzee' (1934) één van de eersten in de Nederlandse literatuur zijn geweest die de homoseksuele liefde zo openlijk en vanzelfsprekend beschreef.” Ook Willem Arondéus en Wolfgang Cordan zouden, later, over hun gevoelens voor jongens op Urk publiceren. “Hij zette dit voort in de volgende roman 'Een huis zonder vensters' (1935) en vooral in de dichtbundel 'De bevrijde Eros' (1936).”
Vroege homo-beweging
Na deze 'coming out' als homoseksueel zou Last zich openlijk blijven uiten over zijn seksuele voorkeuren. Eind dertiger jaren leerde Niek Engelschman zijn eigen homoseksualiteit kennen, mede dankzij het optreden van Jef Last voor de jongeren van de Revolutionair Socialistische Partij (RSP). Het door Engelschman en twee vrienden opgerichte maandblad 'Levensrecht' publiceerde in zijn derde nummer (april 1940) een fragment uit ‘De Bevrijde Eros’, over de Marokkaanse herdersjongen Ammèl Faratèt.
Door de spleet van de tent drong hondengeblaf en het eerste
rose schemeren van den ochtend
hij maakte zich los uit mijn armen, maar keerde zich nog een
keer om op zijn weg naar den uitgang
ik zag op zijn donkere gezicht een verdrietige glimlach:
"waarom Si Yoessef, heb je mij niet gekust?"
Last adviseerde de redactie het nummer van mei 1940 en het ledenbestand, vanwege de Duitse inval, te vernietigen.
Commentaar
“Over de reactie van de buitenwereld op de homoseksualiteit van Last is bijzonder weinig bekend. De verhouding tot zijn vrouw Ida ter Haar lijkt zakelijk. Zij leek zijn seksuele aard (met de nodige reserve) te accepteren. Last noemde zichzelf overigens biseksueel. In de literaire kritiek van de jaren dertig lijken de homoseksuele passages in de boeken van Last veelal te zijn genegeerd.”
Jef Last en de Tweede Wereldoorlog
André Gide en Jef Last (Bron: www.idfa.nl)
“De oorlogsjaren van Last zijn tamelijk schimmig. Een van de merkwaardigste feiten blijft dat Last die voor de oorlog zo overduidelijk stelling had genomen tegen het fascisme, gevochten had in Spanje en Duitse zeelieden had lastiggevallen met linkse praatjes, kon rondlopen als een vrij man en zelfs tot 1942 aan toe ongestoord kon publiceren. Het in eerste instantie milde bezettingsregime en het feit dat Last zo overduidelijk met de CPN had gebroken zijn wellicht redenen waarom Last met rust werd gelaten."
De Vonk
“Na in mei 1940 te zijn gemobiliseerd nam Last al snel actief deel aan het verzet. Begin 1941 werd Last redactielid van het illegale blad 'De Vonk'. Dit blad en de daar aan verbonden groepen (De Vonk was over heel het land verspreid) was humanistisch socialistisch geïnspireerd. Het blad en de beweging werd opgezet door Tom Rot, Dirk Schilp en Eddy Wijnkoop. In eerste instantie was er veel verwantschap met de RSAP. Later ging men meer een eigen koers varen en zocht men aansluiting bij andere verzetsgroepen. Opvallend was het ‘positief’ beleden socialisme: voor moffenhaat was daarin geen plaats.” Ook Niek Engelschman was in die tijd lid van de RSAP.
“Last was een zeer actief redactielid en schreef vele bijdragen voor De Vonk. Last was volgens Berendsen en Weeda in hun studie over De Vonk echter ‘geen organisator, waarvoor hij te onvoorzichtig en wispelturig wordt genoemd’. De invloed van Last op de ideologische en theoretische inhoud van het blad was echter zeer groot. Last gaf lezingen door heel het land en legde zo contacten voor de Vonk. Er ontstonden vele lokale Vonk afdelingen die soms ook aparte Vonk publicaties deden verschijnen.” Ook Anton de Kom (zie Suriname) was actief voor De Vonk.
Onderduik
“In maart 1942 ontkwam Last aan de arrestatiegolf die de Amsterdamse Vonkgroep trof omdat hij zich op dat moment in Katwijk bevond. Vanaf dat moment dook Last onder. In het ontroerende boekje 'Gedachten onder water' (dat hij nog tijdens de oorlog schreef en in juli 1945 verscheen) beschreef Last op pregnante wijze de moeilijke positie van de onderduiker:
Omslag van het boekje 'Gedachten onder water' (Bron: cgi.ebay.nl)
'..hoe moeilijk was het telkens weer een gevestigd, eigen levensrythme naar telkens andere huisgewoonten te plooien. Wat kun je naar een avond boterham verlangen, als je daar juist in een ander gezin gewend bent, of naar een cigaret, die je niet in de eetkamer mag roken, of naar mensen die hun mond houden als je zit te lezen – wat kun je je aan een accent, een bepaalde gewoonte van sommige huisgenoten stoten, het krassen met de nagel over het tafellaken zonder dat zij er erg in hebben – wat kun je schrikken als je toch weer ’s nachts de [wc] trekker overgehaald hebt, de achtergrendel niet gesloten, of dat je ziet dat je te veel aardappelen genomen hebt, omdat je hoofd vol was met allerlei dingen waarvan je gastheer niets mag weten. Hoe drukt de voortdurende verplichting tot dankbaarheid, de onmogelijkheid iets terug te doen, het onbegrip voor de betekenis van je eigen werk, voor de werkvlagen en daarmee afwisselende inzinkingen van de kunstenaar waarmee men in een goed geordend burgerhuishouden geen rekening kan houden. Hoe gaarne zou men alléén op willen blijven zitten, om te werken in die heerlijke stilte, als alle anderen naar bed zijn... maar het licht en de kachel moeten uit – hoe half gek maakt je de jazzmuziek die de jongste zoon tijdens zijn werk pleegt aan te zetten, hoe moet je een juist begonnen artikel onderbreken om eventjes hout te helpen hakken en hoe ben je gedwongen een opgewekt, vriendelijk gezicht te tonen, ook als een wereld om je instort. Je bent er toch niet in huis om de stemming van de anderen nog somberder te maken?'
Dochters
“Hij bleef echter actief lid van de redactie van de Vonk en regelde onder andere geld voor het blad via zijn literaire connecties. Een grote schok was het wegvoeren van zijn dochter Femke naar Duitsland, later bleek naar het concentratiekamp Ravensbrück. Ook zijn dochter Mieke was actief in het verzet. Zij deed onder andere koerierswerk voor de Vonk. Beiden overleefden.
“Aan het eind van de oorlog was Last actief als officier bij de Binnenlandse Strijdkrachten in de omgeving van Ommen, waarbij zijn Spanje ervaringen hem goede diensten zouden hebben bewezen.” Hij leefde met Ida en Mieke in Kasteel Eerde, Ommen, eigendom van de Van Pallandt-familie.
Na 1945
Na de oorlog maakten Ida en Mieke ruimte in het kasteel, vroeger een Quakerschool, voor displaced persons. Zij vingen joodse en andere overlevenden op, zoals dochter Femke (www.joodsmonumentzaanstreek.nl - van Praag-Stuiver). Jef zette zich in voor het COC en de emancipatie van homoseksuelen.
In 1961 opperde Jef Last, die onder het pseudoniem Ohira schreef voor het COC-blad 'Vriendschap', voor het eerst om een monument voor onbekende homo’s op te richten. “Voor hen die doorgeranseld of uitgehongerd zijn of op andere wijze bezweken. Voor de onbekende homofiel brandt geen vlam”.
Bronnen:
www.jeflast.nl (Robèrt Gillesse 2005; van hem is de tekst tussen aanhalingstekens)
www.ihlia.nl/documents/pdflib/Levensrecht/1940/Levensrecht-01.pdf (gedicht)
sites.nps.nl/jerome/templates/hetrozerijk (homomonument)
Willem August Theodorus Niemeijer
De fabriek van het familiebedrijf Niemeijer (Bron: www.ovmgeducatief.nl)
Willy Niemeijer (Groningen 8 maart 1907), fabrikant bij het familiebedrijf Koninklijke Theodorus Niemeijer N.V. en homoseksueel, deed verzetswerk in Groningen. In dezelfde stad werd Tiemon Hofman opgepakt en veroordeeld vanwege zijn geaardheid. Willem Niemeijer is op 16 februari 1945 omgekomen in concentratiekamp Neuengamme bij Hamburg. Zijn lichaam kreeg een plaats op het Nederlands Ereveld te Hamburg (W.A.Th. Niemeyer).
Neuengamme
"Tussen 1941 en 1945 zijn ruim 5500 Nederlandse mannen en vrouwen weggevoerd naar het Duitse concentratiekamp Neuengamme. De Duitsers stuurden mensen om uiteenlopende redenen naar het kamp. De meerderheid zat in het verzet (zoals de dichter Jan Campert), maar er waren daarnaast gijzelaars, mensen die als represaille gevangen waren genomen, joden, Jehova’s Getuigen en zwarthandelaren. Naarmate de oorlogssituatie benauwder werd voor het nazi-regime werd de situatie voor de gevangenen slechter.
Er was vrijwel geen eten en drinken en de terreur van de kampbewakers nam grote vormen aan. Uiteindelijk keerde maar ongeveer tien procent van de gevangenen in 1945 terug naar Nederland."
Graf Niemeijer in Hamburg (Bron: www.ogs.nl)
Bronnen:
http://www.vriendenkringneuengamme.nl/boek_ned.htm (aangehaalde tekst over ‘Nederlanders in Neuengamme. De ervaringen van ruim 5500 Nederlanders in een Duits concentratiekamp, 1940-1945’. Eindredactie dr. Judith Schuyf. Zaltbommel 2005)
www.ogs.nl (foto graf)
www.ovmgeducatief.nl (foto fabriek)
Henrica Maria Paré en Theodora Versteegh
Ru Paré (Bron: www.enter-amsterdam.nl/Public_html%20rupare/2005-2006/index4.htm)
'Ru' Paré (1896-1972) en 'Do' Versteegh (1889-1970) leerden elkaar kennen toen Ru in 1919 naar Den Haag verhuisde; zij was geboren in Druten. In Den Haag schreef zij zich in aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten, waar zij de schilder Jan Toorop leerde kennen. Theodora Versteegh, geboren in Kerk Avezaath bij Tiel, had zang gestudeerd bij Cornélie van Zanten en Tilly Koenen en was haar carrière als altzangeres toen al begonnen. Do en Ru hadden een lesbische relatie. Tijdens de oorlog weigerden beiden zich aan te sluiten bij de door de nazi's ingestelde 'Kulturkammer'. Het vriendinnenpaar redde samen met Ru's verzetsgroep meer dan vijftig joodse kinderen en ook een aantal volwassenen. Ru Paré, 'tante Zus', coördineerde het verzetswerk, dat vooral bestond uit het zoeken van pleeggezinnen en contactpersonen en het zorgen voor valse persoonsbewijzen. Theodora Versteegh zorgde met concerten voor het benodigde geld.
Ru (tante Zus)
De verzetsgroep van tante Zus zocht onderduikadressen, verspreid over het hele land. Als er onraad was speelden dominees en pastoors vaak een rol om nieuwe adressen te vinden. Een van hen was de Friese dominee Sipkema. Tante Zus zorgde er ook voor dat persoonsbewijzen van joden werden veranderd in gewone documenten. De beeldend kunstenaar Chris Lebeau verwijderde de gestempelde J uit het persoonsbewijs. Hij werd aan het eind van de oorlog gearresteerd en stierf in het concentratiekamp Dachau (2 april 1945).
Ru Paré hield contact met de kinderen die zij had gered. Een aantal van hen zijn naar Israël verhuisd. Een van de kinderen was Hanneke Gelderblom-Lankhout, die ervoor zorgde dat in Den Haag een straat naar haar werd genoemd.
Do Versteegh (Bron: www.dutchdivas.net/frames/alten.html)
Theodora (Do)
Theodora debuteerde in 1914 in het oratorium Joshua (Händel). Zij vertolkte rond 250 keer de altsolo’s in de Matthäus Passion. Ze zong duetten met Jo Vincent en samen met haar, Evert Miedema (later Louis van Tulder) en Willem Ravelli in het Jo Vincent Kwartet. Zij zong ook in België, Frankrijk en Duitsland. Do Versteegh startte in de dertiger jaren naast haar solocarrière een lespraktijk. Tot 1948 bleef zij optreden.
Naamgevingen
Het Nederlandse Muziekinstituut bewaart de archieven van Theodora en Ru.
In de gemeente Pijnacker is in de Klapwijk een Theodora Versteeghstraat en een Ru Parésingel. In Den Haag een Ru Paréstraat. Amsterdam-Slotervaart kent als opvolger van de Marius Bauer-basisschool (gefuseerd met kleuterschool De Grutto) de Ru Paré-school (1988). De school ligt aan de Chris Lebeaustraat, vernoemd naar een lid van Ru's verzetsgroep. De schilder Hugo Kaagman voorzag het gebouw tot twee keer toe van schilderingen. De school is actief in de buurt als brede school en heeft een informatieve website.
Muurschildering van Hugo Kaagman op de Ru Paréschool (Bron: www.galeries.nl/mnexpo.asp?exponr=25143)
Internetbronnen:
www.enter-amsterdam.nl/Public_html%20rupare/2005-2006/index4.htm (foto Ru)
www.schorer.nl
www.dutchdivas.net/frames/alten.html (foto Do)
www.nederlandsmuziekinstituut.nl
www.kaagman.nl
www.bvklapwijk.net/Algemeen/Over_de_wijk/Straatnamen (Pijnacker)
Karel August Pekelharing ('Karel van Hoogh')
Karel Pekelharing (Bron: www.eerebegraafplaatsbloemendaal.eu)
Danser en dichter Karel Pekelharing (Hoorn, 6 april 1909) was lid van wat men het Kunstenaarsverzet noemde. De bekendste persoon van dit verzet is de beeldhouwer Gerrit van der Veen. Samen met Willem Arondéus leidde hij de Persoonsbewijzen Centrale (PBC). Andere leden of betrokkenen, tevens homoseksueel, van het Kunstenaarsverzet waren Frieda Belinfante en Sjoerd Bakker. Karel danste in 1940 bij het Nederlandsche Ballet en was ook choreograaf. Karels naam komt in 1939 voor op de lijst met 'links-extremistische personen' die de Centrale Inlichtingendienst (CID). Hij wordt daar omschreven als 'toneelspeler, communist en anti-mil.' Hij was toen woonachtig in Utrecht en leider van een 'communistisch toneelgezelschap'. Als bekend antifascist en communist verborg hij zich een tijd in het Duitse Kassel. Eind 1942 kwam hij terug en dook onder in Den Haag en Amsterdam. Bij de overval op het Huis van Bewaring aan de Weteringschans, die in Oudejaarsnacht 1943-1944 werd opgezet, werkte het kunstenaarsverzet samen met de groep rond Jan Bonenkamp en Ko Brasser (Raad van Verzet, RVV). In een verslag van de mislukte poging komt Karel Pekelharing tweemaal voor (zie onder). Net als bij de aanslag op het Bevolkingsregister gebruikte men politie-uniformen. Vóór een tweede poging werd Karel in het Amsterdamse American Hotel opgepakt (6 april) en honderd meter verder opgesloten in uitgerekend de Weteringschans-gevangenis. Op 10 juni 1944 is hij in de duinen van Bloemendaal gefusilleerd. Zijn graf is op de Eerebegraafplaats ‘Bloemendaal’ te Overveen.
Graf Karel Pekelharing (Bron: www.ogs.nl)
Uit: Otto Kraan, Jan Brasser, ‘WITTE KO’, herinneringen uit het gewapend verzet (1982)
De overval op de Weteringschans
"Er is enorm veel werk aan geweest, maar de overvallen op de Weteringschans zijn allemaal mislukt. Wij hebben het niet gered en anderen ook niet.
De eerste keer dat wij het geprobeerd hebben was op Oudejaarsnacht 1943/1944. We zaten met een stelletje jongens in een huis. Ik meen in de Krayenhoffstraat. Gerrit van der Veen was er bij, de bekende beeldhouwer en verzetsleider. Er waren die nacht meer mensen bij van het kunstenaarsverzet, o.a. ook de beeldhouwer Johan Limpers en Karel Schippers, de kunstenaar die later in Delft werd doodgeschoten. Verder was er Karel Pekelharing, een acteur, en Ferry van den Ham.
Duitse uniformen
Voor vijf man waren er Duitse uniformen. Daarop waren de uitmonstering en distinctieven gemaakt, zodat wij op Duitse politie leken. De uniformen kwamen via Alie van Berkum, die werkte bij de expeditie van textielreiniging S. Krom te Alkmaar, in ons bezit. Die werden dus gestolen en naar een goed adres gebracht. Alie Hollander en nog een ander brachten die uniformen met de trein naar Amsterdam. Dat was op zich al erg gevaarlijk. Want als ze gepakt zouden worden bij een of andere controle was het leed niet te overzien. Dus alles was piekfijn georganiseerd.
Wehrmacht
Er was een auto die voor de Wehrmacht reed. Twee jongens die daar op reden hadden hun medewerking toegezegd. Ze kwamen uit de buurt van Amersfoort. Die hadden op de 31e december dienst. Het plan was, dat we met zijn vijven van de Duitse politie waren. En dat we vijf gevangenen binnen zouden brengen op de Weteringschans. Er was bij ons ook een Rijksduitser, Albert was de naam die hij gebruikte. Die is later ook doodgeschoten. Maar die sprak natuurlijk Duits en hij zou het woord doen. Het was de bedoeling de poort in te rijden om op de binnenplaats te komen. Die poort moest natuurlijk door het Duits spreken van Albert voor ons geopend worden. Dan de z.g. gevangenen uitladen en de SS-ers die nachtdienst hadden in de gevangenis onder schot te krijgen. En dan de echte gevangenen die we op het oog hadden, bevrijden. Ik dacht aan de Zaandammers, ook RVV-ers, Ab Huisman, Sjef Zwolfs, die dat trotyl van de Hembrug had geleverd, en anderen.
Accu's
Wat wil het geval. We brengen de nacht door in een huis waarvan de bewoners elders Oud- en Nieuw aan het vieren waren. Ze hadden de woning aan ons overgelaten. Oude huizen met houten trappen, ik meen twee hoog. Gerrit van der Veen ging in de loop van die nacht naar die auto. Die stond in een loodsje dat geleend was; ik weet niet van wie, daar stond ik buiten. Maar de deuren [van het loodsje] konden niet goed dicht. Die auto was er te groot voor. Al vroeg in de avond hadden die twee Amersfoortse jongens gemerkt dat de accu leeg was. Er moest een nieuwe in, anders kon er niet gestart worden. Hoe dat nou gekomen was weet ik niet. Via een Amsterdamse jongen die bij onze groep zat, zijn ze aan een nieuwe accu gekomen. Dus 's nachts nog in dat loodsje aan het werk geweest. Er wordt beweerd dat er licht naar buiten geschenen heeft en zo op de een of andere manier de Duitsers erbij gekomen zijn. Even voor het einde van de sperrtijd zouden we de overval plegen.
Ontdekt
Gerrit van der Veen ging ruim voor die tijd naar het loodsje. Hij nam een jongen mee (na de oorlog bleek die Jansma te heten). Het parool was: uniformen aantrekken want we komen direct voorrijden. Ik was zo'n soort Feldwebel, dus een beetje een hoge, wij stonden klaar en wachtten. En ineens een gebonk en gedaver op die trap. En dat klonk in die nachtelijke stilte dubbel zo hard. Komt die Jansma naar boven, buiten adem en van streek: de SD is bij de auto! Gerrit van der Veen is nog boven op dat loodsje weten te komen en heeft gezien hoe die moffen die jongens meenamen. Die auto bleef daar staan. Dus uniformen weg! Alles weg en de benen nemen. Het zat allemaal prachtig in elkaar en was goed voorbereid. Maar hoe de SD daar kwam is een groot vraagteken...
Arrestatie
Nou, toen duurde het een poosje en in die tussentijd hebben we wel het een en ander gedaan. Het was niet zo dat we vakantie hielden, hoor, maar ik bedoel, het duurde een poosje voor we weer naar de Weteringschans gingen. Het zou weer onder leiding zijn van Gerrit van der Veen. We hadden een plaats van samenkomst in de Sarphatistraat. Maar omdat Sarphati een Jood was heette die straat toen de Muiderschans. Een nummer dichtbij de 100. Dat was daar een behoorlijke woning, die voor ons beschikbaar was gesteld. Jan Bonekamp was er weer bij. Een paar jongens uit Alkmaar, Johan Asjes en Joop Jongh, Meindert van der Horst. En laat ik dit erbij zeggen: niet lang voor wij bijeen waren, was Karel Pekelharing gepakt, was Paul Guermonprez gepakt."
Internetbronnen:
www.schorer.nl
www.iisg.nl/research
www.ogs.nl
www.janbonekamp.nl/BrasserBonekamp.html
www.eerebegraafplaatsbloemendaal.eu
http://resources.huygens.knaw.nl/watermarker//pdf/cid/2200-2299/2232.pdf (2015)
Frans Toethuis
Frans Toethuis (©Collectie Jan Carel Warffemius)
Op deze foto van drie homoseksuele vrienden op het Zandvoortse strand zit Frans Toethuis in het midden, met een opgerolde tekening of affiche tussen zijn knieën. De man links naast hem is Hein Jorissen, de naam van de jonge man rechts, zonder colbert, is onbekend. De foto komt uit een lang geheim gehouden nalatenschap en siert het boek van Klaus Müller over de vervolging van homoseksuelen tijdens de Tweede Wereldoorlog (zie onder). Frans had een joodse vriend van wie de naam niet meer bekend is. Deze werd, als jood, opgepakt en in de Holocaust vermoord. Frans Toethuis leefde van 1910-1989. Hij werkte indertijd bij modehuis 'Nieuw Engeland'.
Bronnen:
www.vrolijk.nu over: Klaus Müller (redactie) - Doodgeslagen Doodgezwegen - Vervolging van homoseksuelen door het nazi regime 1933 – 1945’
Klaus Müller en Judith Schuyf (redactie) Het begint met nee zeggen: Biografieën over verzet en homoseksualiteit 1940-1945, met portretten van Nederlandse homoseksuele mannen en lesbische vrouwen die actief waren in het verzet.
www.schorer.nl verwijst bij de bespreking van het eerste boek naar een pdf-bestand met fragmenten en foto’s.
Beginnende Nederlandse homobeweging
Suikerzakje van Atlantic (Bron: www.suikerzak.nl)
“Op 14 januari 1940 vond in het Amsterdamse hotel-restaurant Atlanta [Atlantic] bij het Frederiksplein een bijeenkomst plaats om een homoseksueel maandblad op te richten. Aanvankelijk werd gedacht aan de naam 'Ons Leven' maar uiteindelijk werd gekozen voor het meer strijdbare 'Levensrecht'. De drie oprichters waren Jaap van Leeuwen, Niek Engelschman en Han Diekmann.” Engelschman was joods. Diekmann en hij kozen het hotel misschien niet voor niks. Atlantic had een uitgebreide joodse cliëntèle en lag daarbij niet ver van Diekmanns huis. Jacob Sweering, eigenaar van het hotel, zou in de oorlog veel joden helpen onderduiken (zie Mirjam Sweering-Elias, Het Verlaten Hotel, Fontein 2003).
Het 'woord vooraf' formuleert een belangrijk principe: Wars van godsdienstige of politieke stellingname kent LEVENSRECHT uitsluitend het algemeen humanitaire beginsel als richtsnoer. Het eist daarmee ‘Lebensraum’ voor ieder mens op. In het tweede nummer verwoordt de redactie als antwoord op een ingezonden brief een vergelijkbare stellingname: Het is dan ook juist zoo schoon, dat in principe er liefdesmogelijkheid bestaat tusschen a l l e menschen, ongeacht ras of nationaliteit, leeftijd of stand, godsdienst of geslacht. De koers van het maandblad ging in tegen elke rassenleer en elk superioriteitsdenken.
Knipsel van Levensrecht (Bron: www.ihlia.nl)
“Het vierde nummer van Levensrecht was gedrukt maar nog niet verspreid, toen de Duitsers op 10 mei 1940 Nederland binnenvielen. De schrijver Jef Last had de redactie gewaarschuwd dat de nazi’s gebruik zouden kunnen maken van het adressenbestand. Daarom vernietigden ze alles wat met Levensrecht te maken had en leerde Van Leeuwen met zijn fabelachtige geheugen, de namen en adressen van de 190 abonnees uit het hoofd.”
“Na de oorlog werd de antihomoseksuele verordening 81/40 onmiddellijk afgeschaft. Dankzij het feit dat Levensrecht zichzelf tijdens de oorlog had opgeheven en niet met de Duitsers had samengewerkt, kon de vereiste papiervergunning verkregen worden en verscheen op 4 september 1946 het eerste naoorlogse nummer dat opvallend veel lijkt op de drie vooroorlogse nummers. De continuïteit in vorm en inhoud is opmerkelijk.
“Op zaterdag 7 december 1946 werd in De la Paix in de Amsterdamse Leidsestraat de eerste bijeenkomst gehouden voor de lezers van Levensrecht in de vorm van een lezing van Last die sprak over liefde in Griekenland. De belangstelling was zeer groot. Op zondag 8 december werd in Krasnapolsky aan de Dam in Amsterdam een programma met zang, dans en voordracht gehouden onder de schuilnaam Shakespeare Club. Die schuilnaam bleek niet overbodig want toen Krasnapolsky begreep wat voor club het was, werd duidelijk gemaakt dat men niet meer terug mocht komen. Ook op het punt van maatschappelijke veroordeling was dus sprake van een vooroorlogs aandoende continuïteit. Veel leden van de nieuwe club gebruikten een schuilnaam, de voorzitter Engelschman (Bob Angelo) inbegrepen. De schuilnaam Shakespeare Club werd vervangen door het eveneens verhullende Cultuur- en Ontspannings Centrum (COC).
“Voor het naar gelijkberechtiging strevende COC was het sinds de oprichting in 1946 van groot belang om aandacht te blijven besteden aan de homovervolging voor, tijdens en na de oorlog. Zowel de eerste COC-voorzitter, Niek Engelschman (van 1946 tot 1962), als de tweede, Benno Premsela (van 1962 tot 1971), beide tijdens de oorlog ondergedoken, besteedden hier regelmatig aandacht aan.”
Han Diekmann (1896-1989) is de minst bekende van de drie oprichters, wel de uitgever. Hij fungeerde bij Levensrecht als penningmeester en gebruikte als enige van de redactie zijn eigen naam. Diekmann, in die tijd vriend van de veel jongere Engelschmann, kon dit doen vanwege zijn economische onafhankelijkheid.
Verantwoording van het garantiefonds, met Diekmann die als enige
met naam, adres en gironummer wordt vermeld (Bron: www.ihlia.nl)
Wie was Han Diekmann? Op 19 januari 2008 gaf de historicus Hans Warmerdam in Haarlem een lezing over zijn leven. Dit gebeurde tijdens de nieuwjaarsreceptie van het COC-Kennemerland en stond in verband met de actie voor het openen van een Han Diekmannhuis, waar christelijke homoseksuelen tijdelijk een onderkomen kunnen vinden. Bevrijding Intercultureel kreeg toestemming Warmerdams tekst samen te vatten.
Johann Heinrich (‘Han’) Diekmann wordt op 29 juli 1896 in Amsterdam geboren. Zijn vader is Duits. Zijn moeder, die er op een gegeven moment alleen voor staat, brengt hem in 1903 naar een weeshuis van het Leger des Heils. Hij gaat er naar de lagere school, krijgt een opleiding, maar kiest ervoor heilssoldaat te worden. Als hij op 27-jarige leeftijd, in 1923, verliefd wordt op een zestienjarige jongen stopt hij met zijn werk voor het Leger des Heils. De relatie met de minderjarige vriend duurt voort, maar is tegen de wet (artikel 248 bis). Diekmann’s hospita geeft hem aan. Hij wordt door de Amsterdamse zedenpolitie gehoord, zonder verdere gevolgen. Maar de jongen wordt door zijn ouders naar een opvoedingsgesticht gestuurd. Han Diekmann worstelt met zijn homoseksuele gevoelens. Hij leert ze te aanvaarden terwijl hij overtuigd christen blijft. Een nieuwe relatie met een minderjarige jongen loopt echter slecht af. De vriend brengt hem in financiële problemen en er wordt opnieuw aangifte gedaan vanwege 248 bis. Diekmann krijgt drie maanden gevangenisstraf plus TBS, die wordt uitgevoerd in de psychopatenafdeling van een Leids gesticht (1928). Als hij na verloop van tijd te kennen geeft geen homo te willen zijn maar een ‘normaal mens’, achten zijn behandelaars hem niet meer ziek. In 1930 komt Han Diekmann vrij. Hij gaat direct het land uit, naar België, waar hij zich tot een succesvol zakenman ontwikkelt. De rest van zijn leven zal hij over de gevangenisstraf en de ter beschikkingstelling zwijgen.
Han Diekmann (coll. Hans Warmerdam)
De oorlogsdreiging is voor Diekmann reden in 1938 naar het veilig geachte Nederland terug te keren. Hij vestigt zich op 3 september in Amsterdam, in de Reguliersdwarsstraat. Na een tussenadres huurt hij vanaf april 1939 een huis in de Noorderstraat nr. 62, tusen Reguliers- en Vijzelgracht. Via een jonge vriend maakt Han Diekmann in augustus 1939 kennis met Nico Engelschman. Engelschman (25) is veel jonger en maatschappelijk zeer bevlogen. De dan vijfentwintigjarige Engelschman en de bijna twintig jaar oudere Diekmann krijgen een relatie. Het zou niet meer dan een platonische vriendschap geweest zijn, maar Diekmann blijft zijn hele leven op Engelschman verliefd. Hun korte relatie is voor de Nederlandse homobeweging van grote betekenis. Diekmann zou later zeggen dat hieruit het COC is geboren. Inderdaad was zonder zijn geld, zijn huis en zijn stencilmachine de oprichting en uitgave van het blad ‘Levensrecht’, geesteskind van Engelschman en Jaap van Leeuwen, nauwelijks denkbaar geweest. Maar er is meer. De oproep om de oprichting van het blad mogelijk te maken gaat deels naar de gemeenschappelijke kennissen van Nico en Han. In het eerste nummer, van 1 maart 1940, staat alleen Diekmann onder eigen naam, met adres en gironummer in de titelbeschrijving. Nico staat er in als Bob Angelo, redacteur. Dat geldt ook voor de twee nummers die nog volgen. Diekmann kan dan ook als de uitgever van Levensrecht worden beschouwd. De zedenpolitie houdt zowel hem als Nico in de gaten. Hun persoonsgegevens en een exemplaar van Levensrecht worden naar de procureur-generaal gestuurd. Engelschman moet in de tweede week van maart op het bureau verschijnen. De zedendienst vraagt advies bij het Ministerie van Justitie. Eind maart antwoordt de betreffende ambtenaar: “Dit orgaan voor homosexueelen houdt zich angstvallig binnen de grenzen der strafwet. Ingrijpen is m.i. aan de hand van de bestaande bepalingen niet mogelijk”. Niet lang na de uitgave van het eerste nummer loopt de relatie tussen Diekmann en Engelschman stuk. Dit leidt tot tweespalt in de kring van medewerkers en bedreigt het bestaan van ‘Levensrecht’.
De bedreiging van buitenaf is echter groter. De Duitse inval op 10 mei maakt het voortbestaan van het blad feitelijk onmogelijk. Het is Han Diekmann die op 5 augustus 1940 tegenover de Amsterdamse zedenpolitie verklaart dat de uitgave van het tijdschrift is gestopt. De sporen van het blad waren toen al grotendeels uitgewist. Op de dag van de Duitse inval had de redactie het derde nummer, dat net gestencild was, met de restanten van de eerdere nummers en de ledenadministratie in een wasketel tot pap gekookt en de brei daarna in de Reguliersgracht gestort. De gelden werden gewoon door Diekmann beheerd. Pas na de oorlog zal er weer contact tussen Diekmann en de andere medewerkers van Levensrecht ontstaan.
Han verhuist in oktober 1941 naar Haarlem, waar hij op het adres Ripperdastraat 15c woont. Vanaf april 1942 beginnen de systematische acties om niet alleen werklozen, maar ook Nederlandse arbeiders in Duitsland tewerk te stellen. In 1943 worden studenten en ex-militairen gedwongen om te gaan. Velen weten zich aan de maatregelen te onttrekken. In augustus van dat jaar eist Generalbevollmächtigter Fritz Sauckel 150.000 Nederlandse mannen. Aanvankelijk stelt men de maximumleeftijd op 45 jaar, later wordt deze verruimd naar 50. Han Diekmann besluit nu onder te duiken, vermoedelijk in Amsterdam. Daar wordt hij op 6 juni 1944, als de geallieerden in Normandië landen, bij een razzia opgepakt. Zijn rode das en zijn opmerking dat hij het niet nodig vindt in Duitsland te gaan werken laden de verdenking op hem dat hij communist is. Na een korte gevangenschap in kamp Amersfoort wordt Diekmann bij de Messerschmitt-vliegtuigfabrieken in Stuttgart tewerkgesteld. Hij werkt er als kok en administrateur en weet te overleven. In juni 1945 is hij terug in Haarlem.
Als Nico Engelschman het blad Levensrecht in 1946 opnieuw uitbrengt (nummer 4) draagt het titelonderschrift maar één naam, J.L. van Dijk, met adres en gironummer. Han Diekmann voelt zich gepasseerd, maar wordt uiteindelijk wel actief in de lezerskring van het blad, Wetenschappelijk, Cultureel- & Ontspanningscentrum de ‘Shakespeare Club’. Als dit in 1949 wordt omgezet in het Cultuur en Ontspanningscentrum (COC) start Diekmann een afdeling in Haarlem (januari-september 1951). In 1956 wordt hem door het COC het erelidmaatschap toegekend. Han Diekmann overlijdt in 1989 in Heemstede.
Bronnen:
Lezing Hans Warmerdam op 19 januari 2008 voor het COC Kennemerland
http://www.nationaalarchief.nl/images/3_9557.pdf (dwangarbeid)
http://www.ihlia.nl/documents/pdflib/Levensrecht/1940/Levensrecht-01.pdf (hier zijn ook de twee andere nummers uit 1940 als pdf-bestand te vinden)
http://www.publiek.coc.nl/cocupdatepdf/Update2005-4.pdf (Rob Tielman Jan Carel Warffemius)
http://www.herdenkenenvieren.nl/hev/4.mei/organisaties.van.de.naoorlogse.generatie (over de betrokkenheid van het COC bij 4 mei).
Nico Engelschman
Nico Engelschman (© Collectie Jan Carel Warffemius)
Nico Engelschman werd op 12 november 1913 in Amsterdam geboren. Hij was de oudste van vijf jongens. Zijn vader was handelsreiziger, zijn moeder huisvrouw. Van huis uit behoorde hij in feite politiek noch godsdienstig tot een bepaalde richting. Zijn vader was joods, zijn moeder lutheraans – beide niet praktiserend. Niek zocht en vond zijn eigen weg...
Al snel daarna kwam Engelschman in het arbeidsproces terecht. Armoede door de werkloosheid van zijn vader maakte een middelbare schoolopleiding onmogelijk. Engelschman kreeg een baan als jongste bediende bij een exportmaatschappij op Nederlands-Indië. Tot de Japanners in 1942 Nederlands-Indië bezetten, werkte hij daar. In die tijd werd hij ook lid van Mercurius, de Algemene Nederlandsche Bond voor Handels- en Kantoorbedienden. Hij kwam in de jeugdbeweging van de bond terecht ... Engelschman werd in 1932 lid van de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP), een partij die zich in 1932 van de SDAP had afgescheiden. In 1935 fuseerde de partij met de Revolutionair Socialistische Partij van Henk Sneevliet tot de RSAP. Het was een betrekkelijk kleine groepering van enkele duizenden mensen. Met name de jeugd was actief in de RSAP. Engelschman werd secretaris van de Revolutionair Socialistische Jongeren” - waarvan zijn broer Hennie eveneens lid was. Al in de winter van 1933 was Nico actief geweest bij het ophalen van gevluchte Duitse socialisten aan de Duitse grens. In 1936 schreef hij de eenakter ‘Fascistische terreur’ over de bloedige onderdrukking door het fascisme. Dit vooroorlogse verzet zou na de bezetting gewoon doorgaan.
“’Er werden ook lezingen gehouden over seksualiteit in navolging van Reich. Homoseksualiteit werd dan heel vaag aangestipt. In de jeugdbeweging leerde ik ook Last en Rot kennen. Ze werden gevraagd om lezingen te houden. Later begreep ik pas dat Last ook homoseksuele gevoelens had, hoewel ik dat had kunnen weten door zijn boek Zuiderzee, waarin dat aspect zeker naar voren kwam.'
“Op vierentwintigjarige leeftijd werd hij zich volkomen van zijn homoseksuele gevoelens bewust. Via een advertentie in het Wierings Weekblad, het Amsterdamse huis-aan-huis advertentieblad, leerde hij in 1938 een oudere homoseksuele man kennen, een academicus. Via Ellenberger kwam hij in contact met Schorer, die hij tot twee keer toe bezocht. In die tijd begon hij zich ook te verdiepen in allerlei beroemde, onder anderen Griekse en Romeinse, homoseksuelen uit de westerse geschiedenis. Hij begon Couperus te lezen. 'Het werd me duidelijk dat er een heleboel beroemde homoseksuele schrijvers waren geweest, waarvan ik tot dan nauwelijks enig idee had ... Met alle bewondering die ik voor Schorer en zijn medewerkers had, had ik toch het idee dat het niet voldoende was. Er zou meer gedaan kunnen en moeten worden.'
“Engelschman besloot zich hier volledig aan te wijden en met zijn politieke activiteiten te stoppen. Sal Santen, ook RSAP-lid, beschrijft hoe Sneevliet hem dit vertelde: 'ik heb gisteravond je vriend Nico bij me gehad. Hij wil uit de partij en uit de jeugdbeweging. [..] Het is geen politieke breuk. En een rustende schutter worden wil hij ook niet. Het ligt heel moeilijk. De jongeman is homosexueel, heeft hij me verteld, en voelt zich verschrikkelijk eenzaam tussen al die anders gerichten, vooral omdat hij zijn geaardheid moet verbergen. Nu wil hij iets gaan doen voor de rechten van de homoseksuelen, die hij een onderdrukte minderheid noemt en het misschien ook zijn. Ik heb hem mijn zegen gegeven.'” De tweelingbroers Pim en Pam, kinderen van Sneevliet, waren heimelijk ook homoseksueel.
“Via Schorer kreeg [Benno] Stokvis de naam op van Engelschman. Stokvis vroeg hem of hij een autobiografie wilde schrijven. Dat resulteerde in autobiografie III in Stokvis' boek (De Homosexueelen. 35 autobiographieën. Lochem, 1939). De redelijk gunstige ontvangst van het boek vormde voor Engelschman de aanleiding om zijn idee dat er wat meer kon en moest gebeuren, uit te voeren. Samen met Ellenberger en Diekmann, zijn toenmalige persoonlijke vriend, ondernam hij stappen. In het najaar van 1939 verscheen een rondschrijven, waarin aangekondigd werd dat er een tijdschrift voor homoseksuelen zou komen. Het rondschrijven was ondertekend door Bob Angelo, het pseudoniem dat Engelschman voortaan gebruikte en waaronder hij bekend werd.” Op 1 maart 1940 verscheen het eerste nummer van Levensrecht, Maandblad voor Vriendschap en Vrijheid. In mei waren er al 190 abonnees, toen de uitgave vanwege de bezetting werd gestaakt.
Persoonsbewijs (28 januari 1943) van Nico Engelschman: zijn beroep ‘kantoorbediende’ is veranderd in ‘toneelspeler’
(©Collectie Jan Carel Warffemius)
“Toen de Duitsers in 1940 Nederland bezetten, kwam Engelschman in het verzet terecht. 'In de oorlog heb ik aan het verzet deelgenomen, maar dat vind ik eigenlijk een groot woord. Een van mijn broers en ik hebben joodse vrienden geholpen. Ze leven nog. Jef Last en Tom Rot, die ook in het verzet zaten, kwamen een keer in de week met anderen bij mij thuis vergaderen. Dat was vanaf 1943, toen ik aan de Keizersgracht ben komen wonen. Zelf heb ik toen deels bij mijn moeder deels bij derden ondergedoken gezeten.'
“Vermoedelijk was Engelschman betrokken bij de verzetsgroep van de RSAP. De RSAP had ook banden met de Vonk-groep waar Last en Rot bij zaten.” Hij vond zelf dat zijn verzetswerk geen naam mocht hebben.
”In de jaren dertig was Engelschman lid geworden van een amateurtoneelgroep, die politiek noch godsdienstig georiënteerd was. In 1942 probeerde hij nog om op de toneelschool te komen. Hij werd niet toegelaten omdat hij twee joodse grootouders had. Hij mocht wel voor een half jaar hospitant worden. Daarna heeft hij bij toenmalig bekende acteurs lesgenomen. Na de oorlog kwam hij bij de toneelgroep De vijfde mei werken. Het was een toneelgroep met mensen die allen principieel geweigerd hadden lid te worden van de Kultuurkamer. Sedertdien was hij dus beroepsacteur.
In 1946 begon Engelschman opnieuw met Levensrecht”, waaruit het COC is voortgekomen. Een van de onderscheidingen die hij postuum zou krijgen was de naar hem genoemde brug (1998) bij het Amsterdamse Homomonument. In Leiden (1990), Nijmegen (1991) en Groningen waren al straten of lanen naar hem genoemd, in Den Haag een park.
Naar Engelschman vernoemde brug in Amsterdam (Bron: members.chello.nl)
Bronnen:
users.cybercity.dk/ ~dko12530/53.htm (drs. J.N. Warmerdam & drs. P. Koenders 1987, gesprek met Nico Engelschman)
http://www.offensief.demon.nl/krant/offensief-165.pdf (Ron Blom)
www.publiek.coc.nl/cocupdatepdf/Update2006-1.pdf (Hans Warmerdam, foto 1938)
www.publiek.coc.nl/cocupdatepdf/Update2005-4.pdf (foto PB 1943)
members.chello.nl/mennevellinga/homomonument.html (foto brug)
www.gaypnt.demon.nl/straatnamen/E.html (straatnamen Nijmegen)
Homo-Encyclopedie van Nederland (2005)
Jaap van Leeuwen
“Jaap van Leeuwen (1892-1978), geboren in Leiderdorp, was actief binnen het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitair Komitee (NWHK), dat door jonkheer Schorer in 1919 was opgericht en zichzelf bij de inval van de nazi’s ophief”. Dat gold ook voor het blad Levensrecht, dat net drie nummers had gezien. Van Leeuwen was onder pseudoniem een van de schrijvers. Zie hieronder het eind van zijn bespreking van de publicatie ‘De Homosexueelen’ van Mr. S. (Benno Stokvis) uit nummer 1.
Nogmaals een eeresaluut voor het werk van Mr. S., wiens persoon
ons sympathiek werd door de daad van deze uitgave, die
hem, wij voorspellen het bij dezen, meer verguizing dan succes
zal bezorgen, ja zelfs reeds bezorgd heeft voor de totstandkoming
er van (zie Voorwoord). Laat Mr. S. echter gerust zijn: de
Waarheid zegeviert steeds! De Samaritaan, die barmhartigheid
toont is meer dan de Priester en de Leviet, die met minachting en
anathema het slachtoffer passeeren. En de Kerk van heden is, wat
deze zaken betreft, de successie van Priester en Leviet en niet
van den Barmhartigen-Samaritaan.
ARENT VAN SANTHORST.
Van Leeuwen raakte tijdens de oorlog betrokken bij de Parool-groep. Herfst 1941 werd de verspreidingsgroep waaraan hij deelnam verraden en opgepakt. Omdat er niets tegen hem bewezen kon worden en hij weerbaar en ongebroken standhield, werd hij na zeven maanden vrijgelaten. Gelukkig had hij alle boeken en documenten die hem en anderen in de problemen hadden kunnen brengen tijdig ondergebracht bij zijn ouders in Zeist. Alles wat zich in zijn kamer in Amsterdam bevond bij de familie Addicks bleek vernield of weggesleept te zijn. In 1943 moest hij opnieuw onderduiken toen bleek dat de Sicherheits Dienst weer op zoek naar hem was. Uit de bewaard gebleven correspondentie blijkt dat hij tijdens de bezetting doorging met netwerken. Daarbij hielp dat hij al voor de oorlog gewend was om een dubbelleven te leiden. Zo vond veel van de schriftelijke communicatie plaats via poste restante afspraken met kioskhouders, bijvoorbeeld op het Spui in Amsterdam. Ook maakte hij voor, tijdens en na de oorlog gebruik van een schuilnaam: Arent van Santhorst.” In de Nijmeegse Goffertbuurt is een laan naar hem vernoemd; in dezelfde wijk zijn Benno Stokvis, Niek Engelschman, Anna Blaman en burgemeester Dales vernoemd.
Naar Van Leeuwen vernoemde laan in Nijmegen (Foto: Rob Essers)
Bronnen:
www.ihlia.nl/documents/pdflib/Levensrecht/1940/Levensrecht-01.pdf
www.ihlia.nl
www.publiek.coc.nl/cocupdatepdf/Update2005-4.pdf (Rob Tielman Jan Carel Warffemius)
www.gaypnt.demon.nl/straatnamen/E.html (straatnamen Nijmegen)
www.noviomagus.nl (idem)
e-mail Rob Essers (foto Jaap van Leeuwenlaan)
Joop Leker
(29 juli 1920 - 23 april 2008)
Joop Leker, 2007 (foto: Mireille Vroege)
Joop groeide op in de Amsterdamse Haarlemmerbuurt. Het gezin telde vijf kinderen: drie zussen, Joop en een gehandicapte broer. Zijn vader had een juwelierszaak, die hij vanwege drankproblemen verwaarloosde. Op zijn veertiende jaar ging Joop werken. Toen hij ontdekte homoseksueel te zijn kreeg hij het moeilijk. Zijn moeder en zijn zussen accepteerden zijn geaardheid, zijn vader deed dat niet. Hij bleef werken, volgde de avondschool en zou na de oorlog opklimmen tot directeur personeelszaken bij een machinefabriek in Delft. Daarna werd hij een succesvol zakenman. Joop was erbij toen in 1949 het COC werd opgericht. Toen droeg hij een schuilnaam, Joop van Delft. Joop Leker was in de jaren 1954-1956 en 1961-1963 lid van het hoofdbestuur. Hij speelde een rol in de discussies over de nieuwe koers die het COC vanaf begin jaren zestig tijdens het voorzitterschap van Benno Premsela insloeg. In 1991 stierf Joops vriend Peter Overbeek aan aids. Ze hadden dertig jaar samengewoond. Op Aids Memorial Day las Joop jaar na jaar de namen van aids-slachtoffers voor.
Joop was in de oorlog geen lid van een verzetsgroep, maar trad wel moedig op. Aan het begin van de oorlog kwam Joop Leker op voor zijn joodse tante Stella, chef-inkoopster bij de Bijenkorf. Het grotendeels joodse bedrijf kreeg in het voorjaar van 1941 een Duitse ‘Verwalter’. Deze moest joodse medewerkers ontslaan. De man was echter een ‘goeie’ Duitser. Joop ging naar hem toe en kreeg gedaan dat het loon van zijn tante en andere ontslagen joodse personeelsleden werd doorbetaald. Toen ze onderdook bracht hij het maandelijks naar haar schuiladres. Dit zou hij ook voor de collega’s van zijn tante hebben gedaan.
Bij een razzia in het voorjaar van 1943 werd zijn aangetrouwde Joodse familie van huis gehaald. Toen Joop ervan hoorde ‘rende hij erheen, negeerde de snauwende agenten, zag het jongste zoontje bij zijn moeder staan en pakte hem beet. Samen wandelden ze weg; brutaal en levensgevaarlijk.’ Joop bracht het jongetje (3) naar het huis van een vriend. Toen er naast het onderduikadres in Zwanenburg NSB-buren kwamen wonen, bracht hij hem naar een onderduikadres in Katwijk. De kleine jongen was gered. Zijn oudere broer werd op 16 april in Sobibor vergast, zijn ouders eind augustus in Auschwitz. Zijn zuster (19) stierf bij de bevrijding van Auschwitz, in januari 1944. Joop zou zich later steeds afvragen waarom hij niet eerder die zus had getrouwd.
In de zomer van 1943 werd een vriend vanuit de zeeverkenners, Freek, opgepakt en naar kamp Amersfoort gestuurd. Freek werkte bij vliegtuigbouwer Fokker, een ‘kriegswichtig’ bedrijf. Joop ging ook hier op af. Hij kreeg van de directeur gedaan dat deze een brief schreef over de onmisbaarheid van Freek. Joop liet de Duitse autoriteiten in Den Haag stempels zetten en ging met het document naar de kampcommandant. Een paar dagen later was Freek vrij. Ze bleven levenslang vrienden.
Bronnen:
Peter Brusse, ‘Uit het leven’, Volkskrant 24 mei 2008
http://www.coc.nl/dopage.pl?thema=any&pagina=viewartikel&artikel_id=2315
www.joodsmonument.nl
http://geschiedenis.vpro.nl/programmas/3299530/afleveringen/1132219/items/9070561
http://warrenmarley.com/JoopLeker.htm
Gé Winter
(1909-1992), Amsterdams amateur-toneelspeler en de Deventer dansleraar Mau van Spiegel (1904-1981) hadden in 1940 een relatie gekregen. Mau was joods en dook bij zijn vriend onder. Gé Winter redde Van Spiegel, veel van zijn familieleden en anderen het leven. Hiervoor kreeg hij een Yad Vashem onderscheiding van de Israëlische regering. Na de oorlog traden zij op COC-feestavonden op als de freules Van Pothoven tot Ruigenhoek.
Henri Methorst
(1909-2007)
Henri Methorst (foto: www.conferenceinterpreters.com)
, Haagse uitgever en tolk, bezorgde de psychiater Coen van Emde Boas en zijn vrouw een veilig onderkomen. Ook hij kreeg een Yad Vashem-onderscheiding. Na de oorlog werd hij een vooraanstaand COC-lid, onder meer door zijn werk voor het International Committee for Sexual Equality (ICSE). Henri was een der eerste Nederlandse tolken in de beginnende Europese organen. Hij stierf op 10 augustus 2007. Het overlijdensbericht luidde:'"De waarheid is een land zonder paden" (J. Krishnamurti). Na 98 jaar is er een einde gekomen aan het vitale, rijken en voor velen inspirerende leven van Henri W. Methorst Interprète de Conférence A.I.I.C., 's-Gravenhage, 12 april 1909 - Laren, 10 augustus 2007. Hij was ons zeer dierbaar en we wensen hem een goede reis'. (www.xs4all.nl/~vinkring/ Simon Vinkenoog).
Bronnen:
www.publiek.coc.nl/cocupdatepdf/Update2006-1.pdf
Homo-Encyclopedie van Nederland (2005)