Surinaamse jazzmusici in Nederland (1940-1945)
Naast een klein aantal Surinaamse arbeiders en studenten uit de diverse koloniën werkten in de jaren dertig enkele Surinaamse musici en muzikanten in Nederland, met name in ‘Negro Clubs’ in de drie grote steden. ‘In de ogen van het deel van het publiek dat de jazz als nieuw modeverschijnsel omarmde, waren zij ‘echtere jazzmusici’ dan blanke Nederlanders’. De autoriteiten waren echter niet enthousiast over het zwarte amusement. In 1937 trad de Amsterdamse burgemeester de Vlugt, toegejuicht door de minister van Binnenlandse Zaken, op. Hij sloot de Kit Kat Club op het Thorbeckeplein. Andere gelegenheden bleven open en er veranderde weinig. Grote Amerikaanse musici als tenorsaxofonist Coleman Hawkins bleven tot 1939 naar Nederland komen. De pianist Freddy Johnson vestigde zich er zelfs.
Maurice van Kleef (drums), Coleman Hawkins (sax), Freddy Johnson (piano) (vóór 1939). (foto: Collectie NJA)
In de eerste oorlogsjaren waren de Surinamers de enigen die nog jazz mochten spelen. Voor blanke musici was dit weliswaar niet nadrukkelijk verboden, maar het werd aan banden gelegd. Max Woiski, Lex Vervuurt en Lex van Spall konden doorgaan, want ze kregen een ariërverklaring. ‘Negermuzikanten’ hadden opnieuw problemen. Die waren echter klein in vergelijking met de moeilijkheden van de vele joodse musici, wie het leven volledig onmogelijk werd gemaakt. Zo werd Maurice van Kleef in de loop van 1941 gedwongen alleen voor joden te spelen; hij maakte ook deel uit van het revue-orkest van Westerbork en overleefde als lid van een kamporkest. Herman Openneer van het Jazzarchief: ‘Er zijn nooit Surinaamse (of Maleisische) muzikanten opgepakt. Maar voor licht gekleurde kunstenaars, die als ‘ariërs’ werden beschouwd, was het vaak makkelijker dan voor zwarte muzikanten’.
De enige zwarte musicus die werd opgepakt was de befaamde pianist Freddy Johnson, omdat hij Amerikaans staatsburger en daarmee vanaf december 1941 ‘vijand’ was. Donkere West-Indiërs en Maleiers kregen vrijstelling van de ‘Arbeitseinsatz’, tewerkstelling in Duitsland (1942-1944). De nazi’s waren bang voor ‘rassenvermenging’. Ook een voordeel was de mogelijkheid om brood- en aardappelbonnen te ruilen voor rijstbonnen. Rijst was een gewild artikel op de zwarte markt.
Later in de oorlog stelden de Duitsers een ruil voor tussen Duitsers die in Aruba en Suriname waren geïnterneerd (zie daar) en West-Indiërs in Nederland. Veel Antillianen en Surinamers lieten zich hiervoor niet registreren. Freddy Johnson werd, vanuit een Duits kamp, wel geruild.
Kid Dynamite’ (NJA-archief. Foto: Wouter van Goot)
De eerste jaren
De weerstand tegen Surinaamse (en ‘Maleise’) musici was aanvankelijk niet tegen het ‘zwarte ras’ gericht. De bezettingsautoriteiten kwamen pas laat tot het besef dat sommigen niet-arisch waren. De Surinamers hadden een Nederlands paspoort, en de mannen waren dienstplichtig. Ze lieten zich inschrijven in de ‘Nederlandsche Kultuurkamer’, waarvan elke musicus lid moest zijn - en meestal ook werd. Max Woiski sr. kon nog in 1941 zijn café La Cubana openen. Overigens gebruikten velen (Latijns-)Amerikaanse kunstenaarsnamen als Kid Dynamite, Mike Hidalgo, Lolita Mojica. Woiski noemde zich Cubaan. Als gewoon Surinamer stond men minder in aanzien.
'Barbaristisch'
Foto: www.hdbg.de
De weerstand tegen de Surinaamse musici kwam op de eerste plaats vanwege het ‘ontaarde’ of ‘barbaristische’ karakter van hun muziek. In die beoordeling speelde de zwarte huidskleur echter wel mee. De nazi-gezinde Amsterdamse hoofdcommissaris Tulp verbood in januari 1942 de caféhouders Surinaamse muzikanten te engageren omdat hij hen ‘een groot moreel gevaar acht voor de vrouwelijke Nederlandse jeugd … jeugdige meisjes voelen zich eensdeels aangetrokken door de zwarte huidskleur van deze lieden, anderdeels laten zij zich meeslepen door hun barbaarse muziek’.
In die tijd wordt ook een afkeurend filmpje over jazz gemaakt onder de titel ‘Barbarismen’. Het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten vaardigde in maart 1942 een verbod op jazz uit. Auteur van de verbodstekst was jazz-publicist Will G. Gilbert (pseudoniem van W.H.A. van Steensel van der Aa). Het departement wil de dans- en amusementsmuziek ‘ontdoen van die primitief-negroide en/of -negritische muziekelementen’. In de Nederlandsche Kultuurkamer heersten sterk kolonialistische opvattingen. Surinaamse neger-muzikanten werden als ‘verstekelingen’ of ‘deserteurs’ gezien, die zich ‘graag als heer verkleden’ en eigenlijk ook ‘niks anders konden dan saxofoon spelen’ (Herman Openneer).
Vijandmuziek
Daarnaast was er bezwaar tegen Engelse en, na Pearl Harbour (8 dec. 1941), Amerikaanse teksten en muziek. In de loop van 1942 werd het Nederlandse muzikanten verboden Engelse titels, orkestnamen en pseudoniemen te gebruiken. ‘Kid Dynamite’ ging zich dus weer Arthur Parisius noemen. Toch was en bleef jazz en swing in heel Europa populair. In Nederland hield de zwarte gitarist en showman ‘Mike’ Hidalgo na de waarschuwing van Tulp aanvankelijk zijn vergunning, omdat Duitse militairen en leden van de Sicherheitsdienst het café waar hij speelde graag bezochten. Pas toen een nieuw hoofd van de Kultuurkamer aantrad werden alle vergunningen voor ‘Suriname-negers’ ingetrokken (16 oktober 1943). Dit ging niet van de Duitse autoriteiten uit.
Het was een van de weinige maatregelen tijdens de bezetting op basis van huidskleur. Mulatten uit West- en Oost-Indië vielen daar niet onder. Ook bleef de mogelijkheid open als niet-gemengde, zeg ‘raszuivere’ groep op te treden. Surinaamse vrouwen traden aan het eind van de oorlog in het Koloniaal Museum op als ‘kotto missies’ en een Surinaamse Indiaan gaf in 1944 dansvoorstellingen. Herman Openneer: ‘in augustus 1944 klaagt de Kultuurkamer erover dat er nog steeds muzikanten zijn die zich niet aan het verbod op jazz- of negermuziek houden’.
Max Woiski jr. (NJA-archief)
Er waren enkele bekende lichtgekleurde (‘arische’) Surinaamse musici. Zij konden vermoedelijk de hele oorlog doorwerken:
saxofonist, fluitist, orkestleider en componist Max Woiski sr. (1911-1981) en zijn zingende echtgenote Alma Braaf, alias Lolita Mojica. Max, die zich Cubaan noemde, opende in de loop van 1941 café ‘La Cubana’, aanvankelijk in de Amstelstraat 43, later op de Leidsestraat. Herman Openneer: ‘Men was jaloers op de mogelijkheden die Woiski en zijn vrouw als ‘ariër’ hadden. Zwarte collega’s klaagden hem aan bij de politie. Hij zou joden verbergen, en zijn vrouw zou zich prostitueren’. ‘La Cubana’ bleef gewoon open.
Saxofonist, gitarist en orkestleider Alexander van Spall (1903-1982). De succesvolle ‘Alex’ van Spall kan worden beschouwd als de pionier van de Surinaamse jazz. Hij kwam al in 1921 naar Nederland en vormde zijn eigen orkest.
Saxofonist, gitarist en orkestleider Lex Vervuurt (1910-1991). Deze musicus kwam in 1934 naar nedrland. Hij vertelde Herman Openneer dat er in Suriname in die tijd nog geen sprake was van een jazz-scene.
De zwarte Afro-Surinaamse musici vormden een aparte groep. Hun donkere kleur werd al gauw met de ‘negritische’ jazz gelijk gesteld, en zij werden niet als ‘arisch’ beschouwd. Daarnaast hadden de meesten geen muziekopleiding gehad, zodat ze niet met de grotere orkesten konden meespelen. Deze muzikanten (Mike Hidalgo, Teddy Cotton) zetten vooral een goede show neer. Enkele anderen hadden wel het niveau dat voor het jazz-vak nodig was (Parisius, Holtuin). Allen zullen zo lang mogelijk hebben doorgewerkt. Hun muziek was ten slotte populair, ook bij de Duitsers.
Drummer Lou Holtuin speelde met Max Woiski sr. en de Amerikaanse pianist Freddy Johnson. Ze traden op in ‘La Cubana’ onder de naam ‘Freddy Johnson’s Trio met Lolita Mojica’.
Gitarist en showman Mike Hidalgo. Hij speelde zeker door tot oktober 1943. Hij was populair bij de Duitsers en werkte af en toe samen met de Sicherheitsdienst. Hij tipte hen op prostituees met geslachtsziekte
Trompettist Teddy Cotton (Theodoor Kantoor). Hij was goed in het imiteren van Louis Armstrong (foto: www.jazzarchief.nl)
Tenslotte was er ook een blanke Surinamer actief in de amusementsmuziek: Ernst Gottfried Bielke (1913), artiestennaam Bruce Low(e). Hij kwam in 1939 naar Nederland en zong negro-spirituals, ’plantageliederen’ van Foster en Duitstalige cowboy-songs. Hij trad zo nodig op met een zwartgemaakt gezicht.Rotterdam/Katendrecht*
Kid Dynamite en Teddy Cotton speelden ook in het bloeiende Rotterdamse jazzcircuit. Voor de oorlog was de grote dancing Pschorr op de Coolsingel de bekendste gelegenheid voor amusementsmuziek, dansmuziek, swing en jazz. Daarnaast waren er in het stadscentrum gelegenheden als Grand, La Gaité, de Doelen en Atlanta. Na het bombardement op de binnenstad (14 mei 1940) dook de jazz onder in Katendrecht. Ook de kasteleins van de gebombardeerde Schiedamsche Dijk probeerden het aan de overkant.
De oude havenbuurt op een schiereiland aan de zuidkant van de Maas bood van ouds onderdak en vertier aan Chinezen en zeelieden. Er waren cafés, prostitueés, gokhallen en er werd opium gesnoven. Het gevaar op geslachtsziekten en drugsafhankelijkheid bracht de Duitse autoriteiten ertoe de wijk verboden te verklaren voor Duitse militairen. Bij de toegangen over land en over water werd een bord gezet: voor Duitse soldaten verboden (‘Für Wehrmacht verboten’). Dat wilde overigens niet zeggen dat er geen Duitse officieren kwamen. Ook zaten er Duitsers die niet meer wilden vechten.
Want de ‘Kaap’ werd een soort vrijstaat. Jazz werd het meest gespeeld in Club Belvedère, de zaak van Peter Troost en een compagnon. Er waren Surinaamse kelners, een Surinaamse garderobedame en ook zwarte portiers. Kid Dynamite en Tedy Cotton speelden er, samen met de Rotterdamse slagwerker Dick Reinooy. Er kwamen muzikanten uit Den Haag, en studenten die met hun sax of trompet meebliezen. De Surinaamse kok, Jacky Blue, speelde af en toe het slagwerk, net als zoon Daan Troost. ‘Entartete’ muziek, zeker, maar wel toegestaan voor het als minderwaardig beschouwde zwarte ras.
In november 1943 was er toch een razzia in de wijk. Zoon Daan Troost kon de twee joodse onderduikers die bij Belvedère werkten op tijd waarschuwen. Een man van de Cultuurkamer, die op de verboden Amerikaanse muziek afkwam, had daar weer niet op gelet. Peter Troost, Kid Dynamite en Teddy Cotton werden opgepakt, Teddy zou in elkaar zijn geslagen. De Surinaamse muzikanten waren echter gauw vrij. Daan denkt dat ze een smoesje hadden van ‘We zijn 360 jaar uitgebuit door dit volk. Denk je dat we iets tegen jullie hebben’. Club Belvédère ging echter dicht en na de invasie in juni 1944 was het met het oogluikend toestaan van jazz-muziek gedaan.
*Gebaseerd op het VPRO tv-programma Andere Tijden van 29 april 2010
Op de website 'Het Geheugen van Nederland' is een Engelstalige lied van Jaap van de Merwe opgenomen, waarin hij het Belvédère in Katendrecht met 'Cotton & Dynamite' bezingt (www.geheugenvannederland.nl).
Noten
1. Herman Openneer (Nederlands Jazzarchief) ‘Hij was geen bokser, zoals een hardnekkige legende wil’ (zie Ad van den Oord, Allochtonen van nu en de oorlog van toen, p. 57)
2. Zie foto bij Ad van den Oord p. 58. Volgens Herman Openneer van het Jazzarchief is de foto genomen in de Broadway Club aan het Rembrandtplein, niet in de Savoy Bar aan de Amstelstraat.
Nederlands Jazzarchief (NJA): www.jazzarchief.nl
NJA-Bulletin; mededelingen van Herman Openneer, medewerker NJA
Foto’s: Collectie NJA