Homoseksuelen in oorlog en verzet - personen
Castrum Peregrini
'De pelgrimsburcht'
Het huis aan de Herengracht 401
(Bron: www.castrumperegrini.nl)
“Op de Herengracht te Amsterdam, op de hoek van de Beulingstraat en tegenover de Leidsegracht, staat een wereldberoemd huis, door Mattias Duyves 'de homoseksuele versie van het Anne Frankhuis’ genoemd. "... [De bewoners] waren meest mannen van de mannenliefde maar zelf noemden ze zich nooit homoseksueel”, aldus het relaas van Gert Hekma in een artikel uit april 2004 over de start van Castrum Peregrini. Dat het huis van begin af aan werd getekend door seksueel misbruik, ook van minderjarigen, werd pas in 2017 publiekelijk bekend. Hier woonde, vanaf midden 1942, de Duitse dichter en schrijver Wolfgang Frommel (1902-1986), met vrienden van wie sommigen er als joden ondergedoken zaten. De uitnodiging kwam van Gisèle van Waterschoot van der Gracht (Den Haag, 11-9-1912), een kunstenares die onder meer bij de glazenier Joep Nicolas in Roermond studeerde en een langdurige relatie met hem aanging. De dichter Adriaan Roland Holst noemde haar 'het meisje met de natste naam van Nederland' (www.studiokoning.nl).
Wolfgang Frommel
Wolfgang Frommel (Bron: www.gaynews.nl/article04.php?sid=669)
Frommel, geïnspireerd door de Duitse dichter Stefan George en in zijn opvattingen conservatief en elitair, was in zijn publicaties nauwelijks kritisch ten aanzien van het nationaal socialisme. Nadat Hitler aan de macht was gekomen aanvaardde hij een baan als radiopresentator in Frankfurt (1933-1934). De naam van het programma was 'Vom Schicksal des Deutschen Geistes'. Frommel schreef ook krantenartikelen. Expert Michael Phillip merkt over deze periode op dat Frommels houding tegenover de nazi's een conformerend karakter had. Hij koesterde zijn contacten met de Hitler Jugend (HJ) in Frankfurt en met hoge partijfunctionarissen in Berlijn. Een lokale leider van de HJ, Sven Schacht, was zijn geliefde. Na de Putsch van Röhm in 1934 werd Sven slachtoffer van de anti-homo-maatregelen. Hij stierf in concentratiekamp Mauthausen.
Vlucht
Ook Frommel kwam onder verdenking te staan van de lokale Gestapo die in de gaten had dat hij homoseksueel was. Daarnaast onderhield hij contacten met jongens van de nazi-vriendelijke joodse organisatie Das schwarze Fähnlein, en met name de minderjarige Buri. In 1934 ging hij lesgeven aan de Universiteit van Greifswald en werkte hij voor de radio in Berlijn. Later ging hij naar Zwitserland (Basel), Italië (Florence) en Frankrijk (Parijs). Hij kwam terug naar Duitsland maar vertrok in 1937 weer naar Frankrijk. In 1936 hadden de nazi's zijn meest bekende publicatie 'Der dritte Humanismus' op de zwarte lijst gezet.
Frommel vluchtte in 1939 naar Nederland. Hij besloot te blijven. In die tijd maakte hij deel uit van de kunstenaarskolonie in Bergen. Hij woonde in het huis 'De Zonnebloem' van schilderes Etha Fles. Zij nam hem in huis op voorspraak van de toen landelijk gevierde dichter Adriaan ('Janie') Roland Holst. Frommel kende hem van een bezoek in 1925.
F.W. Buri (exp. Castrum-NIOD)
Bergen
Marita Keilson-Lauritz (2006) merkt op dat Frommel al in Bergen een kring van jonge vrienden om zich verzamelde. Uit Bergen was dat het jonge vriendenpaar Vincent Weyand (Bergen, 31-10-11921), zoon van een kunstschilder, en Chris Dekker (1922-1996). Van de Quakerschool voor met name Duitse vluchtelingen in Ommen waren het twee van zijn vroegere joodse vrienden: William (Billy) Hildesheimer en Adolf Wongtschowski ('Buri') - beiden 14 toen de relatie met Frommel begon. Van Buri staat vast dat hij niet homoseksueel was. Hij had hen met de vlucht naar Nederland geholpen. De huisschilder Buri werkte sinds 1937 als leraar handwerken in Ommen, Billy was er muziekleraar. Billy organiseerde er musical-achtige producties, zoals later ook in het Duitse kamp voor oorlogsgeïnterneerden. Daar overleefde hij de oorlog dank zij zijn eerder verworven Engelse nationaliteit (met dank aan Rien Buter, juli 2010).
In 1941 werd een portret van Roland Holst gemaakt door Gisèle van Waterschoot van der Gracht (Den Haag, 11 sept. 1912), die sinds 1940 met haar ouders in Bergen woonde. Roland Holst vroeg haar of ze een Duitse vriend wilde ontmoeten, Wolfgang Frommel, een protestantse dichter uit Heidelberg. Gisèle maakte kennis met hem, was erg onder de indruk van zijn verschijning en eruditie, en bood hem haar hulp aan, voor als hij die nodig zou hebben. Vanaf 1940 huurde ze een pied-à-terre op de derde verdieping van Herengracht 401 (foto) in Amsterdam. Een paar kamertjes, zonder keuken.
Onderduik in Amsterdam
Toen vanaf 1942 de kustgebieden 'jodenvrij' werden gemaakt - de joodse bewoners van Bergen moesten hun huizen op 22 april verlaten - voelde Frommel zich ook niet veilig en trok hij bij Gisèle in. Hetzelfde gold korte tijd voor de andere Duitse, homoseksuele schrijver, met wie Frommel sinds 1940 contact had op basis van zielsverwantschap, Wolfgang Cordan (zie onder). Marita Keilson-Lauritz neemt aan dat Cordan als eerste onderdak bij Gisèle vond, en vertrok toen Frommel kwam. Buri (Frankfurt, 1919) volgde al gauw. Hij had Ommen in september 1940 verlaten en in Limburg onderdak gevonden bij de kunstenaar Charles Eyck (Houthem St. Gerlach). Toen op 1 mei 1942 de 'jodenster' werd ingevoerd werd het onveilig. Frommel bezocht hem en nodigde hem uit om naar Amsterdam te komen.
Buri
Dat was niet eenvoudig. Vincent Weijand was bereid als taxipassagier langs een afgesproken plek in de buurt van Sittard te komen, op weg naar het station, en in een impuls een lifter mee te laten rijden. De lifter was Buri. Op het station wachtte Wolfgang Frommel, die de twee jongelui meenam naar Amsterdam. Hij maakte daarbij gebruik van een gele band die hij als Duitser in Nederland aan zijn korte militaire dienst bij de Wehrmacht had overgehouden. Het NIOD vermoedt dat Wolfgang Frommel in dienst was geweest bij een niet-strijdend gedeelte van de Wehrmacht. Zij droegen burgerkleding en waren herkenbaar aan een armband. Normaal genomen werd een band met de tekst Deutsche Wehrmacht gebruikt. Het is niet onmogelijk dat Frommel met deze band werkte bij de Luchtbeschermingsdienst (Luftschutz) in Alkmaar. Claus Bock heeft het over de 'Schutztruppe' waar Wolfgang en zijn vriend dr. Späth bij dienden (p.54,141). Intussen had Charles Eyck een brief van Buri gevonden waarin stond dat hij zelfmoord zou gaan plegen. Gisèle verwelkomde de helden met rode rozen. Het gebeurde op 8 juli 1942.
http://www.germanmilitaria.com/Heer/11ClothInsignia2.html
Joseph en Miep
Dankzij onderzoek door zijn Amerikaanse dochter Francesca Rheannon weten we dat Joseph Antonius Hubertus Maria Teunissen (Weert, 1917-1979) en zijn vrouw Miep (Wilhelmina) Benz (1920- ) sinds 1939 op de vierde verdieping van het Huis aan de Herengracht woonden. Toen Buri zich bij Gisèle en Wolfgang voegde, werden zij als buren geïnformeerd over de politieke achtergrond van de twee Duitsers. Guido werkte als fietsbode maar was opgeleid als timmerman. Frommel vroeg hem daarom in het pand slimme onderduikplekken te maken. Guido maakte bijvoorbeeld een schuilplaats in de pianola, door het motortje eruit te halen. Deze plek zou tijdens een razzia Buri's leven redden. Miep werkte in warenhuis 'De Bijenkorf', waarvan de eigenaren joods waren. Het echtpaar bleek betrouwbaar te zijn en werd belangrijk voor het beginnende Castrum-project. Hun verdieping werd ingeschakeld bij de onderduikactiviteiten van de Frommel-kring, en ook als woning. Zoals Maria Keilson schrijft, werd Joseph 'George' genoemd - Engelse uitspraak -, en later (door Percy Gothein) 'Guido', de naam van een intieme vriend van Dante. De eerste twee verdiepingen werden bewoond door mensen die geen relatie met de groep rond Wolfgang Frommel hadden.
Kasteel Eerde en De Esch
Kasteel Eerde en De Esch (inzet)
Tekening van Haro op het Veld uit 1952 (bron: www.haroophetveld.nl)
Wolfgang Frommel had evenals Wolfgang Cordan contact met een kostschool in sprookjeskasteel Eerde, op het landgoed van de familie Van Palland te Ommen. Zij werden er wel voor lezingen uitgenodigd, maar nooit aangesteld.
Quakers
Op 12 oktober 2007 werd bij het NIOD over het ontstaan van de school gesproken. De Quaker-gemeenschappen van de Verenigde Staten, Engeland, Duitsland en Nederland wilden in het begin van de jaren dertig een internationale school in Duitsland opzetten, op democratische grondslag en met Engels als voertaal. Het diploma was het internationaal erkende Oxford School Certificate. De nazi's wilden zo'n centrum (uiteraard) niet. Zo kwam de school in Nederland. Brodeloos geworden Quaker-docenten uit nazi-Duitsland konden er terecht. Kinderen van gevluchte joden en andere tegenstanders van Hitler werden er leerling; ook enkele Nederlandse en Engelse kinderen kwamen naar Eerde, vanwege de kwaliteit van de school. Op 4 april 1934 werd de school door Quaker-voorman Pieter M. Ariëns Kappers geopend: 'Du kennst keine Völker, Du kennst keine Rasse'. ('God, Gij kent geen volken, Gij kent geen rassen'). Er waren in de bloeitijd 120 pupillen, die door 20 tot 30 stafleden werden onderwezen en gevormd. De school stond in de traditie van het progressieve Duitse 'Landeserziehungsheim'.
Duitse bezetting
Door de Duitse bezetting kwam de Quaker-school van Eerde in gevaar, met name na invoering van de Duitse rassenwetten. Men wilde de school echter niet sluiten. De bezetting leek immers wel mee te vallen en waar moest men met staf en docenten naar toe? Ariëns Kappers nam persoonlijk contact op met de Duitse bezetter en volgde hierbij de Quaker-traditie van stille diplomatie en goed vertrouwen. Een studievriend, SS-er, was Kulturbeauftragter bij Seyss-Inquart. In september 1941 werd het joodse kinderen verboden om nog langer lessen te volgen op niet-joodse scholen. Eerde volgde dit verbod. Veel joodse kinderen waren voor mei 1940 al naar hun familie teruggegaan (als dat mogelijk was), maar 9 van hen verbleven toen nog in Eerde, evenals 3 docenten. Ze werden apart gezet in 'kindertehuis' villa 'De Esch', elders op het landgoed (zie inzet tekening rechtsboven). Dit was hiermee de joodse school van Ommen. Docenten en leerlingen beloofden niet te vluchten of onder te duiken. Tragisch genoeg werden de negen leerlingen die zich aan die belofte hielden slachtoffer van de Holocaust. De drie docenten en de meeste andere leerlingen overleefden. Vier van de overlevenden behoorden tot de vriendenkring van Frommel en Cordan.
Claus Bock
Een van hen was Claus Victor Bock, geboren in Hamburg (1926) en via Brussel in Nederland aangekomen. Zij vader was Tsjechisch, zijn moeder Duits. Op 21 september 1938 ontvluchtte het joodse gezin Duitsland. Net op tijd. De laatste dag van die maand zou het verdrag van München worden gesloten en België liet vanaf 22 september geen Tsjechische paspoorthouders meer toe. Vader Bock was handelaar in chemicaliën en had zakelijk contacten in Brussel. In opdracht van een Belgische firma kon hij voor één jaar - zoals men toen dacht - met zijn vrouw naar Brits-Indië gaan. Het leek beter als de jonge Victor in Europa bleef. Waar? Het speciaal voor Duitse vluchtelingenkinderen opgerichte Quaker-internaat in Eerde was een voor de hand liggende keuze. Huismoeder Josi Warburg was bovendien klasgenoot geweest van moeder Bock.
In het voorjaar van 1941 gaf Frommel een lezing op kasteel Eerde en had er, zoals Marite Keilson formuleert, een onstuimig-erotische ontmoeting met Claus. In zijn terugblik 'Untergetaucht unter Freunden' (1985) beschrijft hij deze ervaring als een 'vonk die verwekkend oversloeg'. Daarmee gebruikte hij de verhullende formulering die bij Castrum voor gedwongen seksuele overgave aan de Meester (Frommel) in zwang was. Het ging bij Bock feitelijk om pedofilie en gedwongen seksualiteit. Frommel zag in hem een nieuwe aanwinst en vond een adres voor hem in Bergen, bij de familie Dekker-Maathuis aan de Guurtjeslaan. Rheannon schrijft dat Frommel Guido vroeg om daar ook een schuilplaats te maken, onder de vloer van de slaapkamer van zoon Chris. De eenvoudige schuilplek bestaat nog. Chris' zoon Vincent vraagt zich af of Guido ervoor nodig was om die te maken. Opvallend is de merkwaardige tekst die op de houten wand werd geschreven, waarschijnlijk door Claus. Nazionalsozialistische Judenhilfe Adolf Hitler. Het was Guido die Claus bij de Dekkers bracht. In februari 1943 voegde Claus Bock zich bij de groep aan de Herengracht. Hij woonde bij Guido en Miep op de vierde verdieping
Schuilplek bij de fam. Dekker-Maathuis in Bergen. Foto: Chris Dekker
Cordan
Wolfgang Cordan gaf, in maart 1941, eveneens een lezing in Ommen. Hier is het, zoals Keilson beschrijft, een andere leerling die grote indruk maakt: de 17-jarige Johannes Piron (vadersnaam: Kohn). Uit de ontmoeting ontstaat een levenslange relatie. Een tweede 'onverwacht volgelingschap' (Cordan) doet zich voor door de vriendschap met Thomas Maretzki, een net geslaagde joodse leerling van de school, die geen andere plek had gevonden. Cordan haalt hem na de invoering van de jodenster (mei 1942) over om kasteel Eerde te verlaten en met hem naar Bergen te gaan. Daar vinden beiden eerst onderdak bij een oude vriend van Wolfgang, Theo van der Wal (zie onder), en vervolgens bij de moeder van Chris Dekker, die tot de vriendenkring van Frommel behoorde.
Polderhof in Bergen
Chris Dekker door Haro op het Veld
Bron: R. van Rossum du Chatel (2005)
Chris huurde vervolgens een huis aan de rand van Bergen, waar Wolfgang Cordan met zijn beschermelingen kon wonen. Johannes Piron ('Angelo') kwam er heen, evenals de ook Duits-joodse Ommen-leerlinge Liselotte Brinitzer. Eva Kohn, een zus van Johannes, had haar bij Frommel in Bergen gebracht. Cordan noemde het huis de 'Polderhof'. Ook Claus Bock woonde tussen zijn verblijf bij de moeder van Chris Dekker en de verhuizing naar de Herengracht kort op de 'Polderhof'. Vanwege de dreigende evacuatie van Bergen sluit het huis in februari 1943.
De kring rond Frommel
Manuel en Peter (1923-1987) Goldschmidt, 'half-joden' volgens de nazi-wetten, waren ook leerlingen uit Eerde. Zij hoorden tot de kring rond Frommel. Hun niet-joodse moeder zorgde voor veilige papieren. Ook hun niet-joodse uiterlijk maakte het mogelijk dat zij Ommen zonder onder te duiken konden verlaten. Manuel woonde in een pension aan de Singel en was een regelmatig bezoeker van Herengracht 401, net als zijn broer. Andere huisvrienden waren Reinout van Rossum du Chatel en, uit Bergen, Chris Dekker en Vincent Weyand. Toen de literator Percy Gothein in november 1943 op bezoek kwam, de voormalige oogappel van Stefan George, die Wolfgang Frommel tot meester en minnaar diende, werd in de keuken van Miep en Guido Theunissen een bijzondere foto van de mannen uit de Frommel-kring genomen (Keilson-Lauritz 2006; foto zie onder). De foto toont feitelijk een sekteleider, Wolfgang Frommel, en zijn meester Gothein, omringd door discipelen. In 1944 kwam Gothein voor langere tijd terug. Vanwege de zwijgcultuur die Frommel schiep, kon Reinout pas in 1996 schrijven dat Percy Gothein zich 'plotseling in een jongensbordeel waande' (Annet Mooij, p.201).
Bovenste rij (van links naar rechts): Vincent Weyand, Peter Goldschmidt
Middelste rij: Reinout van Rossum du Chatel, Manuel Goldschmidt, Chris Dekker
Onderste rij: Friedrich W. Buri, Wolfgang Frommel, Percy Gothein, Guido Teunissen
(Bron: www.castrumperegrini.nl en Peter Elzinga)
De Esch-leerling Clemens Brühl tenslotte zocht zijn eigen onderduikplekken, en werd actief in het Nederlandse verzet. Hij hield wel contact met Wolfgang Frommel en zijn kring. Dat gold niet voor een andere joodse leerling, die ook zelfstandig onderdook. Hij achtte de contacten van Frommel en Cordan in Ommen te zeer gekenmerkt door een homoseksuele sfeer om erbij te willen horen.
Westerbork
Op 10 april 1943 werd De Esch leeggehaald. De overgebleven bewoners gingen, zoals afgesproken door Ariëns Kappers, 'vrijwillig' met het openbaar vervoer naar kamp Vught. Vandaar kwam de groep in Westerbork terecht. Men las er samen Latijnse schrijvers als Tacitus en Sallustius en boeken van Fichte, Goethe en Tolstoj. Drie van hen werden op 24 september van dat jaar in Auschwitz vermoord. De laatste van hen, Hermann Isaac, stierf er bij de ontruiming, op 21 januari 1945 (zie: www.joodsmonument.nl onder Eerde, negen namen).
Twee kringen
Rheannon beschrijft hoe de Duitsers Claus en Manuel samen met Buri tot de binnenste kring rond de charismatische leider Frommel behoorden. In de tweede kring was de jonge Nederlander Vincent Weyand (of Weijand) de primus inter pares - Frommels favoriet. Maar hij woonde niet aan de Herengracht. Hij woonde in Bergen en later in een kamer aan het Singel. Hij was de zoon van de schilder Jaap Weijand en diens joodse echtgenote en daarmee voor de nazi's half-joods. Gisèle was de 'moeder' van de kring, ook in haar hoedanigheid van kunstenares. Daarnaast was zij onontbeerlijk vanwege haar hulp en (geld)middelen. Gisèle was de onderduikgever. Collega-kunstenaars die zich niet bij de Kulturkammer hadden aangesloten, zoals Mari Andriessen en Adriaan Roland Holst - Roland Holst heeft zich onder druk later toch bij de Kulturkammer moeten aansluiten - , ondersteunden haar met etensbonnen; zo ook Adriaans broer Eep.
'Pedagogische eros'
Maar het was Gisèle noch Miep Benz, als vrouwen, toegestaan om deel te nemen aan de zo wezenlijke nachtelijke poëzie-bijeenkomsten. Deze bijeenkomsten waren de belangrijkste sociale activiteit van de Castrum-groep. Leidraad was de opvoedkundige erotiek tussen de oudere en de jongere man, 'der Pädagogischer Eros', zoals onder andere Stefan George het noemde. De erotiek kon platonisch zijn, maar ging bij Castrum verder. Leden van zijn kring, hetero of homo, later ook: man of vrouw, moesten de meester ter wille zijn. Guido, die geen intellectueel was, nam als man wel deel aan deze lezingen. Frommel onderrichtte de groep van joodse en niet-joodse, Duitse en Nederlandse jongelingen over de werken van Goethe, Hölderlin, en George. Of, zoals Gisèle het zelf in een radio-uitzending verwoordde: "Als een vriend, vader en professor onderricht hij ze over de Griekse cultuur". Manuel Goldschmidt vergelijkt het in dezelfde uitzending met een 'jodenschool', en beschrijft zijn ervaring als volgt: "Als we poëzie lazen waren we onzichtbaar". Beide uitspraken typeren opnieuw de zwijgcultuur wat betreft onvrijwillige en vaak strafbare seksualiteit. In de oorlog was het zwijgen extra urgent. De straf op een homoseksuele relatie met een man onder 21 jaar was hoger geworden. Buiten zijn er razzia's en ook het huis wordt doorzocht. Maar er zijn onderduikplekken, zoals de holle pianola van Buri en de liftschacht die naar de zolderkamer en verder leidt.
Huiszoeking 1944
De doorzoeking van 15 oktober 1944 zou volgens Claus Bock het gevolg zijn geweest van een zenuwachtige reactie van de Grüne Polizei die op straat meende het geluid van een zender te horen. Het was de typemachine waarop Buri bezig was. Francesca Rheannon sprak hierover met Miep Benz en zij kon haar de ware toedracht vertellen. Miep liet een briefje zien dat oud-burgemeester Voute haar na de oorlog had gegeven: "er zijn onderduikers op Herengracht 401". Het briefje kwam uit de mappen van de Sicherheitsdienst aan de Euterpestraat en was geschreven door een verre verwante van Miep. Zij verbleef in het Schillerhotel aan het Rembrandtplein, dat in eigendom was van een gemeenschappelijk familielid. Miep en Guido mochten er wekelijks komen voor een goede maaltijd en ontmoetten de vrouw daar. Deze raakte verliefd op Guido en wilde dat hij met haar sliep, wat hij weigerde. Zij was op de hoogte van het feit dat de twee onderduikers hielpen en stuurde het briefje naar de SD (Bron: e-mail Francesca Rheannon, 10-1-2008).
De holle pianola (Bron: Francesca Rheannon)
Claus beschreef op 12 oktober 2007 bij het NIOD de actie als volgt: "De Duitse agenten liepen naar boven. Op de vierde verdieping deed Miep Benz open, in roze nachthemd en duidelijk zwanger. Ze lieten die woning voor wat het was en gingen naar de derde verdieping. Gisèle deed open en werd door zes agenten onder schot gehouden. Haar moeder was Oostenrijkse, dat zat dus goed. Intussen kon Buri zich in de pianola verstoppen. In huis was, op de achterkant van een afbeelding van Stefan George, een portret van Hitler geplakt. Het werd tijdig omgedraaid. Een van de agenten zei: 'Nichts los also', en Buri kroop uit de pianola; zag wie het bezoek was en sloop ijlings en op tijd weer terug. In de 'keuken' zat Wolfgang Frommel, Rijksduitser. Hij verklaarde - geheel naar waarheid - dat ze in huis net een Nietzsche-kring hielden. Het was immers op drie dagen na de verjaardag van de denker. Manuel Goldschmidt was (behalve half-joods) ook Rijksduitser. Reinout van Rossum had een goed vervalste vrijstelling van de arbeidsdienst. Toen was Claus Bock aan de beurt. Hij werd om zijn papieren gevraagd. Die bestonden uit een verlopen Tsjechisch paspoort. Frommel verklaarde dat Bock een gevluchte Sudeten-Duitser was. 'Met papieren?' 'Nee'. De Duitse politieman viel stil maar was blijkbaar onder de indruk van de scène en gaf Frommel de raad voor Claus een 'Fallschirm' te regelen, valse papieren. Vervolgens vroeg hij wie onder hen woonde. 'Alsema? Daarheen dan!'"
De website van het huidige Castrum Peregrini beschrijft wat de leden als kern zagen van de illegale woongemeenschap: een leven met poëzie en beeldende kunst en de diepgaande studie van het werk van Stefan George. Het begrip 'pedagogische eros' wordt niet genoemd, laat staan de termen 'seksueel misbruik', 'pedofilie' of 'medeplichtigheid van Gisèle'. Na de oorlog zou dit zo blijven.
Contact met Max en Quappi Beckmann
Max Beckmann, Triptiek Schauspieler (Bron: www.artarchive.com) | Max Beckmann, Les Artistes (Bron: Kemper Artmuseum, St. Louis) | Max Beckmann, Gisèle, (1946) (Bron: Castrum) |
Wolfgang Frommel en Gisèle van Waterschoot van de Gracht bezochten in de oorlogsjaren geregeld de gevluchte Duitse schilder Max Beckmann en zijn vrouw ‘Quappi’ Kaulbach. Het echtpaar woonde op het Rokin (nr. 85). Het is mogelijk dat Beckmann in 1941 de expositie van Gisèle bezocht bij Kunsthandel van Lier, de galerie waar hij zelf in 1938 een solotentoonstelling had.
Frommel op doek
Frommel komt op twee van Beckmann’s schilderijen voor. Eerst op het linkerpaneel van het drieluik Schauspieler/Toneelspelers (1941-1942), vervolgens op het doek Les Artistes mit Gemüse/Les Artistes met groente (1943). In beide gevallen bekleedt Frommel tegenover de anderen met wie hij is afgebeeld een bijna priesterlijke functie. Op de Schauspieler heft hij zijn vinger op tegen een middeleeuws uitgedoste krijgsman, die hem lijkt te willen arresteren. Een vrouw staat biddend tussen hen in.
Op het andere schilderij zit hij met Max zelf en twee andere balling-schilders, Friedrich Vordemberge-Gildewart en Herbert Fiedler aan tafel. Allen hebben een voorwerp in de hand. Wolfgang Frommel heeft een brood dat hij, als Jezus voor zijn leerlingen, lijkt te breken. Beckmann schreef op 16 februari 1943 over Frommel in zijn sobere dagboek: ‘Fr. was hier, toch iemand die een werkelijke relatie heeft tot mijn schilderijen’. Er is door Beckmann in 1945 zowel van Gisèle als van Wolfgang een tekening gemaakt.
Wolfgang Cordan
Wolfgang Cordan Charles Eijck, tekening voor Wolfgang Cordan (ca. 1960)
(oorlogsjaren) Cordan's Muschelhorn (1944) (Bron: www.gaynews.nl/
(exp. Castrum-NIOD) (exp. Castrum-NIOD) article04.php?sid=669)
Hekma schrijft ook over twee andere literaire persoonlijkheden. Wolfgang Cordan (pseudoniem van Wolfgang Heinrich Horn, 1909-1966) was een Duitse journalist, dichter en schrijver die in 1933 naar Frankrijk en in 1934 naar Nederland vluchtte. Zoals Marita Keilson-Lauritz vertelt, waren de schrijver Jef Last, en via hem, de jonge journalist en literator Theo van der Wal Cordans gastheren. In Frankrijk schreef hij een boekje tegen de nazi's, 'L'Allemagne sans masque' (1933) met een voorwoord van André Gide, en in Nederland onder meer een essay over surrealisme (1935). Met dat boek was hij in Nederland meteen een avant-gardist. Hij was vervolgens redacteur van het links-literaire tijdschrift 'Het fundament', uitgegeven door Contact (1934-1937). Naast bekende Nederlandse schrijvers droegen ook Duitse exilanten bij als Klaus Mann en Willy Brandt en de Franse surrealist Louis Aragon. Tussen 1937 en 1939 was Horn in Berlijn. Terug in Nederland zette hij het surrealistisch-politieke tijdschrijft 'Centaur' op. De titel verwijst naar de mythologische half man- half paardfiguur, de Kentaur, van wie één (Chiron) de leraar van jonge helden was. Centaur stond daarmee voor de pedagogisch-erotische relatie tussen leraar en leerling - bekend van onder andere Stefan George en Frommel. De eerste twee nummers kwamen uit bij de roemruchte Maastrichtse uitgever Stols. Cordan publiceerde ook in diens tijdschrift 'Halycon' (1940-1944), schreef ‘Spiegels’ over de moderne Nederlandse en Vlaamse dichtkunst en nog veel meer.
Cordan-Frommel
Bij Adriaan Roland Holst in Bergen ontmoet hij in 1940 Wolfgang Frommel. De bannelingen zijn gelijkgezinden op literair en erotisch gebied. Frommel heeft de bliksemschicht waarover Cordan in een brief aan Roland Holst sprak ervaren. Cordan verstond hieronder 'innigst contact tussen twee mannen van ongeveer gelijke leeftijd en geestelijke ontwikkeling, een bliksemschicht die alle weerstand overwint en twee naturen tot versmelting brengt' (4 juli 1940). Frommel zal tijdens de oorlog ondanks onenigheid bijdragen aan enkele 'Kentaur-Drücke'. Cordan is in 1940 mogelijk nog geen praktiserend homoseksueel, maar hij neust wel steeds aan het aardse zoals ... in een gedicht 'Die Insel Urk' (Folklore).
Urk
Urk is de plek waar ook de linkse schrijver Jef Last en de schilder Willem Arondéus mannenliefdes vonden, een soort Nederlands Capri:
"Es gehn mit schwerem Blick die bleichen
Jungfrauen durch die alten Gassen,
Die Burschen hinter Ställe schleichen
Und müssen sich verliebt umfassen.
Es spricht der Pfarrer streng von Sünde,
doch haben nur die Frauen Glauben -"
(uit: Das Jahr der Schatten, 1940)
(De bleke meisjes lopen met doffe blik
door de oude stegen,
de jongens sluipen achter schuurtjes
en moeten elkaar verliefd omarmen.
De dominee spreekt streng van zonde
maar alleen de vrouwen geloven -)”
Wolfgang Cordan vormt in de Bergense 'Polderhof' (ca. juni 1942-februari 1943) korte tijd een vergelijkbare vriendenkring als Wolfgang Frommel langere tijd aan de Herengracht zal doen.
Seksualiteit
Op de bijeenkomst bij het NIOD (12 oktober 2007) werden de verschillen tussen Cordan en Frommel als volgt weergegeven: Wolfgang Cordan vond de ander, met zijn relaties in de hoogste nazi-kringen, niet geschikt voor het directe verzetswerk waarin hij zich engageerde. Wolfgang Frommel op zijn beurt meende dat Cordan de 'berg der dichters' had verlaten en daarom niet geschikt was voor de activiteiten van de pelgrimsburcht aan de Herengracht. Lauritz stelt in haar publicatie (2006) een vraag die beiden betreft: hebben zij niet alleen lievelingen, de mooie jongens gered? Zoals iemand van de overlevenden zei: was Clemens Brühl niet mooi genoeg om bij zijn onderduik geholpen te worden? Een andere vraag is of wij de door Stefan George geïnspireerde homo-erotiek met minderjarige jongens (zoals van Frommel met Claus Bock, Buri, Billy en anderen) wel acceptabel vinden. Niet meer. Nu sinds 2017 en 2018 duidelijk is dat Castrum als een sekte moet worden gezien die veel slachtoffers maakte (zie literatuurlijst: Frank Ligtvoet, Vrij Nederland, Annet Mooij) is de onschuld van 'het huis van Gisèle', zoals het sinds kort heet, voorbij. Feit is wel dat de meeste beschermelingen van Wolfgang Frommel en Wolfgang Cordan oorlog en jodenvervolging hebben overleefd. En hun getuigenissen over wat zij in deze periode aan vriendschap en inspiratie hebben beleefd zijn zeer positief. Dat geldt ook voor de toen minderjarige Claus Bock. Frank Ligtvoet, die tien jaar lid van Castrum was, vraagt zich in Vrij Nederland af (10-7-2017), of het bij Bock soms om het Stockholm-syndroom ging: "Hij bevond zich tijdens de onderduik jarenlang dag en nacht in een paar kleine ruimtes met Frommel. Hij had geen mogelijkheid te vluchten of zich te verzetten."
Landelijke Knokploegen
Cordan ging zijn eigen weg. Als bekend progressief kunstenaar moest hij onderduiken. Na een periode in Antwerpen waarin het bij het uitgeversechtpaar Kollár-Veen werkt, gaat hij met Johannes Piron in Amsterdam wonen, in de Euterpestraat. Hij dankt die plek aan de familie Kouwenaar, bekenden van Roland Holst. Beiden worden steeds actiever in het verzet, met name voor de Landelijke Knokploegen. Dat geldt ook voor Thomas Maretzki en een nieuwe beschermeling, de jonge stuurman Jan Monnier. Cordan maakt met zijn 'kleine ark' van vrienden en met de homoseksuele dichter Jac. van Hattum ook een verzetsblad. Het heet Verzet en Opbouw (februari-mei 1945). Na de oorlog is Wolfgang Cordan een van de spelers in een documentaire van Max de Haas over het christelijk en communistische verzet, in opdracht van de Landelijke Organisatie voor Onderduikers en de Knokploegen (LO-LKP).
Percy Gothein en Vincent Weyand
Hekma beschrijft Frommel als de oogappel van de dichter Percy Gothein, die op zijn beurt enige tijd tot de kring van Stefan George had behoord. George was de door een kleine groep geadoreerde poëet die kort voor zijn dood (1933) door Hitler werd gevraagd om de dichter des vaderlands te worden. Stefan George heeft zich misschien vereerd gevoeld maar weigerde om verschillende redenen.
Gothein
Percy Paul Heinrich Gothein (1896-1944) was de zoon van de Heidelbergse intellectuelen Eberhard en Marie Louise Gothein. Eberhard Gothein was een bekend socioloog en had joodse voorouders. Marie Louise Gothein schreef het standaardwerk over Engelse tuinen. Stefan George bezocht de familie geregeld en 'ontdekte' de jonge Percy als een zeldzaam poëtische ziel. Percy werd schrijver. Rheannon vertelt dat hij in nazi-Duitsland geen werk kon vinden omdat hij niet volledig Arisch was. Gothein ging naar Italië, waar hij tot 1943 woonde. Hij moest vluchten voor de Amerikaanse en Engelse troepen. Gothein ging naar Stuttgart en kreeg kort een baan bij de Württembergse provinciale bibliotheek. Toen schreef Frommel hem vanuit Amsterdam met het voorstel een deel van zijn werk in Nederland te laten uitgeven. Gothein, die Castrum al eerder in november 1943 had bezocht, ging in februari 1944 opnieuw naar Amsterdam. Hij woonde in het huis aan de Herengracht, in de voorkamer van Miep en Guido, van wie hij een goede vriend werd. Gothein was de eerste die de naam 'Guido' gebruikte. Miep moest aanvankelijk, als vrouw, naar elders. Percy vernieuwde zijn contacten met de cultureel-erotische kring rond Wolfgang Frommel. Twee van hen volgde hij in juni 1944 naar Ommen. Hij werd er gearresteerd.
Arrestatie
Boven: Wolfgang Frommel, Martijn Engelmann, Guido Teunissen
Onder: Haro op het Veld, Percy Gothein (1944) (Bron: coll. F. Rheannon)
Wolfgang Cordan schrijft in zijn dagboek:
"Ommen 30 juli 1944. [het was vermoedelijk op 25 juli; red.]. Treurig symbool: Percy Gothein is hier vannacht op heterdaad betrapt / kaal geschoren en in het plaatselijke concentratiekamp opgesloten / met hem twee knapen van wie de ene in de ware zin des woords het corpus delicti was [...] dit is een misdrijf - weliswaar niet in juridische maar in filosofische zin [...]." Rheannon meent dat Gothein Amsterdam verliet vanwege onenigheid met Frommel. De aanslag op Hitler (20 juni 1944) zou de aanleiding voor de arrestatie kunnen zijn. Gothein had banden met de Kreisauer Kreis die deze aanslag had voorbereid. Een brief voor de Engelse regering ging in maart 1944 via hem daar de dichter Geerten Gossaert (zie www.dbnl.org). Gothein was na 20 juni naar kasteel Eerde in Ommen gevlucht, waar Vincent Weyand en Simon van Keulen verbleven, die zich hier wilden onttrekken aan de arbeidsplicht. Gothein had Simon ooit eens op straat aangesproken. Ze woonden in villa De Esch. De overgebleven joodse studenten van de Quaker-school waren in april 1943 naar kamp Vught gegaan. Misschien hebben Weyand en Gothein gedacht dat De Esch na de razzia veiliger zou zijn.
Francesca Rheannon vermoedt dat Gothein door iemand uit Ommen is aangegeven. "De politie kwam naar het huis waar hij met Simon was om ze te vragen de volgende dag naar het hoofdbureau van politie te komen. Ze troffen hem in bed met Simon aan, en op de een of andere manier kwam het nieuws bij de Gestapo terecht. Simon beweerde later dat hij en Percy alleen maar in een bed lagen omdat er geen ander bed was. Maar Gothein was al twee of drie keer in nazi-Duitsland gearresteerd op grond van de beruchte paragraaf 175, en hij maakte van zijn seksuele voorkeur geen geheim - mogelijk een reden waarom de dichter Stefan George hem in de twintiger jaren afwees". George was over zijn eigen homoseksuele gevoelens zeer zwijgzaam.
Kamp Ommen
Vanuit kasteel Eerde werden Gothein en Van Keulen naar het beruchte kamp Erika getransporteerd, een strafkamp in Ommen, met hoofdzakelijk Nederlands personeel. Vier dagen later, op 27 juli, werd Weyand ook gearresteerd en in de auto van kampcommandant Werner Schwier naar Erika gebracht. Rheannon hoorde van een broer van Vincent, Olaf Weyand, dat de Nederlandse bewakers de jongemannen van homoseksualiteit beschuldigden en ze in elkaar sloegen. Homoseksuelen werden in de kampen geregeld in elkaar geslagen, door de bewakers, door medegevangenen of door beide. Gothein werd meteen na aankomst in Erika van Simon gescheiden. Simon bericht dat hij hem een paar dagen vanuit een raam zag en dat hij er niet best aan toe was.
Vincent Weyand (1944) Omslag boek over Weyand
(Bron: Castrum-NIOD) (Uitg: Van Gruting - ISBN-13: 978-90-75879-43-8)
Toen men aan de Herengracht hoorde dat Percy, Simon en Vincent waren gearresteerd en naar het beruchte kamp Ommen gebracht, nam men voorzorgsmaatregelen. Misschien zouden er onder marteling zaken over de kring rond Wolfgang Frommel en Gisèle naar buiten komen. Buri en Claus Bock doken elders onder. De angst bleek ongegrond en de twee kwamen in september weer terug.
Amersfoort
In die tijd werd bekend dat Simon van Keulen in kamp Amersfoort was. Gisèle wist na een ochtend wachten bij de Sicherheitsdienst een toestemmingsbrief los te krijgen om hem te bezoeken. Het document was ondertekend door de chef, Willy Lages. Op 12 september ging ze met Guido Teunissen op een tandem naar het kamp. Ze stelde zich voor als de vriendin van Lages, kocht de wachters om met cognac en sigaretten, maakte gebruik van de dronkenschap van beul Kotälla en kreeg een ontmoeting van 5 minuten met Simon. Ze kon de zwaar toegetakelde jongeman vertellen dat de onderduik aan de Herengracht nog steeds functioneerde en dat niemand was doorgeslagen. Op 19 oktober sprong Simon uit de trein die hem naar Duitsland moest brengen en verscheen hij 'als een spook' op de Herengracht.
Monument voor homoseksuele slachtoffers Neuengamme (foto: fcit.usf.edu)
Sachsenhausen, Neuengamme, Auschwitz
Percy Gothein werd naar Sachsenhausen getransporteerd en van daar naar kamp Neuengamme, waar hij op 22 december 1944 overleed. Daar verbleef toen ook Willem Niemeijer*.
Vincent Weyand werd op 18 augustus naar kamp Amersfoort gebracht en van daaruit, na tien dagen, naar het Nederlandse deportatiekamp voor joden, Westerbork. Op 4 september vertrok de laatste trein naar Auschwitz. Maar Vincent was in de trein die op 13 september vertrok. De trein vervoerde ook 77 kinderen uit het weeshuis van Westerbork, een groep diamantbewerkers en een groep van 44 Turkse joden (zie hoofdstuk Turkije). De trein ging naar het relatief 'bevoorrechte' kamp Bergen-Belsen. Vincent Weyand, die als politiek gevangene was gearresteerd, werd nogmaals gedeporteerd. Hij overleed op 21 februari 1945 in Buchenwald.
Het zou kunnen zijn dat Vincent Weijand de enige Nederlander is geweest die naar een concentratiekamp werd gestuurd omdat hij homoseksueel was of omdat men dat aannam.
Na de oorlog
Na jaren verblijf in Duitsland en tenslotte Zwitserland, werd Wolfgang Frommel de leider van wat nu officieel Castrum Peregrini ging heten en van het tijdschrift onder dezelfde naam. Het wordt in het Duits uitgegeven (1951). Overigens werd Frommel in de dagen na de Bevrijding voor een Duitse soldaat gehouden en bijna de gracht in gegooid. Frank Ligtvoet beschrijft hem in het Vrij Nederland-artikel als een man die een onverzadigbare seksuele honger had, naar minderjarige, jonge en oudere mannen en ook vrouwen. Daarbij respecteerde hij niet per se wat de ander wilde, zodat het in de praktijk op verkrachting uit kon lopen. Die houding beïnvloedde ook de andere leden. Castrum kreeg daardoor steeds meer de trekken van een sekte. "Frommel had een schijnbaar mooie wereld gecreëerd, die misschien ooit oprechte idealen had vertegenwoordigd, maar die uiteindelijk voor velen een monsterlijke planeet bleek, waarin seksueel verkeer met of misbruik van jongens en mannen het achterliggende doel leek te zijn geworden."
Cordan was direct na de oorlog betrokken bij de heroprichting van het literaire wereldblad 'Centaur'. Na zijn tijd in Nederland schreef Cordan verschillende boeken over de landen rond de Middellandse Zee en twee romans, waaronder het homo-erotische 'Julian der Erleuchtete' (1950).
Guido Teunissen verliet Miep en ging naar de Verenigde Staten.
Miep Benz trouwde met Chris Dekker.
Yad Vashem
Wolfgang Frommel kreeg in 1973 de Yad Vashem onderscheiding van de staat Israël vanwege het verbergen en helpen van joden tijdens de holocaust-periode. Hij overleed, 'poeta et amicus', op 13 december 1986. Gisèle d'Ailly kreeg de onderscheiding in 1997.
Claus Victor Bock (Bron: www.castrumperegrini.nl)
Victor Bock (Hamburg, 7 mei 1926) ging na de oorlog naar zijn ouders, die vanaf eind jaren dertig in India werkten. Na een jaar kwam hij terug naar Amsterdam om literatuur te studeren. Hij zette zijn studie voort in Manchester en Basel, waar hij zijn doctoraat germanistiek behaalde (1955). In Engeland werkte hij vooral in Londen. Hij was er acht jaar directeur van het Institute of Germanic Studies. In 1980 werd hij decaan van de letterenfaculteit. In 1984 ging Bock met vervroegd pensioen om terug te keren naar Amsterdam, naar Castrum Peregrini. Hij publiceerde zijn relaas over de onderduiktijd 'Untergetaucht unter Freunden' (1984) en nam allerlei taken op zich voor Stichting en uitgeverij. Het boek kreeg in september 2007 zijn Nederlandse vertaling: '"Zolang wij gedichten schrijven kan ons niets gebeuren", Amsterdam 1942-1945'. Claus Victor Bock overleed op 5 januari 2008 onverwacht en vredig in het huis waar hij in de oorlog ondergedoken was.
Gisèle d'Ailly-van Waterschoot van der Gracht
(Bron: www.onsamsterdam.nl)
Grafsteen Gisele ('Dieu nous garde')
Klik op de foto om te vergroten (Foto: M. Eijkhoudt)
Overlijden Gisèle
Op 27 mei 2013 overleed, thuis in haar atelier, Gisèle d'Ailly-van Waterschoot van der Gracht, op ruim 100-jarige leeftijd. Ze laat als kunstenaar onder meer glas-in-lood ramen na in de Amsterdamse katholieke kerken Het Begijnhof en De Krijtberg, wandtapijten voor de ss Rotterdam, schilderijen met fantasie- en mythische figuren, als ook abstract werk. Gisèle werd op 1 juni in besloten kring ter aarde besteld op de begraafplaats De Stompe Toren bij Spaarnwoude, naast haar echtgenoot Arnold Jan d'Ailly (1967). Daar zijn ook de graven van haar onderduikers Wolfgang Frommel (1986) en Victor Bock (2008) en van anderen uit de kring van Castrum Peregrini.
De Stompe Toren, Spaarnwoude
Foto's: Pim Ligtvoet
Klik op de foto van de grafsteen om te vergroten
Grafsteen Wolfgang Frommel
'Mein Anhauch der euch Mut und Kraft belebe'
Grafsteen Victor Bock
'Ich gab dir die Fackel im Sprunge'
Bronnen:
- www.gaynews.nl/article04.php?sid=669 (artikel Ger Hekma, foto Cordan)
- www.castrumperegrini.nl (foto’s en teksten)
- e-mails van Francesca Rheannon (november-december 2006 - Guido Teunissen, Vincent Weyand, Castrum Peregrini)
- Marita Keilson-Lauritz, Centaurenliefde, in: Het begint met nee zeggen, Schorer Boeken 2006 (p. 191-214)
- http://geschiedenis.vpro.nl/programmas/3299530/afleveringen/5950244/items/7183843 (VPRO radio-uitzending, mei 2002: 'Spoor terug, Castrum Peregrini')
- www.hko97.nl/Archief/artikelen/eerde%20en%20pallandt.htm (Harry Woertink over Ommen)
- Expositie en catalogus Max Beckmann in Amsterdam 1937-1947 (Van Gogh Museum april 2007)
- Expositie over Gisèle van Waterschoot van der Gracht, NIOD (april-oktober 2007) met een studiemiddag op 12 oktober 2007
- www.fraenger.net (Frommel, Gothein)
- The Encyclopedia of the Righteous among the Nations. Rescuers of Jews during the Holocaust. The Netherlands. Yad Vashem. Jerusalem 2004 (Frommel)
- www.filmtotaal.nl (knokploeg)
- www.knaw.nl
- www.ned.univie.ac (Kouwenaar)
- www.ogs.nl (Weijand, kasteel Eerde)
- www.onsamsterdam.nl (foto Van Waterschoot van der Gracht, 2003)
- Claus Victor Bock, 'Zolang wij gedichten schrijven kan ons niets gebeuren', Amsterdam 1942-1945. Castrum Peregrini Press 2007
- Frank Ligtvoet. In de schaduw van de Meester. Seksueel misbruik in de kring van Wolfgang Frommel. Vrij Nederland-on-line, 10-7-2017.
- Harm Ede Botjes en Sander Donkers. Misbruik in de naam van het hogere. De seksuele trukendoos van kunstgenootschap Castrum Peregrini. Vrij Nederland, 24 februari 2018
- Annet Mooij, De eeuw van Gisèle. Mythe en werkelijkheid van een kunstenares. De Bezige Bij, 2018
N.B. Castrum Peregrini heeft geen vermelding in de Homo-encyclopedie.
L. Ali Cohen
(1895-1970). Levi Ali Cohen was een advocaat die een belangrijke rol speelde in het culturele leven in Haarlem. Hij publiceerde regelmatig in tijdschriften en schreef verscheidene boeken. Martinus Nijhoff besprak de dichtbundel Reflexen (1925) en de novelle Eros in Reykjavik (1931). Hij vatte de laatste samen en gaf een beoordeling. Homo-erotiek speelt een belangrijke rol.
Omslag 'Eros in Reykjavik' (Bron: www.antiqbook.nl/boox/fok/18036.shtml)
'Drie schepen liggen in de haven van Reykjavik, een Noors vaartuig, een Deens oorlogsschip en de ‘Eros’, een rank, wit schip, ‘dat uit Schotland is gekomen onder een verre, onbekende vlag met menschen, die de heele wereld hebben bevaren’. Aan boord van dit laatste (de Eros blijkt een toeristenboot te zijn) wordt een nachtfeest georganiseerd, waarbij meisjes van de wal en de bemanning der andere schepen zijn uitgenodigd. Gedurende één nacht van uitzonderlijk leven, in een soort hoogdruk van versneld bewustzijn, komen ettelijke feestvierders tot een juister besomming van hun eigen persoonlijkheid. De volgende morgen heeft natuurlijk de inzinking plaats. Enigen der toeristen ondernemen nog met de IJslandse meisjes een autotocht naar een in het binnenland gelegen bron die slechts éénmaal per etmaal water geeft. Een Deense adelborst echter, wie gedurende de nacht een licht is opgegaan omtrent eigen geaardheid, tracht, in een koud bad, iets dat voor hem het midden houdt tussen een bloedsgeheim en een smet, af te wissen; duikt in het ijskoude zeewater van de haven, krijgt tijdens het zwemmen kramp, en verdrinkt...’
De niet weinig geparfumeerde stijl van Ali Cohen werkt er toe mee, dat zijn boek niet dieper treft dan met een schrijnende zoetheid. Wij moeten, als de overschoenen-drager uit het sprookje van Andersen, met hem te opzettelijk, op het rijtje af, in al de harten binnenstappen; met teveel nadruk worden wij van al de innige roerselen en tederheden overtuigd.
Mr. Ali Cohen overleefde oorlog en Holocaust. Na de oorlog publiceerde het COC-blad Vriendschap een kort fragment uit het geciteerde boek (augustus 1951).
Bronnen:
M. Nijhoff, Kroniek der Nederlandse Letteren III (p. 711-712, 714)
M. Nijhoff, Reflexen (Verzameld Werk Vriendschap, blad van het COC (Augustus 1951) p. 7 (www.ihlia.nl/documents/pdflib/Vriendschap/1951/1951-08.pdf)
www.fokas.nl/nieuwsbrief/nieuwsbrief.php?id=108
Jacobus Cohen
(Heinenoord, 13 juni 1877). Jacobus was banketbakker en woonde in de Blasiusstraat 47. Hij was getrouwd met Johanna Goudsmit (Wijk bij Duurstede, 5 sept. 1873) en had vier volwassen kinderen: Mozes Nathan (1909), Israel (1910), Nathan (1913) en Sophia (1915). De kinderen waren in Rotterdam geboren, waar het gezin blijkbaar lange tijd heeft gewoond. Cohen, die een zeer joodse naam had en een J in zijn persoonsbewijs, werd in september 1941 door de Amsterdamse zedenpolitie gearresteerd. Hij was toen 64 jaar. De politie leverde hem uit aan de Duitse autoriteiten die hem vasthielden. De eerste trein uit Amsterdam via Westerbork naar Auschwitz vertrok op 15 juli 1942. Wanneer Jacobus naar Westerbork werd gestuurd is niet duidelijk. Op 1 oktober 1942 werd hij in Auschwitz vergast. Zijn zoon Mozes stierf in hetzelfde kamp op 30 april 1943. Zijn vrouw en zoon Nathan werden op 21 mei 1943 in Sobibor vergast. Zijn dochter Sophia werd op 30 november van dat jaar in Majdanek vermoord. Israel Cohen bezweek vóór 31 maart 1944 in een werkkamp in Midden-Europa.
Jacob Hiegentlich
(1907-1940). Het Joods Monument schrijft over hem: ‘Jacob Hiegentlich werd op 30 april 1907 in Roermond geboren. Zijn ouders - de grossier in confectiegoederen Sallie Hiegentlich en zijn in 1927 overleden moeder Rosalie Egger - hadden vijf kinderen. Vier van hen zouden, evenals de vader, de oorlog niet overleven.’
’Jacob Hiegentlich groeide op in het katholieke Roermond, in, zoals hij dat zelf heeft omschreven, "een verwarrend mêlé van Rooms en Joods gebeuren". Hij bezocht het Bisschoppelijk College van Roermond, maar hij heeft, vanwege problemen met het vak wiskunde, de opleiding aan dit gymnasium niet voltooid.’ In 1923 verscheen zijn debuut met de bundel Duitstalige gedichten Die rote Nacht. ‘Op 17-jarige leeftijd schreef hij onder het pseudoniem David Jozua de Castro Het zotte vleesch. Roman van ’t Limburgse volk. Hierin werd de huisarts Laurent Stijn, vriend van de vader van Jacob Hiegentlich, niet al te vleiend beschreven. Vader Hiegentlich kocht toen de gehele oplage op.’
Jacob Hiegentlich, olieverfschilderij van Jules Rummens, ca. 1925
(44 x 33,5 cm, collectie Ser J.L. Prop, Banholt) (Bron: www.dbnl.org)
‘Op aandringen van zijn vader begon hij in Amsterdam aan de studie voor de akte Middelbaar Nederlands, die hij op 17 november 1930 met succes afrondde. In Amsterdam was hij lid van de Nederlandse Zionistische Studenten-Organisatie (NZSO). Hij leefde in kringen van kunstenaars en bohémiens; hij behoorde tot de ‘Reynderskring’, genoemd naar het bekende café op het Leidseplein.’
’In 1932 werd hij leraar aan het Theosofisch Lyceum ‘Drafna’ in Naarden. Het klassikale onderwijssysteem strookte niet met zijn sterk gevoel van individualisme. Vanaf eind 1935 wijdde hij zich uitsluitend aan zijn letterkundig werk.’ Poëzie publiceerde hij in De Nieuwe Gids. In 1937 verscheen de roman Onbewoonbare wereld en in 1938 Schipbreuk te Luik. De roman Met de stroom mee verscheen postuum in 1946. De verhalen en romans van Hiegentlich laten een Freudiaanse betrokkenheid zien bij onderwerpen als seksualiteit en dood. Jakob was homoseksueel.
‘Jacob Hiegentlich was een vurige aanhanger van het zionisme. Binnen het zionisme koos hij voor de extreme en militante richting van het Revisionisme dat geleid werd door Jabotinsky. Hij schreef tal van artikelen in algemeen joodse en zionistische bladen, zoals Baderech, Hatikwah (het officiële orgaan van de NZSO) en Ha’Ischa. Vooral in de Joodsche Wachter (het officiële orgaan van de Nederlandse Zionisten Bond) schreef hij politieke artikelen tegen het opkomende nationaal-socialisme. Hij hield lezingen over literatuur en jodendom en schreef verschillende boekbesprekingen.’ Hij had – wat niet verbazend is - grote bewondering voor de eveneens homoseksuele en zionistische schrijver Jacob Israël de Haan, zoals ook voor diens zuster Carry van Bruggen.
’Jacob Hiegentlich nam op de avond van de 14de mei 1940 vergif in. Bewusteloos werd hij naar het Wilhelminagasthuis in Amsterdam gebracht, waar hij op zaterdag, 18 mei 1940, 33 jaar oud, stierf. Aan de gevel van het ouderlijk huis aan de Markt 27 te Roermond is een herinneringsplaquette voor Jacob Hiegentlich, ‘Roermonds schrijver’, aangebracht.’
Over Jacob Hiegentlich schreef Siegfried E. van Praag onder meer: ‘Als ik in Amsterdam ben, mis ik hem. Hij is niet meer in Reijnder’s artisten-cafétje van het Leidsche Plein te vinden en niet meer op zijn kamer van een oud grachtenhuis. Hij schenkt niet meer de Bols in het glaasje van zijn toevallige hospita, terwijl hij op zijn gramophoon een typische, weinig bekende plaat laat draaien. En hij rondt de lippen van zijn eeuwig jongensgezicht niet meer om zware sigaren. (…) Ja, Hiegentlich ging niet onopvallend gekleed, want hij had de neiging tot dandyisme, de behoefte aan de chiek van den boulevardier van eens. Ondanks de vrouwelijke inslag van zijn zieleleven en waarschijnlijk ter compensatie hiervan, hield hij van bravour. De zin voor bravour en zijn bewust Zionisme verboden hem iedere camouflage van zijn persoonlijkheid en zijn Jood-zijn.’
Bronnen:
Digitaal Monument Joodse Gemeenschap (www.joodsmonument.nl)
Marina van der Klein, De Homo Commemorans en de bezetting: kanttekeningen bij een dominant discours (www.vertrouwen.nu/reactie_MarianvdKl.htm)
G.J. van Bork, Jacob Hiegentlich (www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=Hieg001)
Samuel Hoepelman
(Amsterdam, 28 juni 1896). Samuel was kantoorbediende en ongehuwd. Hij woonde bij zijn hoogbejaarde ouders, Jacob Hoepelman (Amsterdam 1863) en Alida Hoepelman-Suis (idem) op de Valckenierstraat 35-I. Op 26 augustus 1942 werd hij door de zedenpolitie opgepakt, op dezelfde dag als Isaäc Walvisch (zie onder). Het was 'Kriminalbeamte' en hoofd zedenpolitie J. van Opijnen die hem arresteerde.
Rapport omtrent Samuel Hoepelman (Bron: NIOD)
Van Opijnen rapporteerde aan het Bureau Joodsche Zaken dat Hoepelman 'meermaals tegennatuurlijke ontucht heeft bedreven met arische jongens, en nog steeds openbare toiletten bezoekt om hen tot ontucht te verleiden'. Het Bureau (ene P.K.) stede op basis hiervan vast dat deze jood een gevaarlijke homoseksueel was en een 'Volksschädling', een schadelijk element. Hij diende definitief uit de maatschappij te worden verwijderd. Samuel Hoepelman werd op de dag van zijn arrestatie uitgeleverd aan de SD. In december ’42 werd hij naar Westerbork gestuurd, en van daar op 20 april 1943 naar Sobibor gedeporteerd. Daar werd Samuel Hoepelman op 23 april vergast, 46 jaar oud. Zijn ouders waren enkele weken vóór hem, op 26 maart 1943, in hetzelfde kamp omgebracht. Een broer of zus van Samuel overleefde de Holocaust.
Bronnen:
- NIOD, dossier Bureau Joodsche Zaken Amsterdam (5225/7313), met dank aan Erik Schaap, juni 2010
- www.joodsmonument.nl
Salomon Lam
(Amsterdam, 24 september 1886). Salomon was handelsreiziger en ongehuwd. Afgaand op het Joods Monument woonde hij in 1941 met het jonge echtpaar Springer en het gezin Sluijzer op de derde verdieping van de Sarphatistraat 195. Zijn ouders waren Levie Lam en Sara Vleeschdrager. Volgens het Amsterdamse politierapport van 1942 was zijn adres Nieuwe Achtergracht 107 parterre, naar het Joods Monument de woning van het bejaarde echtpaar Emanuel en Mirjam Mossel-Mulder. Op 26 augustus 1942 werd hij door de zedenpolitie opgepakt, op dezelfde dag als Samuel Hoepelman en Isaäc Walvisch (zie elders). Het was 'Kriminalbeamte' en hoofd zedenpolitie Jasper van Opijnen die hem arresteerde. Van Opijnen rapporteerde aan het Bureau Joodsche Zaken, in dezelfde bewoordingen als hij bij Hoepelman deed, dat Lam 'arische' jongens tot ontucht verleidde. Het Bureau stelde op basis hiervan vast dat deze jood een gevaarlijke homoseksueel was en een schadelijk element dat definitief uit de maatschappij moest worden gebannen. Medewerker Kaper van het Bureau wist bovendien dat Salomon een communist was. Dit woord is onderstreept. Salomon Lam, jood èn homo èn communist, werd dezelfde dag nog uitgeleverd aan de SD en via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Daar kwam hij op 13 november 1942 om het leven, 56 jaar oud.
Bronnen:
- NIOD, dossier Bureau Joodsche Zaken Amsterdam (5225/7317), met dank aan Erik Schaap, juni 2010
- www.joodsmonument.nl
Sjoerd Bakker
De naam van kleermaker Sjoerd Bakker (Leeuwarden, 10 juni 1915) staat als tiende genoemd op de plaquette voor de twaalf mannen die op 1 juli 1943 vanwege de aanslag op het Amsterdamse Bevolkingsregister werden geëxecuteerd (zie onder). Allen werden na de oorlog begraven op de erebegraafplaats in Bloemendaal.
CoupeurAan de website van de begraafplaats zijn deze prachtige foto en de volgende persoonlijke details ontleend: Sjoerd Bakker was kleermaker, coupeur en ontwerper. Hij werkte waar hij woonde: op Vondelstraat 24 in Amsterdam. Vanaf 1942, wanneer dwangarbeid, razzia’s en deportaties beginnen, verleent hij hulp aan joodse en andere onderduikers. Bakker regelt vervalste of gestolen bonkaarten en persoonsbewijzen. Daarmee konden onderduikers aan levensmiddelen komen en zich min of meer veilig op straat bewegen. Ondergedoken joden helpt hij ook hun inboedels illegaal onder te brengen. In eerste instantie werkt Sjoerd zelfstandig. Later komt hij via Willem Arondeus, met wie hij bevriend was, in contact met de Persoonsbewijzencentrale (PBC) en Gerrit-Jan van der Veen. In februari en maart 1943 maakt Bakker de politie-uniformmantels die nodig zijn voor de geplande aanslag op het Amsterdamse Bevolkingsregister. Twee stuks voor de leidinggevenden: ‘politiekapitein der Staatspolitie’ Arondeus en ‘luitenant’ Van der Veen, en vier voor de ‘agenten’ Rudolf Bloemgarten, Karl Gröger, Coos Hartogh en Sam van Musschenbroek. De benodigde stof krijgt hij van binnenhuisarchitect Einar Berkovich – een kennis van Van der Veen – via relaties bij de Hollandia Confectiefabri
Plannen
Schilder-schrijver en vervalser Willem Arondéus, de eerste naam van de plaquette, had samen met beeldhouwer Gerrit van der Veen de leiding van de aanslag. Zij waren beiden actief in de Persoonsbewijzen Centrale (PBC). Het bevolkingsregister was toen ondergebracht in de voormalige concertzaal van Artis aan de Plantage Kerklaan.
Het ‘kunstenaarsverzet’ wilde door vernietiging van het kaartenbestand de mogelijkheid van controle op de in omloop zijnde valse persoonsbewijzen van joodse en andere onderduikers uitschakelen. Twee van de geëxecuteerden, de medicijnenstudent Rudolf Bloemgarten (nr. 2), en de magazijnbediende Henri Halberstadt (nr. 7), waren zelf joods en hielpen onderduikers. Ook de lesbische dirigente Frida Belinfante was een joods lid van de verzetsgroep. De architect Koen Limperg (nr. 9) had plattegronden van het gebouw vervaardigd. De katholieke hispanist dr. Johan Brouwer (nr. 8) voorzag de als kapitein van politie optredende Arondéus van een revolver. Politieman Cornelis Roos (nr. 12) zal evenals Sjoerd Bakker geholpen hebben bij de benodigde politie-uniformen. De dichter Martinus Nijhoff, oud-genie-officier, gaf aan waar explosieven geplaatst moesten worden. Evenals conservator Willem Sandberg en Frida Belinfante zou hij ontkomen; zo ook Gerrit van der Veen, maar deze zou ruim een jaar later worden gearresteerd en doodgeschoten.
Plaquette aan de Plantage Kerklaan (bron: www.jhm.nl)
De overval
Op 27 maart 1943 drongen de zes als politiemannen vermomde verzetsmensen en drie in burgerkleding het gebouw binnen en probeerden met explosieven de kantoren in brand te krijgen. De persoonskaarten vatten moeilijk vlam, maar dankzij solidaire brandweermannen was de waterschade aanzienlijk. Het effect voor joden was echter gering omdat de meesten al op transport waren gezet. Loslippigheid onder de deelnemers en verraad leidde tot een reeks arrestaties. De Sicherheitsdienst wist de meeste daders en hun helpers binnen drie weken op te pakken. Het SS- und Polizeigericht sprak op 18 juni 1943 in het Koloniaal Instituut (thans Koninklijk Instituut voor de Tropen) de doodsvonnissen uit, die voor de 12 op de plaquette genoemden op 1 juli 1943 in de duinen van Overveen werden uitgevoerd. De gedenksteen aan de gevel van de vroegere concertzaal, Plantage Kerklaan 36, werd door Willem Sandberg ontworpen. Op het graf van Sjoerd Bakker staat de tekst: "Doch de meeste van deze is de liefde" (Nieuwe Testament, 1ste brief aan de Korintiërs, 13).
Graf Sjoerd Bakker (Bron: www.ogs.nl)
Internetbronnen:
www.inghist.nl
www.ogs.nl (foto graf)
www.jhm.nl/amsterdam (foto plaquette)
www.joodsmonument.nl.
www.eerebegraafplaatsbloemendaal.eu/Dbase/Biografie_B/Sjoer_Bakker.html
www.eerebegraafplaaats.nl/Bevolkingsregister25jaarlater.html
De homoseksuele identiteit van Sjoerd Bakker werd beschreven door Pieter Koenders - zie: Werkplan onderzoek drs. Marian van der Klein in Homo’s in de collectieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog: vijftig jaar beeldvorming over homoseksuele oorlogservaringen. Dec. 2004 (zie www.iisg.nl/research).
Isaäk Metzelaar
(Amsterdam 22 maart 1874) woonde in 1941 op de Amstellaan 82-II, na de oorlog Stalinlaan geheten en sinds 1956 Vrijheidslaan. De woning was niet ver van de Amstel. Hij was getrouwd met Hendel Limkowksi (Chrzanow, Polen, 27 december 1876); haar adres was in 1941 Tweede Boerhaavestraat 77-I, waar nog twee vrouwen van haar leeftijd woonden. Het echtpaar leefde vermoedelijk gescheiden. Hij werd in juli 1942 door het hoofd van de zedenpolitie, Jasper van Opijnen, gearresteerd vanwege verboden homoseksueel gedrag. Vanaf juli (de 15e) vertrokken de eerste treinen uit Amsterdam naar Westerbork. Metzelaar maakte deel uit van een van die transporten – zoals ook Jacobus Cohen. Daar behoorde hij tot de gevangenen die op 24 juli naar Auschwitz werden gedeporteerd. Isaäc Metzelaar stierf in Auschwitz op 19 augustus 1942, op 68-jarige leeftijd. Zijn vrouw stierf in hetzelfde kamp op 14 januari 1943.
Johan Aaldrik Stijkel
Han Stijkel (Bron: oranjehotel.nationaalarchief.nl)
“Eén van de eersten die een verzetsorganisatie van de grond kreeg, was Han Stijkel, geboren in Rotterdam op 8 oktober 1911. Hij had Engels gestudeerd aan de Universiteit van Amsterdam. Al in zijn studententijd was hij betrokken bij het verzet tegen het fascisme; vanuit Portugal nam hij deel aan verzetsacties tegen Franco tijdens de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939)." (Oranjehotel). Hij was een kennis van jonkheer Schorer, oprichter van het Nederlands Wetenschappelijk Humanitair Komitee (NWHK), die voor gelijkstelling van homoseksuelen opkwam. (Drs. Pieter Koenders, telefoongesprek oktober 2006)
Netwerk
“Han Stijkel had contacten in leidende kringen in Den Haag. Daardoor wist hij een aantal belangrijke personen bij zijn groep te betrekken. Deze bestond vermoedelijk uit niet meer dan 80 personen, zeker minder dan de 100 tot 150, die Stijkel zelf noemde. Onder hen was generaal-majoor S. Hasselman (1880) die het militaire deel van het werk voor zijn rekening nam. De groep bestond verder uit onder meer politieagenten, studenten, officieren en kooplieden” – van christelijke, joodse, socialistische en andere achtergrond. Uit een indrukwekkende brief van Han Stijkel is duidelijk dat hij zelf handelde vanuit christelijk-filosofische inspiratie. Hij was onthecht – zie onder.
“Een actieve kerngroep bevond zich in de Zaanstreek”, met name in Koog aan de Zaan. Het ging om mensen van de socialistische jeugdbeweging AJC, om de directeur van de levensmiddelenfabriek Honig, het echtpaar Ero-Chambon van café-dancing De Waakzaamheid, de eigenaar van garage Zwart en anderen. Men richtte zich in de lijn van Orde-Dienst-groepen (OD) vooral op het verzamelen van militaire gegevens.
Activiteiten
“Stijkel had van de regering onder meer de opdracht gekregen de verspreid in het land ontstane verzetsgroepen tot een eenheid te smeden. Daartoe reisden hij en leden van zijn groep het hele land door. Stijkel gebruikte de schuilnaam dr. Eerland de Vries. Tijdens die reizen werden ook spionagegegevens verzameld, die werden doorgegeven aan de Organisatie-Westerveld. ... Dit werk was in de beginfase van de oorlog zeer moeilijk, omdat ondersteunende organisaties (bijvoorbeeld de Persoons Bewijzen Centrale, die valse persoonsbewijzen maakte” – zie Arondéus en Bakker) “nog niet bestonden en onderduikadressen schaars waren. Er werden ook echte beginnersfouten gemaakt; ... Met bepaalde gegevens omtrent de groep, zoals ledenlijsten en wapens werd onzorgvuldig omgegaan. Ook onderschatte men de kracht en jarenlange ervaring van de Duitse contra-spionage. De uiterst gevaarlijke spionnen Van der Waals en Ridderhof (zgn. V-Männer) wisten te infiltreren in de Stijkelgroep”.
Arrestatie
“Han Stijkel wilde van de regering in Londen zelf nieuwe instructies in ontvangst nemen voor zijn activiteiten; verder wilde hij een grote hoeveelheid spionagemateriaal naar Engeland brengen. Door bemiddeling van een politieorganisatie kwam Stijkel in contact met de gebroeders Willem (1896) en Arie (1899) van der Plas, Katwijkse vissers, die met hun motorbotter KW 133 Stijkel samen met zijn rechterhand Gude (1916) en Baud (1919)”, beiden eveneens student, “naar een punt op de Noordzee zouden varen, waar ze door een Engelse of Nederlandse onderzeeboot zouden worden opgepikt. Ook zou een ‘rijke jood’ meevaren, die geldelijke steun aan de organisatie had toegezegd in ruil voor de overtocht naar Engeland. Deze laatste bleek echter een Scheveningse vishandelaar die voor de Sicherheitspolizei (Sipo) werkte. Ook binnen de politieorganisatie die had bemiddeld bij het charteren van de KW 133, bevonden zich verraders.
De later naar UK 65 hernoemde botter KW 133 (Federatie van visserijverenigingen)
(Bron: http://oranjehotel.nationaalarchief.nl/gevangenen/onderzoeksvoorbeelden/stijkel.asp)
Bij het vertrek uit de haven van Scheveningen op 2 april 1941 ging alles mis. De uitgang van de haven bleek geblokkeerd. Weliswaar konden Stijkel, Gude en Baud nog overboord springen, maar ze werden direct gearresteerd. Na enkele dagen van verhoor werden zij overgebracht naar het Oranjehotel. Al snel volgde de arrestatie van nog eens 15 man; dit aantal liep op tot 47, waaronder 4 vrouwen.” Door loslippigheid van een uitgestapt groepslid werd eveneens het grootste deel van de Koogse ploeg opgerold en in Scheveningen opgesloten. “Ook in het Oranjehotel bleef Stijkel optreden als leider van de groep.”
Gevangenschap en executie
”Na bijna een jaar werd de groep Stijkel op 26 maart 1942 in zijn geheel overgebracht naar Berlijn. Hier werd in september 1942 een strafproces tegen hen gevoerd voor het Reichskriegsgericht, het hoogste Militaire Gerechtshof van Duitsland. Dit was een hoge uitzondering, want nagenoeg alle gearresteerde Nederlandse verzetsstrijders zijn in Nederland berecht. Het proces werd in het geheim gevoerd. De leden van de Stijkelgroep werden als zogenaamde Nacht und Nebel-gevangenen behandeld. ... De afloop van het proces en de terechtstelling bleven lange tijd geheim.
Graf Han Stijkel (Bron: www.ogs.nl)
Op 26 september 1942 werden 39 doodvonnissen uitgesproken. Zes leden van de groep kregen gratie (tuchthuisstraf), één overleed in de gevangenis. Ondanks grote inspanningen van de Nederlandse regering in Londen, die het neutrale Zweden verzocht te bemiddelen, en van de consul in Berlijn, bleven de vonnissen van 32 resterende leden van de Stijkelgroep gehandhaafd. De veroordeelden leefden vervolgens nog eens acht maanden tussen hoop en vrees, maar op 4 juni 1943 werd op een schietbaan in Berlijn-Tegel het vonnis voltrokken. De 32 leden van de Stijkelgroep werden met een tussenpoos van 5 minuten gefusilleerd, Han Stijkel als eerste. Zowel in de gevangenis als op de executieplaats kregen Stijkel en de zijnen veel steun van de gevangenispredikant Harald Poelchau, die bijzonder onder de indruk was van de houding van de Nederlanders.”
Onthechting
In de afscheidsbrief aan zijn vader, ‘Pipa’, schrijft Han over zijn overgang naar een ander, eeuwig leven: ‘Als je dit briefje krijgt, dan ben ik vanuit dit bekende en toch zoo mysterieuze leven tot het groote onbekende leven overgegaan ... Ontdaan van dit materieele lichaam, dat ik altijd als een belemmering heb gevoeld, ben ik waar God wil’. ‘Ver boven dit aardsche bestaan, boven “de geboorte” en boven “den Dood” gaat de zekerheid van het Eeuwige Rijk van de Logos. Mijn geheele verblijf hier op aarde ben ik mij van “die vonk van God” in mij bewust geweest’. Vanuit dit eeuwigheidsbesef wijst hij ook haat- en wraakgevoelens af. ‘Ik deed wat ik meende dat mijn taak was. Ook de Duitschers denken dat’. De macht van de Duitsers beschouwt hij, net als Jezus voor de rechterstoel van Pilatus, als komende van God. ‘God doet altijd voor ons allen het allerbeste, ook al zien we het soms nog niet’.
Na de oorlog
“Lange tijd bleef in Nederland onzekerheid bestaan over het lot van de Stijkelgroep. ... De 32 geëxecuteerde leden van de groep bleken begraven te zijn op een begraafplaats in Berlijn-Döberitz, een stadsdeel dat aan het einde van de oorlog in de Russische sector van Berlijn lag. ... Met hulp van de Franse bezettingsautoriteiten konden de lichamen tenslotte in juni 1947 naar de Franse sector van Berlijn worden vervoerd en vandaar naar Nederland worden overgebracht. Onder enorme belangstelling (het lot van de Stijkelgroep was in Nederland hard aangekomen) werden de 32 leden van de groep begraven op de begraafplaats Westduin (Ockenburg) in Den Haag.
Herdenkingsbijeenkomst voor de Stijkelgroep
(Bron: http://oranjehotel.nationaalarchief.nl/gevangenen/onderzoeksvoorbeelden/stijkel.asp)
Naamgeving
Na de oorlog werden in tal van plaatsen straten naar omgekomen verzetsstrijders genoemd. In een aantal plaatsen in Nederland leeft ook de herinnering aan Han Stijkel en zijn verzetsgroep voort. Zo is er een Han Stijkelweg in de Noordoost Polder. Aan de snelweg A6, bij Urk, “draagt een benzinestation eveneens de naam ‘Han Stijkel’. ”Een mulo in Den Haag, later opgenomen in de Dalton Scholengemeenschap, werd eveneens naar hem genoemd. In dezelfde stad bestaat een Han Stijkelplein.
Voor meer informatie over de andere leden van de groep zie de site van de stichting Eregraf Stijkelgroep, www.stijkelgroep.nl
Han Stijkelweg in de Noordoost Polder
(Bron: http://oranjehotel.nationaalarchief.nl/gevangenen/onderzoeksvoorbeelden/stijkel.asp)
Internetbronnen:
Alle aangehaalde teksten en de foto’s (op een na) stammen van http://oranjehotel.nationaalarchief.nl/gevangenen/onderzoeksvoorbeelden/stijkel.asp
De foto van het graf staat bij www.ogs.nl.
Zie verder www.joodsmonument.nl en www.stijkelgroep.nl
De homoseksuele identiteit van Han Stijkel werd beschreven door Pieter Koenders, zie: Werkplan onderzoek drs. Marian van der Klein in 'Homo’s in de collectieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog: vijftig jaar beeldvorming over homoseksuele oorlogservaringen'. Werkplan onderzoek, dec. 2004 (zie www.iisg.nl/research)
De Zaanse informatie komt uit: J.J. ’t Hoen en J.C. Witte, Zet en Tegenzet (z.j. ca. 1985).
Mina Sluyter
(Amsterdam, 31 mei 1916). Haar naam is bekend vanwege een aantekening van het Bureau Joodsche Zaken op 24 juli 1942: 'in bewaring voor homosexualiteit 24-7-1942, ook Jodin, overgebracht naar SD'. In de maanden juli en augustus 1942 werden blijkens de brief van Van Opijnen meer joodse homoseksuelen opgepakt. Mina Sluyter had een 'arische vrouw' bezocht met wie zij een lesbische relatie zou hebben. Mina was naaister en woonde in 1942 op de Kerkstraat 378-II. Zij stierf twee maanden na haar arrestatie, op 30 september, in Auschwitz.
Bronnen:
- NIOD, dossier Bureau Joodsche Zaken Amsterdam, met dank aan Erik Schaap, juni 2010;
- Sytze van der Zee, Vogelvrij, De jacht op de Joodse onderduiker (Amsterdam 2010), p. 123
- www.joodsmonument.nl (onder de naam Sluijter)
Isaäc Walvisch
(Amsterdam, 21 september 1888). Walvisch, met als beroep koopman, woonde in 1941 op de Amstellaan 27-II, samen met twee gezinnen. In 1942 had hij het adres Kromme Mijdrechtstraat 6 II. Op 26 augustus 1942 werd Walvisch door de zedenpolitie opgepakt. Dat was op dezelfde dag als Samuel Hoepelman (zie boven). Hij bleef niet lang in arrest en werd op 10 september naar Westerbork gestuurd en de volgende dag naar Auschwitz. Op 14 september 1942 werd Isaäc Walvisch vergast.