Belevenissen in de oorlog van Max Tauran

Zijn belevenissen in de oorlog op Ceram maakten Max Tauran (1932) voor zijn dertiende al volwassen. Hij is een actieve Molukker. Herdenken gaat voor hem gepaard met gemengde gevoelens. Zijn hele leven heeft hij tussen de partijen in gestaan.


Max en Thabita Tauran (foto: www.oorlogsgetuigen.nl)

“Ik was pas dertien jaar toen de Tweede Wereldoorlog afgelopen was, maar mijn jeugd was voorbij. Als oudste zoon was ik al volwassen op het moment dat mijn vader weg was, in 1938. Mijn vader is door onrechtvaardig optreden van het Nederlands gouvernement op Ambon in de gevangenis gestopt. Hij zat met zeven anderen zonder proces vast tot 1941. In die jaren moest ik mijn moeder helpen.
Als ik terugdenk aan de oorlog denk ik vaak aan mijn oom Amos. Japan was al vroeg in 1942 begonnen met infiltratie op de Molukse eilanden. Op een dag gingen mijn vader, oom Amos en ik naar onze klapper-plantage vlakbij Kamarían. Een tuinman daar had de Kempeitai, de Japanse geheime politie, op de hoogte gesteld van onze komst. Mijn vader en oom werden toegetakeld, en mij gooiden die Kempeitai naar de kali, de rivier. Ik kwam met mijn rug op de stenen, waardoor ik tot op de dag vandaag last van mijn rug heb. Oom Amos was zo zwaar gewond dat hij de volgende dag overleed.


Max en Thabita Tauran (foto: oorlogsgetuigen.nl)

Na de oorlog werd mijn vader politieman op Ambon. Ik was toen dertien jaar en kon eindelijk weer naar school. Mijn vader heeft ervoor gezorgd dat ik na mijn ambachtsschool bij de politie kwam. Zodoende begon ik in 1953 als politieagent vierde klas op Nieuw-Guinea. Later ben ik overgeplaatst naar de mobiele brigade op het eiland Sorong-doom.
In 1962 was ik een paar dagen van huis weg, op patrouille. Toen ik terugkeerde, was mijn vrouw Nonja met onze zeven kinderen al naar Nederland gestuurd. Het Nieuw-Guinea-akkoord was ondertekend, de soevereiniteit werd overgedragen aan Indonesië. Ik ben toen met de hele groep ambtenaren ook naar Holland gekomen. Het weerzien met mijn gezin was voor mij een bevrijdingsdag.
Twee dagen na de capitulatie van Japan riep Indonesië de onafhankelijkheid uit. 17 Augustus is een rotdag voor mij. Aanvankelijk leek het erop dat Soekarno land en volk van de koloniale onderdrukking had vrijgemaakt. Maar al snel bleek dat in de eenheid geen plek was voor de eigenheid van de Molukken. De RMS wil die eigenheid wel. Ik ben Molukker, maar ik ben ook trouw landsdienaar van het Nederlands Koninkrijk. Dankzij de oud-KNIL'ers, konden de Nederlanders die in Indonesië achtergebleven waren, veilig naar huis. Maar de Nederlandse regering doet maar heel weinig voor ons. Nederland heeft vrede gesloten met Indonesië, maar de waarde van ons volk helemaal genegeerd. De Molukkers voelen zich in hun vriendschap tekort gedaan. Als ik tegenwoordig berichten over mijn land hoor, is mijn hart verscheurd.

Ik ben voorzitter van de Nederlandse dorpsvereniging Kamarían. We hebben voor mijn geboortedorp een drinkwaterproject opgezet. Maar ik ben ook genaturaliseerd als Nederlander en geïntegreerd in de samenleving. Ik sta vaak tussen twee vuren.
Op iedere RMS-dag vlag ik. Natuurlijk op 25 april, de datum waarop in 1950 de RMS werd uitgeroepen. Op 12 april, de datum dat in 1966 onze RMS president Chris Somoukil is geëxecuteerd door Indonesië. En op 27 december, de dag waarop Nederland de soevereiniteit overdroeg aan Indonesië in 1949. Zo wil ik de Nederlandse regering en het Nederlandse volk herinneren aan de toenmalige afspraken voor een Verenigde Indonesische republiek, met een aparte status voor de Molukken.”

Hans Ursepuny, Multiple Choice

© 2023 Bevrijding Intercultureel