Herinneringen van Broeder Angelus
Foto: Marja Eijkhoudt
Toen de oorlog uitbrak was ik in Bandjarmasin. Dat ligt op Zuid-Borneo (Kalimantan). Op 10 februari 1942 naderden de Japanners Bandjarmasin. Eerst wilden we (broeders en vele andere Nederlanders) het binnenland invluchten, maar toen we reisvaardig waren, stonden ze al in de stad. We probeerden toen met een volgeladen motorprauw over te steken naar Java. Na een avontuurlijke reis van 6 dagen was het bootje afgedreven naar Madura (eiland aan de noord-oost kant van Java). Een Nederlands patrouillevaartuig pikte ons op en bracht ons naar Surabaya (noord-oosten van Java). Daar werden we opgevangen in het klooster van de Broeders van Oudenbosch.
Een half jaar werden we betrekkelijk ongemoeid gelaten, maar op 28 augustus 1942 werden we met geweld opgepakt. Omdat de Japanners dachten dat we vermomde militairen waren, werden de gearresteerde broeders en priesters mishandeld: met stokken geslagen en met een judogreep op de betonnen vloer gesmeten.
Tekening: Broeders van Huijbergen
Hierna belandden we een half jaar in de gevangenis in Kediri: met zijn twaalven in een cel van 3 bij 3 meter.
Begin 1944 werden we vermagerd en bebaard in een geblindeerde trein zonder water of voedsel naar een groot mannenkamp in Tjimahi (bij Bandung, westen van Java) gebracht, samen met het ex 4de en 9de bataljon (zie aantekeningen prof.dr. Brugmans).
Er zaten bij mijn weten geen inheemse broeders of zusters in het kamp. Ik herinner mij nog wel een inheemse pater die niet is opgepakt en die in de oorlog nog veel goed werk heeft kunnen doen. Ons groepje bestond uit 9 broeders, maar men vertelde dat er in het kamp wel 10.000 personen zaten. Het kamp was uiteraard niet alleen voor religieuzen, maar dezen vormden wel aparte groepjes.
Toen we in het begin in het kamp zaten kregen we veel klappen met de hand en slagen met een stok in het gezicht en op de rug. De Broeder Overste van onze groep kreeg herhaalde malen de beruchte waterproef te ondergaan als dwangmiddel om hem te laten zeggen dat de broeders uit Bandjamarsin militairen zouden zijn, maar hij heeft dat nooit gezegd.
De hoeveelheid eten was niet groot: ’s morgens gekookte maiskorrels met een stukje tempé en dan nog twee keer rijst met mais en ’n stukje tempé met op zondag ’n klein stukje vlees.
Vergeleken met andere kampen was het bij ons op Java nog niet eens zo slecht. Er werd af en toe zelfs gelachen. We konden de mis bijwonen en konden ook als verpleger in het kampziekenhuis worden ingezet.
Het dagelijks leven in het kamp bestond uit op corvee in de tuin werken of ransels maken en ander werk doen.
Ondertussen werd er ook veel aan cultuur en recreatie gedaan. Het Hongaars Ensemble, dat in zijn geheel hier in het kamp zat, gaf dikwijls een uitvoering. Dat waren echte musici zoals: Simon Goldberg, Setet, Dan Coletz, e.a. Maar ook ons kerkkoor mocht er zijn. Dat stond onder leiding van frater Aurelius (van Utrecht) en voerde mooie werken voor koor en orkest uit. (red.: Goldberg maakte o.a. deel uit van het Lilie Kraus Simon Goldberg Duo. Er zijn twee 78-toeren opnames bekend voor de Mozart Chamber Music Society. Ook is in 1932 op de Duitse radio een sinfonia concertante door de Berliner Philharmoniker met Goldberg als violist uitgezonden. Hier is waarschijnlijk nooit een opname van gemaakt. Van de andere twee genoemden is de red. niets bekend.)
Over de bevrijding werd niets officieel meegedeeld. We hoorden het van de mensen die in de keuken werkten, waar een radio onder een bank verborgen was waar geregeld een bewaker op zat. Wel werd op 15 augustus 1945 het corvee afgeblazen en kregen we iets beter te eten. Daarna ben ik naar Perth (West-Australië) gegaan om weer aan te sterken (4 maanden). Na die tijd ben ik weer teruggegaan naar Bandjarmasin.
Broeder Claudius Sommen heeft echter de ontberingen van kamp Tjimahi niet overleefd: op 31 augustus 1946 overleed hij in een ziekenhuis in Batavia aan de nasleep van de dysentrie die hij in het kamp had opgelopen. Broeder Ireneus van de Avoird heeft het na de kampervaringen in Tjimahi erg moeilijk gehad omdat hij zich steeds mensonterende behandelingen op de hals haalde door het steeds voor zijn medebroeders op te nemen.
Broeder Angelus van de Broeders van Huijbergen (Antonius Fr. Van der Zanden, 23-10-1912)