15 Augustus en de oorlog in ZO-Azië
Stichting Herdenking 15 augustus 1945
Waarom herdenken op 15 augustus?
De 5de mei is de dag waarop jaarlijks officieel de bevrijding van de Duitse overheersing wordt herdacht. Maar toen op 5 mei 1945 de Duitsers capituleerden, drukte de Japanse overheersing van het voormalige Nederlands-Indië nog zeer zwaar op allen die daar toen woonden. Voor de Nederlanders uit dat vroegere Indië geeft daarom de datum van de capitulatie van Japan, de 15e augustus 1945, en daarmee het werkelijke einde van de Tweede Wereldoorlog, het keerpunt in hun geschiedenis aan.
Anders dan in Nederland, bracht de datum waarop de overheerser capituleerde geen bevrijding. Toen Japan zich overgaf, waren er nog geen geallieerde troepen Indië binnengetrokken. De Japanse militairen mochten niet meer de Japanse doelstellingen nastreven, maar kregen opdracht orde en rust te bewaren totdat de geallieerde troepen de macht konden overnemen.
Maar twee dagen na de capitulatie van Japan, besloot een invloedrijke groep Indonesiërs de Republiek Indonesië onafhankelijk te verklaren, onafhankelijk van Nederland én onafhankelijk van Japan. Als gevolg daarvan begonnen Indonesische strijdgroepen alles in het werk te stellen om wapens van het Japanse leger te bemachtigen om te voorkomen dat de Nederlanders hun voormalige machtspositie zouden terugkrijgen; het begin van de onafhankelijkheidsoorlog was een feit en ging met veel afschuwelijk geweld gepaard.
Voor de Nederlanders in het vroegere Indië bracht de 15e augustus 1945 dus niet alleen geen bevrijding, in feite markeert die datum het begin van het definitieve einde van het Nederlands-Indië waar zij opgegroeid waren, hadden gewoond, gewerkt en in de oorlog hadden geleden. Velen van hen, gaven - en geven soms nog steeds - de Japanners de schuld van het definitieve verlies van hun land van herkomst.
De 15e augustus is elk jaar de dag waarop al die ingrijpende gebeurtenissen voor de Nederlanders in Z.O.-Azië en de mensen, die als gevolg daarvan het leven lieten, worden herdacht.
Waarom ontstond de Japanse agressie en wat waren de gevolgen?
Weinigen staan stil bij het feit dat Nederland in de 19e eeuw een belangrijke bijdrage heeft gegeven aan de metamorfose die Japan toen onderging, namelijk van een van de buitenwereld afgezonderd land naar een internationaal belangrijke industriële mogendheid. Nederland heeft Japan ondermeer op het gebied van de scheepsbouw veel geleerd en daarmee Japan in staat gesteld een geduchte zeemacht te worden.
Door de sterke industrialisatie werd Japan geconfronteerd met het feit dat het zelf weinig of geen essentiële grondstoffen had. Kijkend naar de Westerse mogendheden die rond 1900 zich via koloniën voorzagen in die behoefte (Nederland vocht toen bijv. in de Indische archipel om het olierijke Atjeh), liet Japan het oog vallen op Mantsjoerije, waar echter ook Rusland een vinger in de pap wilde hebben. Dit resulteerde in de Japans-Russische oorlog die voornamelijk op zee werd uitgevochten en die in 1905 door Japan werd gewonnen.
Met dit wapenfeit zette Japan zich op de wereldkaart. Maar de Westerse mogendheden stonden Japan niet toe zich Mantsjoerije toe te eigenen; wel gingen zij akkoord met het koloniseren door Japan van Korea en Taiwan.
Foto: www.sh15aug1945.nl
Dit kleineren van Japan door het Westen was de Japanse militairen een doorn in het oog. Na de dood in 1912 van de Japanse keizer Meiji, onder wiens bewind Japan zich industrieel zo ontwikkeld had, werd diens lichamelijk en geestelijk weinig sterke zoon keizer. Gedurende zijn zwakke bewind, dat in de Japanse jaartelling de Taisho-periode wordt genoemd, zorgden de militairen ervoor dat diens zoon Hirohito, en kleinzoon van de glorieuze Meiji-keizer, van kinds af aan sterk militaristisch werd opgevoed en getraind. Hoewel Hirohito geen martiale uitstraling had, bleek hij intellectueel militair wel begaafd te zijn.
Toen Hirohito in 1926, na de dood van zijn vader, keizer werd - de Showa-periode in de Japanse jaartelling - zagen de militairen kans om langzaam maar zeker de Japanse staat naar hun hand te zetten. Het resultaat was uiteindelijk een militaire dictatuur waaronder de Japanse burgers, door middel van indoctrinatie van opofferingsgezindheid voor de keizer, tot medio 1945 zouden zuchten. Die indoctrinatie ging zover dat van iedereen verwacht werd zijn of haar leven voor de keizer te willen geven. Eén van de gevolgen was dat veel militairen voor in de naam van de keizer begane oorlogshandelingen en (gruwel)daden geen schuldgevoel konden opbrengen.
In 1931 slaagde het Japanse leger erin, via een uitgelokt 'incident', Mantsjoerije te annexeren en zo de 'rechtmatige prijs' van de gewonnen Russisch-Japanse oorlog alsnog binnen te halen. Toen dat gelukt was, en de internationale gemeenschap wel protesteerde maar verder niets deed, werd de blik op China gericht. Ook de Westerse mogendheden waren hun invloed in China aan het uitbreiden - er was in Sjanghai een Engelse, Duitse en Franse enclave en de Engelsen probeerden met de invoer van opium de wankele Chinese regering onderuit te halen. Japan echter vond dat 'Azië voor de Aziaten' bestemd was.
In 1933 verliet Japan doelbewust de Volkenbond. Het onttrok zich daarmee aan de internationale vlootverdragen, waarmee de internationale gemeenschap de uitbouw van de Japanse vloot dacht te blokkeren. Japan maakte nu plannen voor een zeer sterke gewapende macht, en voerde die ook uit. Zo bouwde het zware kruisers die 30% groter waren dan hun vermoedelijke tegenstanders, hun superslagschepen zelfs bijna 50%. De nieuwe Japanse torpedo was bijna twee keer zo groot, reikte drie keer zo ver en had geen zichtbare bellenbaan. Het leger, inmiddels gehard in jarenlange veldtochten, specialiseerde zich in het gevecht in de jungle; daarvoor was een effectief geweer ontwikkeld. Het Mitsubishi jachtvliegtuig, de 'Zero' jager zou door zijn wendbaarheid in het eerste oorlogsjaar de grote verrassing worden voor de geallieerden.
In weerwil van deze militaire overmacht stagneerde de in 1936 gestarte opmars in China, een doorstoot naar het binnenland en naar de verplaatste hoofdstad Tsjoengking bleef uit. Ondanks meerdere landingen en massa-executies als de 'Rape of Nanking' - waarbij honderdduizenden burgers afschuwelijk vermoord werden - hadden leger en marine te weinig successen te melden ter bevestiging van hun heroïek.
Om zich uit deze knellende situatie te bevrijden besloten de Japanse militairen, met medeweten van keizer Hirohito, heel Z.O.-Azië onder controle te krijgen. De eerste stap van dit Nanjo-plan was het bezetten van enkele strategische eilanden ten zuiden van China in voorjaar 1939. Door de alliantie met Duitsland kon vervolgens de vrije toegang tot Frans Indo-China in september worden afgedwongen van de collaborerende Vichy-regering in Frankrijk. Dit leidde tot onderhandelingen met de Verenigde Staten, die dreigde met een olieboycot als China en Indo-China niet ontruimd werden. Tegelijkertijd stuurde Japan een delegatie naar Batavia om de levering van olie uit Nederlands-Indië te regelen. De afwijzing daarvan eind juni 1941 door het Indische Gouvernement en het olie-embargo van de Verenigde Staten in augustus 1941 werden in Japan uitgelegd als de samenzwering van wat toen genoemd werd de ABCD-landen (the Americans, the British, the Chinese and the Dutch).
Hierop ontstond het gedurfde plan om door een aanval op Pearl Harbor in één klap de Amerikaanse vloot in de Pacific uit te schakelen, waarna de weg open zou liggen naar Malakka, Singapore, het olierijke Nederlands-Indië, de Philipijnen en zelfs Australië.
Op 7 december 1941 bombardeerden de vliegtuigen van de Japanse marine Pearl Harbor en openden daarmee de oorlog in de Pacific. Die Japanse aanval werd een groot succes, ook omdat in de dagen daarna de Japanse luchtmacht in de Philipijnen de helft van de Amerikaanse bommenwerpers vernietigde en bij Singapore de Britse slagschepen met torpedo's en bommen tot zinken bracht. In de tijd van een paar weken veroverde Japan vervolgens inderdaad Malakka, Singapore, Nederlands-Indië en de Philipijnen.
De strijd was kort omdat de geallieerden - waaronder de Nederlanders - de kracht, de technische uitrusting en de taaie volharding van het Japanse militaire apparaat volledig onderschat hadden. In Nederlands-Indië had de overheid bovendien er niet op gerekend dat de lokale bevolking de Japanners aanvankelijk als 'bevrijders' zou binnenhalen en toejuichen. Op 15 februari ging de Nederlandse vloot bij de Slag in de Java Zee ten onder en op 8 maart 1942 capituleerde het Koninklijk Nederlands Indisch Leger.
Het Japanse beleid ten aanzien van de Europeanen
Door de snelle overgave van de geallieerden vielen vele tienduizenden krijgsgevangen in Japanse handen. De Japanse militairen zelf waren geïndoctrineerd dat ze zich nooit mochten overgeven, maar zich letterlijk dood moesten vechten. Zij hadden daarom weinig respect voor de geallieerde krijgsgevangenen en wisten aanvankelijk met die grote aantallen krijgsgevangenen ook geen raad. Al snel werd besloten deze krijgsgevangen als dwangarbeiders in te zetten. Het begon met het laden en lossen van schepen, daarop volgde de aanleg van vliegvelden (o.a. in de Molukken en op Flores) en van spoorlijnen (o.a. de Birma-spoorweg en de Pakan Baroe-spoorweg), en uiteindelijk ook het werk in de mijnen en scheepswerven in Japan.
Bij de capitulatie op 8 maart 1942 maakte het Japanse leger op Java bijna 90.000 krijgsgevangenen: 67.000 KNIL-militairen en bijna 22.000 Britten, Australiërs en Amerikanen. Van de KNIL-militairen ontsnapten er 9200 en werden 15.000 inheemsen geronseld als Heiho-hulpsoldaten voor het Japanse leger. Uiteindelijk gingen bijna 43.000 mannen in krijgsgevangenschap, waaronder bijna 5.000 inheemse militairen die Nederlands-Indië trouw bleven.
De omstandigheden waaronder deze krijgsgevangenen aan het werk werden gezet waren zowel qua huisvesting in de kampen, voeding als gezondheidszorg erbarmelijk. Bovendien was er sprake van een schrikbewind waarbij doden niet geteld werden. Van 8 maart 1942 tot en met 15 augustus 1945 zijn zo'n 8.500 KNIL krijgsgevangenen uit Nederlands-Indië omgekomen (3.100 aan de Birma-spoorweg; 1.000 aan de Pakan Baroe-spoorweg; 3.100 bij de torpedering van krijgsgevangen-transportschepen - alleen al bij de ondergang van de Junyo Maru lieten 1.600 krijgsgevangenen het leven plus circa 4.000 Indonesische romusha's - , 600 bij de aanleg van vliegvelden e.d. en 700 in de kampen in Japan). Van de Nederlandse, Britse en Amerikaanse krijgsgevangen haalde één op de vier à vijf het einde van de oorlog niet.
Tussen midden 1942 en begin 1943 werden geleidelijk ook alle Nederlandse burgers geïnterneerd. Ook de Indo-Europeanen, waarvan meer dan de helft van de voor-ouders blank was, moesten dat lot ondergaan. In feite wilden de Japanners door de Nederlanders te interneren hen 'onzichtbaar' maken voor de lokale bevolking. In totaal ging het om bijna 100.000 personen, 33.000 mannen en jongens, 67.000 vrouwen en kinderen. De leeftijdsgrens voor het interneren van jongens in mannen- of jongenskampen zakte geleidelijk van 15 jaar naar 10 jaar (dat is niet overal doorgezet omdat in een aantal kampen moeders zich daartegen met succes hebben verzet. Ook het afvoeren van meisjes naar bordelen is in een aantal gevallen door moeders met succes geblokkeerd. Dit neemt niet weg dat begin 1944 er toch meisjes naar bordelen zijn afgevoerd).
Veel interneringskampen waren in het begin niet meer dan strikt afgeschermde stadswijken; in 1944 werden de bewoners van enige honderden 'wijken' geconcentreerd en in enkele tientallen overvolle barakken-kampen gepropt. In de loop van de oorlogsjaren verslechterde ook de voedingssituatie en de hygiëne. Daarnaast zorgde het brute optreden van de Japanners en hun handlangers (Koreanen en Indonesische hulpsoldaten of Heiho's) voor een sfeer van constante angst.
Aan het eind van de oorlog bleek dat er in de burgerkampen rond 16.800 mensen zijn omgekomen, naar verhouding meer mannen dan vrouwen en kinderen.
Voor diegenen met Indisch bloed die buiten de kampen mochten blijven, was de situatie vaak minstens even zorgelijk. Doordat de kostwinner in veel gevallen als krijgsgevangene wel was geïnterneerd, ontbrak het vele gezinnen aan inkomen en moesten de vrouwen maar zien hoe ze de kost bij elkaar kregen. Bovendien waren ook zij onderhevig aan de willekeur van de Japanse meesters, waaronder ook dwangprostitutie.
Het wederzijds niet begrijpen van elkaars cultuur heeft in veel situaties verschrikkelijke gevolgen gehad. Het verplicht buigen stond gelijk aan de groetplicht in het leger en was niet zozeer als treiterij bedoeld. In het Japanse leger zelf was slaan, of waren zware lijfstraffen en zelfs het ter dood brengen, een normale tuchtmaatregel. In de ogen van de bezetter was een pak slaag een humane straf, een celstraf een grotere schande omdat het meer gezichtsverlies gaf. Als je ter dood moest worden gebracht was onthoofding eervoller dan de kogel en dat was weer eervoller dan bajonettering.
De 'humane' straf van slaan en afrossen kon iedereen overkomen, dit kon iedere Japanner iemand aandoen. Ook een onschuldige kon dit overkomen: werd de 'schuldige' niet gevonden, dan werd al snel een ander gegrepen of een hele groep gestraft. Waren voor de krijgsgevangenen deze straffen al moeilijk te verkroppen, voor vrouwen, jonge jongens en meisjes en oude mannen was dit bijna nog gruwelijker. Voor velen was de geestelijke beschadiging groot. Het herstel daarvan - voor zover mogelijk - kon ook na de oorlog nog jaren vragen.
Van een systematische verzetsbeweging kon bijna geen sprake zijn. Dat neemt niet weg dat er overal groepjes zijn geweest die manhaftig geprobeerd hebben het de Japanners moeilijk te maken. Aangezien de Japanners er - ten onrechte - van overtuigd waren dat achter het verzet een strakke organisatie schuilde met een van te voren beraamd strategisch plan, deden zij alle moeite dit verzet uit te roeien. Zo zijn veel van die groepen door de Japanse militaire politie, de Kempei Tai, opgerold en betrokkenen hebben bij hun ondervraging de meest gruwelijke folteringen moeten ondergaan.
Vrijwel niemand van hen heeft het kunnen navertellen. Ook veel onschuldigen hebben zo het leven moeten laten, vooral in Sumatra en Borneo. Eén van de redenen waarom verzets- en guerilla-achtige eenheden vaak geen kans kregen, was de passieve houding van de lokale bevolking. Een deel van die bevolking koos, vooral in het begin, voor de nieuwe heerser. De sympathie van de bevolking voor de Japanners werd allengs echter, en zeker vanaf 1944, veel minder, maar de Kempei Tai had een geraffineerd kliksysteem ingevoerd waardoor de bevolking geen kant meer uit kon.
Kort na de capitulatie van het KNIL wapperde hier en daar de Indonesische vlag en werd ook het volkslied wel gezongen. Maar al op 20 maart 1942 werden die uitingen door de bezetter verboden. Het streven naar autonomie voor Indonesië werd vakkundig gesmoord. Het ronselen en trainen van Indonesiërs voor het Heiho-hulpleger en het PETA-vrijwilligerskorps was, vanuit de Japanse optiek, uitsluitend bedoeld ter ondersteuning van de Japanse oorlogsinspanning.
Het was niet meer 'Azië voor de Aziaten', maar 'Japan het licht, de beschermer en de leider van Azië'. De oprichting van vele soorten van federaties werd gelast: voor alle Moslems, alle Chinezen, Arabieren, en ook voor de (nog) vrije Indo-Europeanen. Zo ook federaties voor alle suikerfabrieken, winkeliers, handelaars, journalisten, artsen en apothekers.
Rijstdistributie werd ingevoerd en de alleenverkoop van landbouwproducten aan Japan. Particuliere landerijen werden onteigend en onder beheer gesteld. Prijzen, salarissen en huren werden verlaagd en bevroren. Alle scholen werden gevorderd.
In 1942 werden opgericht de Keibodan (hulppolitie), de Barisan Pemoeda Asia Raya (groot-Aziatisch jeugdkorps), dat later opging in de Seinendan (de militaire jeugdbeweging). Verder werd het Tonarikumi systeem ingevoerd voor de buurtgewijze indeling van kampongs en dessa's in een Aza (of wijk). Hiermee kon de Japanse invloed tot diep in de samenleving doordringen.
Vooraanstaande Indonesiërs kregen in december 1942 opdracht voor het ontwerpen van een overkoepelende organisatie de 'Poetera' (Poesat Tenaga Rakjat, of centrum van volkskracht) tot bundeling van de volksactiviteit en samenwerking met Japan. Deze koepel was aanvankelijk uitsluitend bestemd voor Indonesiërs en had een Indonesische signatuur; een jaar later zou zij worden omgezet in een organisatie naar Japanse snit: de Djawa Hokukai (Nationale Volksbeweging).
Veel hand- en spandiensten voor Japan werden hierdoor geregeld. Werving voor PETA, Heiho, Keibodan en Seinendan (leger, hulpmilitie, hulppolitie en jeugd) werd via het Tonarikumi systeem afgedwongen; aanwijzing voor romusha-dwangarbeid werd geïntensifieerd, acties tegen niet-loyale Indische Nederlanders gestart. Verder werden verplichte rijstleveranties opgelegd, er kwam controle op de oogst en gedwongen verbouw; de Seinendan ging op speurtocht naar verborgen voedselvoorraden. De verbouw van Djarak-planten (een ricinus-plant die oliehoudend is) werd verplicht voor de winning van motorolie voor Japanse vliegtuigen. Er kwam in 1944 een gedwongen spaaractie, Indonesiërs met spaarbankboekjes moesten hun tegoeden afstaan.
De werving van romusha's of werksoldaten heeft een ongekende omvang gehad. De meesten zijn op Java en Sumatra ingezet voor de aanleg van vliegvelden en spoorwegen. Verder voor de kolenmijnen in Borneo, de nikkelwinning in Celebes en voor vliegvelden in Nieuw-Guinea. De romusha's moesten onder de meest erbarmelijke omstandigheden (nog slechter dan die van de krijgsgevangen dwangarbeiders) aan het werk en stierven bij bosjes. Volgens Indonesische schattingen uit 1951 zijn er gedurende de oorlog enige miljoenen romusha's afgevoerd en vele honderdduizenden omgekomen.
In weerwil van de vele vergaderingen van een groot aantal organisaties van de Djawa Hokukai ging het slecht met de welvaart. Na de internering van Europeanen en de toenemende Japanse dwangmaatregelen liepen de cultures achteruit, en werd de volksgezondheid slechter. De prijzen in 1944 onder de Japanse bezetting waren het zesvoudige van die in 1938 onder het Nederlands-Indisch Gouvernement. Rijstrantsoenen waren verlaagd en er kwamen voedselrellen. Kleding was niet meer te krijgen. Goud, zilver en sieraden moesten ingeleverd worden. Autobanden en olie waren alleen verkrijgbaar voor leger en overheid.
In juli 1944 werden 48 Heiho's gefusilleerd wegens dienstweigering, ook eind 1944 vonden nog verschillende executies plaats. In januari 1945 brak een opstand uit in Blitar onder de PETA, bij de gevechten sneuvelden 68 Indonesische militairen. De bevolking van het rijke Indonesië ging in het laatste oorlogsjaar gebukt onder enorme tekorten aan rijst en andere levensbehoeften, als textiel en brandstof. Er kwam openlijk kritiek op de dwingelandij van de bezetter en zijn onmenselijke behandeling van de romusha's. Dit kon vooral gebeuren omdat er steeds meer berichten doorsijpelden die wezen op een verloren oorlog.
Door Japan werd begin 1945 voorgesteld om de Hokukai te vervangen door een organisatie Angkatan Baroe: de Nieuw Lichting; in mei 1945 werd ernst gemaakt met een belofte van premier Koiso van september 1944 (acht maanden daarvoor !) voor meer onafhankelijkheid. De rood-witte vlag werd toegestaan, de naam Indonesia werd ingevoerd, commissies deden voorstellen en organisaties maakten zich gereed voor de nationale zaak.
Terwijl de Japanners heer en meerster van de Indische archipel waren, speelden de gevechten met de geallieerden, en met name de Amerikanen, zich aan de rand daarvan af. Omdat de Japanse opmars naar het zuiden in mei en juni 1942 al vastliep door resp. de verloren slag in de Koraalzee en de slag om Midway, en dit nieuws via klandestiene radio's in de interneringskampen bekend werd, ontstond er bij de (krijgs-)gevangenen het idee dat de oorlog wel snel afgelopen zou zijn. Niets was minder waar.
De Japanners verdedigden de door hen veroverde gebieden met man en macht en ten koste van enorme verliezen, ook aan Amerikaanse zijde. Daarom besloot het Amerikaanse oppercommando om niet eerst Indië te bevrijden maar om via twee aanvalsrouten zo snel mogelijk tot Japan zelf door te stoten. De westelijke route ging over de Phippijnen, de oostelijke langs eilanden in de Pacific. Kleine eilanden werden zo van enorm strategisch belang omdat zij vliegvelden konden opleveren van waaruit bommenwerpers het volgende doel en tenslotte Japan konden gaan bestoken.
Eén zo'n eilandje, het berucht geworden Iwo Jima (van de foto waar 5 mariniers de Amerikaanse vlag plantten) is in vier weken op de Japanse bezetting veroverd, waarbij de gehele Japanse bezetting van 22.000 man zich heeft doodgevochten en de Amerikanen bijna 7.000 doden en 19.000 gewonden te betreuren hadden. Deze onvoorstelbare grote verliezen, die zich ook hadden voorgedaan bij de verovering van Nieuw Guinea en de Philippijnen hebben het Amerikaanse opperbevel doen beseffen dat een invasie van Japan zelf een massaslachting van ongekende omvang zou opleveren. Toen op dat moment de eerste atoombommen operationeel beschikbaar kwamen, is besloten dat wapen in te zetten. Zo werden op 6 en 9 augustus 1945 de steden Hiroshima en Nagasaki met de grond gelijk gemaakt. Het aantal doden dat toen (en ook later als gevolg van straling) is gevallen is vele malen minder dan het aantal dat bij een invasie de dood zou hebben gevonden. Ook Nederlandse gevangenen kwamen om het leven. Ronald Scholte (1924) overleefde de aanval op Nagasaki (zie Verhalen).
Het schokeffect was zodanig dat de Japanse keizer, tegen de zin van het leger, besloot om op 15 augustus 1945 te capituleren.
Voor veel mensen in de interneringskampen, maar ook voor hen die niet geïnterneerd waren, kwam de capitulatie net op tijd. De gezondheidssituatie was dermate slecht (dysenterie, malaria, honger-oedeem), dat het aantal doden aanzienlijk groter zou zijn geweest als de oorlog een paar maanden later geëindigd was.
Doordat de geïnterneerden gedurende de oorlogsjaren afgesneden waren van de buitenwereld konden zij niet waarnemen dat het nationalisme in Indonesië in brede lagen van de bevolking wortel geschoten had. Toen de Nederlanders, na de capitulatie van Japan, dachten het leven van vóór de oorlog weer te kunnen oppakken, werden zij geconfronteerd met het feit dat op 17 augustus 1945 de Indonesische nationalisten Soekarno en Hatta de onafhankelijke Republiek Indonesia hadden uitgeroepen.
Daarop kwamen Indonesische strijdgroepen ('Pelopors' of voorlopers/ voorhoede vechters) in actie, die zich ten doel hadden gesteld de Nederlanders en hun Indo-europese 'aanhang' te vermoorden, zodat het koloniale bewind niet hersteld zou kunnen worden. In deze bittere, verwarrende en bloedige periode, de 'bersiap' ('bersiap' is het Indonesische commando 'geeft acht'), probeerden de inmiddels hier en daar gelande Engelsen en Ghurka's - samen met de Japanners - de Nederlanders te beschermen en te evacueren. In de steden Bandoeng en Semarang zijn het zelfs de Japanse lokale commandanten (resp. generaal Mabuchi en majoor Kido) geweest die de Nederlanders effectief beschermd hebben tegen de Indonesische strijdgroepen, ondanks het feit dat zij zelf vóór de onafhankelijkheid waren.
Veel Indo-europeanen en Chinezen, die tijdens de oorlog buiten het kamp bleven, werden nu door de Indonesische politie geïnterneerd om ze te beschermen tegen die strijdgroepen die hen, samen met de Hollanders, wilden afslachten.
Hoewel de Nederlandse overheid eind 1945 weer terug was in Batavia (Jakarta) en sommige delen van het land weer onder Nederlands gezag begonnen te functioneren, bleek de Indonesische 'overheid in wording' in veel streken het gezag uit te oefenen.
Nederland wilde nog niet de realiteit onder ogen zien, dat Indonesië een zelfstandig land was geworden. Ondanks het feit dat Nederland zelf net vele jaren van oorlog en onderdrukking achter de rug had, werd een troepenmacht van zo'n 100.000 man naar Indië gestuurd. [Red.: 150.000 man is het inmiddels aangehouden aantal, o.a. genoemd in de tv-documentaire 'Nederland valt aan!' van 21 juli 2012.]
Na vele mislukte onderhandelingen en twee militaire acties (de zogeheten 'Politionele Acties' van juli 1947 en december 1948), die onder externe internationale druk beide binnen tien dagen moesten worden afgebroken, erkende Nederland in 1949 het rechtmatig bestaan van de Republiek Indonesië. In december van dat jaar werd het gezag overgedragen, en kwam er een eind aan 350 jaar Nederlandse betrokkenheid in de Indische archipel.
Een grote stroom repatrianten van Indonesië naar Nederland was het gevolg. Het toen gebruikelijke woord 'repatriant' gaat echter voorbij aan het feit dat velen van hen nog nooit een voet op Nederlandse bodem hadden gezet en dat de aankomst in Nederland en het 'verlies van Indië' emotionele schokken teweeg hebben gebracht waar velen van hen nooit helemaal overheen gekomen zijn. Veel gerepatrieerden moesten bij het vinden van een nieuw bestaan veel problemen overwinnen, voor hun verhalen over wat zij hadden meegemaakt was geen aandacht en zij proefden bij sollicitaties vaak duidelijke, onredelijke argwaan.
En dan waren er de Molukkers en Indo's, die na vijftien jaar onzekerheid over hun bestaan alsnog de wijk moesten nemen naar een koud land, dat zij alleen uit verhalen kenden.
En tenslotte de allerjongsten, die zich jarenlang verloren voelden in een onbegrepen en onduidelijk gebleven maalstroom; die in hun jeugd geen geborgenheid kenden, maar alleen onzekerheid en angst en die dit manco soms nog lang met zich meedroegen.
Op een andere manier wachtte zo'n schok ook de militairen van het KNIL en de Kon. Landmacht, die hun plicht hadden gedaan tegenover Regering en Vorstin, en die in de loop van de jaren getrakteerd werden op emotionele en vaak onterechte kritiek op hun 'vuile' oorlog.
Daarom heeft voor de Nederlands-Indische gemeenschap in Nederland de herdenking op de 15e augustus een eigen veelomvattende betekenis, een betekenis die nooit door de herdenking op 4 en 5 mei kan worden overgenomen.